Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 301012 slecht werkgeverschap rond onterecht gegeven oosv leidt tot psychische schade en verplichting tot vergoeding daarvan

Hof 's-Hertogenbosch 301012 Slecht werkgeverschap rond onterecht gegeven oosv leidt tot psychische schade en verplichting tot vergoeding daarvan 
3. Samengevat gaat het om het volgende. 

- [appellant], geboren op [geboortedatum], is op 3 september 1980 voor onbepaalde tijd bij (de 
rechtsvoorganger van) Cofely in dienst getreden in de functie van specialist regel- en 
koeltechniek. Cofely is een bedrijf dat zich bezig houdt met het technisch beheer van en 
onderhoud aan technische installaties; 
- Cofely heeft [appellant] bij brief van 17 december 2004 bevestigd dat hij die dag op staande 
voet is ontslagen omdat hij systematisch moedwillig werkzaamheden zou hebben 
geschreven en gedeclareerd die hij niet had verricht; 
- [appellant] heeft zich vervolgens in december 2004 ziek gemeld; 
- [appellant] heeft de nietigheid van het hem gegeven ontslag op staande voet ingeroepen; 
- Cofely heeft bij verzoekschrift van 24 februari 2005 de kantonrechter verzocht de 
arbeidsovereenkomst met [appellant] "voorwaardelijk" te ontbinden. Bij beschikking van 
20 april 2005 heeft de kantonrechter het verzoek van Cofely afgewezen; 
- Cofely heeft het [appellant] gegeven ontslag op staande voet ingetrokken en [appellant] 
opgeroepen om op 15 juni 2005 het werk te hervatten; 
- op 15 juni 2005 heeft [appellant] zich wederom ziek gemeld; 
- na de ziekmelding op 15 juni 2005 heeft [appellant] voor halve dagen aangepaste 
werkzaamheden (als magazijnmedewerker) verricht, [appellant] was voor 50% 
arbeidsongeschikt; 
- van 22 september 2005 t/m 17 oktober 2005 is [appellant] opgenomen geweest in het 
psychiatrisch ziekenhuis Parnassia (afdeling crisis-interventie) wegens forse psychosociale 
problemen in zowel de relationele als de professionele sfeer met secundair depressieve 
klachten. Sedertdien is [appellant] voor 100% arbeidsongeschikt; 
- Cofely heeft op 3 augustus 2007 het CWI verzocht de arbeidsovereenkomst met [appellant] te 
mogen opzeggen. Het CWI heeft op 9 oktober 2007 de gevraagde toestemming verleend. 
Bij brief van 18 oktober 2007 heeft Cofely het dienstverband met [appellant] opgezegd tegen 
31 januari 2008. 

4. Tegen de achtergrond van voormelde feiten heeft [appellant] Cofely op 11 september 2009 gedagvaard daarbij vorderende: 
I. verklaring voor recht dat Cofely door haar handelwijze rond het ontslag op staande voet op 17 december 2004 en haar handelwijze nadien (inclusief de opzegging van het dienstverband), onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. 
II. veroordeling van Cofely tot vergoeding aan [appellant] van de gehele door [appellant] geleden schade (de buitengerechtelijke incassokosten inbegrepen) ten gevolge van de onrechtmatige handelwijze vanaf 17 december 2004, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, dit vermeerderd met de wettelijke rente over het vast te stellen 
schadevergoedingsbedrag vanaf 17 december 2004 tot de dag der algehele voldoening. 

5.Ter adstructie van die vordering heeft [appellant] aangevoerd dat Cofely grovelijk in strijd heeft gehandeld met hetgeen Cofely als goed werkgever behoorde te doen door zich nimmer het lot van [appellant] deugdelijk aan te trekken, hem op grove wijze te ontslaan en hem na het ontslag op staande voet van 17 december 2004 bewust te "lozen". [appellant] stelt zich door het gegeven en later weer ingetrokken ontslag op staande voet op zijn integriteit aangesproken te voelen terwijl hij een zeer lange en goede staat van dienst had en er geen enkel bewijs van onjuist handelen aan zijn kant boven tafel is gekomen. Cofely had, aldus [appellant], zich de psychische schade ten gevolge van het ontslag van 17 december 2004 serieus moeten aantrekken en daarop een deugdelijk (re-integratie)traject moeten ontwikkelen in overleg met zijn behandelende artsen. Ook had Cofely hem moeten rehabiliteren. Cofely heeft een en ander - ondanks waarschuwingen - nagelaten en heeft juist de arbeidsomstandigheden zodanig doen verslechteren, dat hij er steeds slechter aan toe raakte en op 22 september 2005 moest worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Er was sprake van decompensatie. Cofely heeft, aldus [appellant], aan haar verplichtingen op grond van de Wet Verbetering Poortwachter volstrekt niet voldaan. [appellant] acht Cofely dan ook volledig aansprakelijk voor de (psychische) schade die hij heeft geleden door de door hem als onrechtmatig geduide handelwijze van Cofely. 


