Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 280720 werkgever niet aansprakelijk voor psychisch letsel; onvoldoende concrete aanwijzingen voor te hoge werkdruk

GHARL 280720 werkgever niet aansprakelijk voor psychisch letsel; onvoldoende concrete aanwijzingen voor te hoge werkdruk

Werkgever aansprakelijk voor ontstaan ziekte?

4.1
[appellant] vindt dat LSI hem heeft blootgesteld aan te hoge werkdruk door hem, naast zijn functie als General Manager LSI, in 2015 ook te belasten met werk als Geschäftsführer bij het zusterbedrijf LSD in Duitsland. Daarvoor ging hij 1 à 2 dagen per twee weken naar Liederbach, Duitsland. [appellant] stelt dat hij daardoor excessieve werkweken maakte van 60 tot 80 uur per week en om die reden op 20 juni 2017 is uitgevallen met een burn out. Ook stelt [appellant] dat [B] , een van de twee directeuren van LSI, van deze overbelasting wist en hij wijst erop dat hij ook in 2012 al vier maanden was uitgevallen met een burn out.

4.2
LSI erkent dat [appellant] geen ‘9 tot 5 baan’ had, maar daar was zijn salaris van ruim € 10.000,- bruto per maand exclusief vakantietoeslag en bonus ook naar. Zij betwist dat [appellant] 60 - 80 uur per week werkte en wijst erop dat hijzelf in mei 2018 aan arbeidsdeskundige [C] van het UWV heeft opgegeven dat hij ongeveer 58 uur per week werkte. Uit de in eerste aanleg overgelegde analyse van de activiteiten van [appellant] in 2016, aan de hand van de tracker van de bedrijfsauto en de agenda, blijkt echter niet van structureel overwerk.

LSI heeft correspondentie overgelegd waaruit naar voren komt dat [appellant] vrijwillig de aansturing van LSD op zich genomen heeft na overleg over zijn vraag “what’s in it for me” en bespreking van wederzijdse verwachtingen. LSI betwist ook dat zij bekend was met de gestelde overbelasting.

4.3
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] op dit onderdeel afgewezen omdat de gestelde overbelasting en het door LSI opleggen van die werkdruk onvoldoende is onderbouwd in het licht van het gemotiveerde verweer van LSI. Ook het beroep van [appellant] op een passage in het rapport van arbeidsdeskundige [D] uit september 2018 baat hem niet omdat die passage slechts een weergave is van de eigen stelling van [appellant] , aldus de kantonrechter.

4.4
Het hof stelt voorop dat de op artikel 7:658 BW gebaseerde vordering van [appellant] toewijsbaar is indien
(1) bij [appellant] sprake is van gezondheidsklachten die door de blootstelling aan overbelasting bij LSI zijn veroorzaakt,
(2) LSI in haar zorgplicht is tekortgeschoten,
(3) er sprake is van causaal verband tussen deze zorgplichtschending en de gezondheidsschade van [appellant] en
4) [appellant] daardoor schade heeft geleden.

Op [appellant] rust de stelplicht en bewijslast van het vereiste onder 1. De werknemer dient dus ook het onder 1. bedoelde verband tussen de klachten en de gestelde oorzaak te bewijzen, waarbij onder omstandigheden de arbeidsrechtelijke omkeringsregel geldt (zie HR 7 juni 2013, ECLI:HR:2013:BZ1721). Daarvoor is geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is, aldus de Hoge Raad.

4.5
[appellant] wijt zijn gezondheidsklachten, aangeduid als burn out, aan overbelasting of werkdruk en hij heeft die begrippen geconcretiseerd door te wijzen op extreem lange werkweken die hij zou maken. LSI heeft gemotiveerd betwist dat daarvan sprake was. Het ligt daarom op de weg van [appellant] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat van die excessieve werkweken sprake was, en dat hij daardoor de gezondheidsklachten heeft gekregen.

In hoger beroep voert [appellant] aan dat er geen reden is om aan te nemen dat arbeidsdeskundige [D] niet heeft gecheckt of zijn bewering dat hij 60 tot 80 uur per week maakte klopte. Hij biedt aan [D] en bedrijfsarts [E] hierover als getuige te horen.

Een getuigenverhoor is echter niet bedoeld om veronderstellingen te toetsen of voor een ‘fishing expedition’. [appellant] dient eerst aan zijn stelplicht te voldoen voordat hij tot bewijs kan worden toegelaten. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de verwijzing naar de eigen woorden van [appellant] in het rapport van [D] niet bijdraagt aan de feitelijke onderbouwing van zijn stelling. Die bijdrage levert [appellant] in hoger beroep ook niet met zijn verwijzing naar algemene opmerkingen in bijvoorbeeld een rapport van een tevredenheidsonderzoek onder medewerkers. Het moet gaan om concrete aanwijzingen voor van [appellant] zelf gevergde lange werkweken. Dat is specifieker dan wat [appellant] onder nummer 207 van zijn memorie van grieven te bewijzen aanbiedt, te weten het horen van oud-collega’s die “uit eigen waarneming (kunnen) verklaren dat [appellant] gedurende zeer lange tijd is blootgesteld aan te hoge werkdruk, en dat die werkdruk hem door LSI/Rohaka (de broers [B] ) werd opgelegd.” Dat bewijsaanbod wordt, als onvoldoende specifiek, gepasseerd.

Ook uit het feit dat partijen eind 2017 tot de conclusie kwamen dat LSD niet kon volstaan met een parttime Geschäftsführer volgt niet als vanzelfsprekend dat [appellant] voordien dus extreem lange werkweken heeft gemaakt. [appellant] heeft, tegenover de ontkenning van LSI dat hij tussen maart 2015 en 20 juni 2017 aan de bel heeft getrokken omdat het werk hem te zwaar werd, geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, zijn andersluidende standpunt steunen. Gelet op de aard van de functie en de vrijheid waar [appellant] zijn werkzaamheden kon verrichten, kan ook niet worden gezegd dat, àls [appellant] extreem veel uren werkte, LSI dat had moeten opmerken.

Het hof komt tot de conclusie dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht van voor bewijslevering vatbare feiten waaruit kan worden afgeleid dat hij in 2017 is uitgevallen als gevolg van extreem lange werkweken.

4.6
[appellant] heeft niet aangevoerd dat hij is uitgevallen omdat de werkzaamheden voor LSI en LSD ook zonder excessieve werkweken tot onaanvaardbare werkdruk leidden en feiten en omstandigheden gesteld waaruit dat blijkt. Ook om die reden is het hiervoor weergegeven bewijsaanbod uit nummer 207 van de memorie van grieven niet relevant.

Overigens is niet gebleken dat LSI hem de werkzaamheden voor LSD opgedrongen heeft. Tegenover de correspondentie waaruit blijkt dat [appellant] de werkzaamheden in Duitsland vrijwillig en na overleg op zich genomen heeft, voert [appellant] in hoger beroep aan dat de directeuren [B] geen ‘nee’ accepteerden. [appellant] heeft echter niet gemotiveerd gesteld dat hij het aanbod wilde weigeren, maar onder druk van de werkgever heeft geaccepteerd.

Grief XVI faalt. ECLI:NL:GHARL:2020:6015