Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 120522 ongeval bij lossen hekken; Rb kan niet vaststellen dat gedaagde heeft bijgedragen aan ontstaan ongeval en letsel

RBDHA 120522 ongeval bij lossen hekken; Rb kan niet vaststellen dat gedaagde heeft bijgedragen aan ontstaan ongeval en letsel
3
De beoordeling
3.1.

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

Verzet

3.2.
[eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de door [gedaagde] veroorzaakte schade;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 7.500 bij wege van voorschot op de totale schade;
- [gedaagde] veroordeelt tot voldoening van de verdere schade van [eiser] op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te vergoeden alle door [eiser] geleden en nog te lijden schade en gemaakte gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- [gedaagde] veroordeelt in de kosten die [eiser] moet maken om de vorderingen te gelde te maken.

3.3.
Bij het verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 1.533,83.

3.4.
[gedaagde] vordert in het verzet dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en de kosten van de verstekprocedure, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.

3.5.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [gedaagde] in zijn verzet kan worden ontvangen.

Inhoudelijke beoordeling

3.6.
Aan de orde is de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de gevolgen van het bedrijfsongeval dat [eiser] is overkomen op 19 maart 2020 in Australië.

3.7.
[eiser] en [gedaagde] waren daar samen met andere zzp’ers bezig aan de opbouw van een staalconstructie ten behoeve van een tuinbouwkas. De opdracht was door [eiser] aangenomen van een Nederlandse kassenbouwer en [gedaagde] was als onderaannemer werkzaam in opdracht van [eiser].

3.8.
Partijen waren samen achtergebleven op 19 maart 2020 om de bouwplaats op te ruimen. Machines, gereedschappen en bouwmaterialen moesten voor het vervoer worden opgeslagen in zeecontainers. Op enig moment heeft [gedaagde] van [eiser] opdracht gekregen hekken naar een container te brengen. [gedaagde] heeft hiervoor een verreiker gebruikt. Tijdens de zitting is verder komen vast te staan dat [gedaagde] de verreiker met vier hekken op de lepels naar de container heeft gereden en dat [eiser] en [gedaagde] vervolgens de hekken met de hand van de lepels van de verreiker hebben afgetild. Hierbij stond [eiser] aan de ene zijde van het hek en [gedaagde] aan de andere zijde. Bij het aftillen van het vierde hek is de rechterwijsvinger van [eiser] klem komen te zitten tussen het vierde hek en de hekken die er al stonden. [eiser] heeft op zitting laten zien dat hij een top van de rechterwijsvinger mist. Volgens [eiser] heeft hij dit letsel opgelopen omdat er te weinig ruimte was tussen de hekken en de verreiker naar voren is bewogen. Hij verwijt [gedaagde] dat hij de verreiker niet op de handrem heeft gezet. [gedaagde] betwist dat de verreiker bewogen heeft en voert aan dat de verreiker in kwestie geen handrem heeft, maar in de parkeerstand stond en een knop heeft die dan gaat branden. Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting te kennen gegeven zich niet te kunnen herinneren welk type verreiker (met handrem of met knop) destijds is gebruikt. Nu [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat de verreiker door zijn toedoen is gaan bewegen, had het op de weg van [eiser] gelegen dit nader concreet te onderbouwen. Deze onderbouwing ontbreekt en ook is gebleken ter zitting dat niemand anders het ongeval heeft zien gebeuren. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat [gedaagde] op enige wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval en het daardoor opgelopen letsel van [eiser].

3.9.
[eiser] heeft nog naar voren gebracht dat [gedaagde] aansprakelijkheid zou hebben erkend. [gedaagde] heeft dit betwist en stelt dat hij het ongeval alleen heeft gemeld bij zijn verzekeringen die hebben bericht dat het ongeval niet onder de dekking valt. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om erkenning van aansprakelijkheid aan te nemen. Enige nadere onderbouwing van de stelling van [eiser] dat [gedaagde] aansprakelijkheid zou hebben erkend ontbreekt, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.

3.10.
De rechtbank komt op basis van de vaststaande feiten tot het oordeel dat sprake is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarvoor [gedaagde] niet aansprakelijk kan worden geacht. Dit betekent dat het verstekvonnis zal worden vernietigd. De vorderingen van [eiser] zullen alsnog worden afgewezen.

NB: Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 16 mei 2022

ECLI:NL:RBDHA:2022:5391