6. De kantonrechter heeft bij vonnis van 13 juli 2010 de vordering van [appellant] integraal afgewezen en [appellant] verwezen in de kosten van de procedure. 

7. [appellant] kan zich met het vonnis van 13 juli 2010 en met de gronden waarop dit vonnis berust, niet verenigen, reden waarom hij van die uitspraak in hoger beroep gekomen is, vernietiging vordert van genoemd vonnis alsmede toewijzing van het bij inleidende dagvaarding gevorderde. Het hof begrijpt, gelet op de grieven en met name de daarbij gegeven toelichting, dat [appellant] de zaak in volle omvang aan het hof voorlegt. Het hof overweegt in dat verband als volgt. 

8. Onderdeel I van het door [appellant] gevorderde komt voor toewijzing niet in aanmerking. De aan Cofely verweten gedragingen, zijnde het ten onrechte geven van een ontslag op staande voet en de bejegening en behandeling van [appellant] na het intrekken van dat ontslag, betreffen, indien juist, uitsluitend de schending van een of meer uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende normen en niet ook van buitencontractuele (zorgverplichtings)normen. Of schending van de contractuele normen tot schadeplichtigheid leidt dient te worden beoordeeld op grond van de artt. 6:74 BW en 7:611 BW. Van een onrechtmatig handelen van Cofely als bedoeld in art. 6:162 BW is om die reden geen sprake. 

9.Het hof stelt vast dat [appellant] aan zijn vordering ondermeer ten grondslag legt dat Cofely zich in relatie tot het op 17 december 2004 gegeven ontslag en de weg die Cofely daarna bewandeld heeft, niet als een goed werkgever heeft gedragen en ondermeer de op haar rustende zorgplicht jegens [appellant] niet is nagekomen, met schade aan de kant van [appellant] tot gevolg. Het gaat daarbij, naar het hof de stellingen van [appellant] duidt, om het verzaken van de verplichtingen uit goed werkgeverschap, anders gezegd om het te kort schieten in de correcte uitvoering van de met hem gesloten arbeidsovereenkomst, hetgeen als een toerekenbare tekortkoming aangemerkt moet worden. Het hof zal daarom, voor zover nodig, met aanvulling van rechtsgronden, onderdeel II van de vordering van [appellant] beoordelen aan de hand van de artt. 6:74 en 7:611 BW. Van belang is voorts dat in deze procedure niet de kennelijke (on)redelijkheid van het op 18 oktober 2007 gegeven ontslag ten toets staat (art. 7:681 BW). 

10. Een van de punten die in dat verband aan de orde moet komen, is de vraag of Cofely wel als goed werkgever gehandeld heeft door [appellant] (nadat zijn functioneren de dag voor het ontslag nog als "zeer goed" beoordeeld was) op 17 december 2004 wegens malversaties op staande voet te ontslaan. [appellant] bestrijdt dat er een deugdelijke grond aanwezig was om het dienstverband met hem met onmiddellijke ingang te beëindigen, van fraude zoals door Cofely gesteld is volgens [appellant] geen sprake. Tegenover die ontkenning van [appellant] stelt Cofely geen feiten en/of omstandigheden waaruit het ongelijk van [appellant] zou moeten blijken. Cofely heeft wel aangevoerd dat [appellant] opzettelijk uren schreef en declareerde die hij niet maakte, maar [appellant] heeft daartegenover aangevoerd dat het door Cofely opgedragen werkzaamheden aan (koel)installaties betrof bij bedrijven waar dergelijke installaties niet (meer) aanwezig waren. Volgens [appellant] was het usance (al zijn collega's deden het ook) en ook de intentie van zijn direct leidinggevende, om de hier opgedragen werkzaamheden als "vuluren" op te voeren. Dat dergelijke werkzaamheden werden opgedragen kwam - aldus [appellant] - door het vervuilde bestand van Cofely op grond waarvan de opdrachten werden verstrekt. Eerst op 8 oktober 2004 (een tijdstip gelegen na het verrichten van de gewraakte handelingen) is - aldus [appellant] - hem en zijn collega's gezegd geen "vuluren" meer te schrijven. Cofely heeft deze door [appellant] geschetste gang van zaken niet gemotiveerd bestreden. Waarom [appellant] (tegen voormelde achtergrond) toch terecht op staande voet ontslagen is, adstrueert Cofely, hoewel zij daartoe alle gelegenheid gehad heeft, verder niet. Cofely blijft hier in gebreke. Ook het feit dat het ontslag naderhand is ingetrokken is een indicatie dat Cofely bij het [appellant] gegeven ontslag op staande voet onzorgvuldig te werk is gegaan. Waar verder rehabilitatie (van een overigens gewaardeerde werknemer met een lange staat van dienst) achterwege gebleven is, moet de slotsom zijn dat Cofely zich ten opzichte van [appellant] rond het ontslag op staande voet niet als goed werkgever heeft gedragen, hetgeen betekent dat Cofely in dat opzicht toerekenbaar tekort geschoten is in de correcte nakoming van de met [appellant] gesloten arbeidsovereenkomst. 

