Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Middelburg 140905 ongeval met heftruck op bedrijfsterrein expeditiebedrijf; eigen schuld slachtoffer

Rb Middelburg 140905 ongeval met heftruck op bedrijfsterrein expeditiebedrijf; eigen schuld slachtoffer
2.1. Op 27 november 2001 is eiser, hierna: [eiser], terwijl hij zich te voet bevond op het bedrijfsterrein van expeditiebedrijf Van Geyt BV te Kapellebrug, gemeente Hulst, aangereden door een vorkheftruck. Gedaagde, hierna Aegon, is de werkmaterieelverzekeraar van Van Geyt BV.

2.2. [eiser] bevond zich op voornoemd bedrijfsterrein omdat hij als passagier was meegereden in de vrachtwagen van een van de chauffeurs van Van Geyt BV, de heer [PT]. Dat deed hij regelmatig bij wijze van liefhebberij. In dat verband was [eiser] regelmatig voor en na de rit op het bedrijfsterrein aanwezig. Op 27 november 2001 is [eiser], nadat hij de op het terrein geparkeerde vrachtwagen waarin hij was meegereden had verlaten, in de richting van de op het bedrijfsterrein gelegen loods met laadstation gelopen.

2.3. In het laadstation was op dat moment een andere werknemer van Van Geyt BV, de[dhr. B.], bezig met het lossen van een andere vrachtwagen. Hij reed daartoe in de vorkheftruck steeds van die vrachtwagen naar de loods en achteruit weer terug naar de vrachtwagen. De afstand bedroeg ongeveer 15 meter. Tijdens één van deze ritten heeft [dhr. B.] bij het achteruitrijden [eiser] aangereden.

2.4. Het hek dat toegang geeft tot het bedrijfsterrein was ten tijde van het ongeval voorzien van een bord met de tekst: “Verboden toegang voor onbevoegden art. 461 wetb.v.strafr.”. (...)

4. De beoordeling van het geschil

4.1. De aanrijding heeft zich voorgedaan op een privé-bedrijfsterrein en derhalve niet op de openbare weg. Voor de aansprakelijkheidvraag zijn daarom de algemene regels van onrechtmatige daad van toepassing. Voor de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen jegens [eiser], dient in de eerste plaats te worden bezien of aan [dhr. B.] – als ondergeschikte van Van Geyt BV - enig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de oorzaak van de aanrijding.

4.2. Uit de stellingen van [eiser] en de vaststaande feiten kan echter niet worden afgeleid dat [dhr. B.] onzorgvuldig of onoplettend heeft gereden.
De stelling dat [dhr. B.] in volle vaart achteruit zou hebben gereden wordt gerelativeerd door het als onbetwist vaststaande feit dat de heftruck een maximumsnelheid van 18,5 km/uur heeft. Echt hard kan hij dus niet gereden hebben. Of aanwijzingen met betrekking de snelheid van voertuigen op het terrein ontbraken, is dan ook niet relevant.
De vraag of van [dhr. B.] had mogen worden verwacht dat hij telkens bij het achteruitrijden achterom keek of daar toevallig iemand liep, beantwoordt de rechtbank onder de gegeven omstandigheden ontkennend. [dhr. B.] was bezig met een zich herhalend patroon van werkzaamheden op een plaats waar hij in principe geen andere mensen hoefde te verwachten. Het bedrijfsterrein is immers verboden voor onbevoegden en van hen die wel bevoegd op het terrein aanwezig – in de regel collega’s die de situatie kenden - mocht worden verwacht dat zij met zijn aanwezigheid en werkzaamheden rekening hielden. Dit geldt temeer daar bij het benaderen van het laadstation duidelijk te zien was dat [dhr. B.] daar bezig was met lossen. Aegon heeft bij conclusie van antwoord twee foto’s overgelegd van de plaats van de aanrijding, waaruit zulks duidelijk kan worden afgeleid. [eiser] heeft niet betwist dat de aanrijding op de op die foto’s aangegeven plaats heeft plaatsgevonden. Op die foto’s is zichtbaar dat de loods met laadstation aan de voorkant open is en dat deze niet anders dan van deze kant benaderd kon worden. In een dergelijke situatie ligt het voor de hand dat omstanders de – in dit geval – heftruck de ruimte geven voor die werkzaamheden en extra oplettend zijn. De stelling van [eiser] dat een wegmarkering en instructies voor voetgangers ontbraken is gelet hierop ook niet relevant. Ook kan in het midden blijven of de heftruck al dan niet was voorzien van achteruitkijkspiegels.
Het is gelet op het vorenstaande begrijpelijk dat [dhr. B.] niet telkens bij het achteruitrijden keek of zich achter hem wellicht iemand bevond.
Van onrechtmatig handelen door [dhr. B.] dan wel Van Geyt BV is dan ook geen sprake.
De vordering zal om die reden worden afgewezen, terwijl [eiser], als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten zal worden veroordeeld.
LJN AY8615