11. Voorts overweegt het hof dat de gang van zaken rond de werkzaamheden die Cofely [appellant] vanaf 15 juni 2005 heeft opgedragen, niet als toerekenbare tekortkoming is aan te merken. [appellant] stelt in dit verband dat hem kelder- en magazijnwerkzaamheden zijn opgedragen, die door hem als gespecialiseerd medewerker als krenkend en kleinerend zijn ervaren. Cofely heeft daartegen ingebracht dat deze werkzaamheden passend zijn bevonden door de ARBO-arts en dat ook het UWV, op het door [appellant] ingediende bezwaar daartegen, deze werkzaamheden als passend heeft aangemerkt. [appellant] heeft een en ander niet betwist. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat op dit punt geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Cofely. Het gaat in dit geval om aangepaste werkzaamheden, werkzaamheden waarvoor de Arbo-arts (en ook het UWV) [appellant] geschikt bevonden had. De enkele stelling van [appellant] dat hij een gespecialiseerd medewerker was, maakt nog niet dat sprake was van niet-passende werkzaamheden. Het hof passeert dan ook het door [appellant] in dit verband gedane bewijsaanbod. 

12. Waar er, zoals hiervoor onder 10. overwogen, aan de kant van Cofely sprake is van een (toerekenbare) tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst, moet vervolgens de vraag aan de orde komen of als gevolg van die tekortkoming schade is ontstaan aan de kant van [appellant]. 

13. Vaststaat dat [appellant], die voorafgaande aan het ontslag op staande voet door problemen in de privésfeer al in een labiele geestestoestand verkeerde, na het (naar in deze moet worden aangenomen) onterecht gegeven ontslag op staande voet, gedecompenseerd is. 
Dat het ontslag op staande voet en de nasleep ervan op de psyche van [appellant] hebben ingewerkt en hebben bijgedragen (een "belangrijke trigger") aan de uiteindelijke decompensatie van [appellant], blijkt ondermeer uit de brieven van de behandelend psychiater van [appellant] van 28 februari 2005, 13 september 2005 en 10 december 2007, alsmede uit de brief van de huisarts van [appellant] van 22 augustus 2005. 

14. Nu aannemelijk is dat er causaal verband is tussen de toerekenbare tekortkoming en de decompensatie, is vervolgens de vraag aan de orde of een en ander tot schade aan de kant van [appellant] geleid heeft. Waar het in dezen om een vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure gaat, kan de discussie op dat punt beperkt blijven tot de mogelijkheid van door [appellant] geleden schade als gevolg van het gegeven ontslag. Die mogelijkheid acht het hof alleszins aanwezig nu [appellant] door de decompensatie blijvend is uitgevallen voor het arbeidsproces met vermindering van inkomsten tot gevolg. 
In de schadestaatprocedure zal vervolgens nog beoordeeld moeten worden in hoeverre de psychische klachten en decompensatie van [appellant] en de daaruit voorvloeiende arbeidsongeschiktheid moeten worden toegerekend aan het handelen van Cofely rond het ontslag van 10 december 2004. Hetgeen Cofely in de memorie van antwoord onder de nummers 22-27 aanvoert kan dan in genoemde procedure aan de orde komen. 
Onderdeel II van de vordering van [appellant] is in zoverre toewijsbaar. 
15. De slotsom van al het voorgaande moet zijn dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Cofely zal als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in zowel de kosten van de eerste aanleg als van de kosten in hoger beroep. 
Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten overweegt het hof dat die, als niet gespecificeerd, worden afgewezen. LJN BY2989