Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb. Leeuwarden 121206 arbeidsomstandigheden veroorzaken vlgs eiser manifest worden schizofrenie

Rb. Leeuwarden 12-12-2006 arbeidsomstandigheden veroorzaken vlgs eiser manifest worden van schizofrenie; geen tekortschieten zorgplicht door wg-'er
Werkgeversaansprakelijkheid ex artikel 7:658, 7:611 BW en/of artikel 3 en 4 van de Arbeidsomstandighedenwet
5.1.  In deze procedure staat vast dat [eiser] thans lijdt aan schizofrenie. De vraag die in deze procedure dient te worden beantwoord is of De Friesland voor de, als gevolg van de ziekte veroorzaakte, schade aansprakelijk is. Volgens [eiser] is de schizofrenie "getriggerd" door de door zijn direct leidinggevende op hem uitgeoefende druk en terreur. Op grond daarvan acht [eiser] De Friesland ex artikel 7:658 BW c.q. artikel 7:611 BW, dan wel op grond van de Arbeidsomstandighedenwet aansprakelijk voor de door hem gestelde schade. De Friesland heeft de door [eiser] gemaakte verwijten uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken. [eiser] dient zijn stelling dan ook te bewijzen of - ten minste - aannemelijk te maken. Uit de stukken zoals die zijn overgelegd blijken de door [eiser] geuite verwijten aan De Friesland voorshands niet. Weliswaar blijkt uit die stukken dat [eiser] (al dan niet indringend) door De Friesland herhaaldelijk op zijn functioneren is aangesproken, maar dat [eiser] op een zodanige wijze door zijn werkgever is behandeld dat dit tot zijn huidige klachten kan hebben geleid acht de kantonrechter, gelet ook op de inhoud van de overgelegde stukken, niet aannemelijk. Vast staat dat De Friesland klachten had met betrekking tot de wijze waarop [eiser] zijn functie uitoefende. [eiser] heeft enkele van de opgemaakte verslagen ondertekend. Niet alleen was hij dus met het bestaan van de klachten bekend, kennelijk achtte hij de omschrijving daarvan alsmede de weergave van de, naar aanleiding daarvan gevoerde, gesprekken ook juist.
Dat de klachten onterecht waren, zoals [eiser] heeft gesteld, acht de kantonrechter dan ook niet aannemelijk. Het had op de weg van [eiser] gelegen om, voor zover hij het met de hem verweten klachten niet eens was, daartegen te protesteren. Niet gebleken is echter dat [eiser] zich tegen de klachten heeft verzet. Het staat een werkgever uiteraard vrij haar werknemer op zijn functioneren aan te spreken. Toen het functioneren van [eiser], ondanks de gevoerde gesprekken en de door De Friesland gegeven waarschuwingen, niet verbeterde stond het De Friesland dan ook vrij om over te gaan tot het nemen van disciplinaire maatregelen, waaronder ook de overplaatsing van het kantoor in Sneek naar het kantoor in Leeuwarden. Een dergelijke maatregel acht de kantonrechter, gezien de hiervoor geschetste omstandigheden, niet disproportioneel of in strijd met het goed werkgeverschap. De Friesland kan bij het nemen van deze maatregel evenmin onzorgvuldigheid worden verweten, nu voorafgaand aan het treffen van deze maatregel, voldoende gesprekken met [eiser] zijn gevoerd teneinde zijn functioneren bij te sturen.

5.2.  Op grond van de vorenstaande overwegingen komt de kantonrechter tot de slotsom dat [eiser] het oorzakelijk verband tussen zijn ziekte en de handelwijze van De Friesland jegens hem onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.


5.3.  [eiser] heeft voorts gesteld dat er gedurende zijn dienstverband bij De Friesland reeds signalen waren die duidden op schizofrenie. De Friesland heeft deze signalen volgens [eiser] niet onderkend. De Friesland zou hebben verzaakt om [eiser] als kwetsbare werknemer te beschermen tegen arbeidsomstandigheden die het manifest worden van schizofrenie konden veroorzaken. De Friesland is volgens [eiser] dan ook tekort geschoten in haar zorgplicht. De kantonrechter overweegt ten aanzien van deze stelling als volgt. Zoals uit hetgeen hiervoor onder 5.2 werd overwogen reeds voortvloeit, acht de kantonrechter niet aannemelijk geworden dat de arbeidsomstandigheden voor [eiser] bij De Friesland zodanig waren dat deze tot het manifest worden van schizofrenie zouden kunnen leiden. Maar zelfs al ware dit anders, vereist is ook dat de ziekte van [eiser] voor De Friesland kenbaar had moeten en kunnen zijn. De kantonrechter is van oordeel dat de ziekte op het moment waarop [eiser] nog bij De Friesland in dienst was voor haar onvoldoende kenbaar was of kon zijn. Het was immers zelfs voor de neuroloog die [eiser] in april 2003 heeft onderzocht niet kenbaar dat bij [eiser] schizofrenie aan de orde was, terwijl ook de psychiater, die [eiser] in juli 2003 heeft onderzocht, getuige zijn brief van 18 juli 2003 op dat moment nog slechts een vermoeden had dat bij [eiser] sprake was van psychotische symptomen. Het was derhalve zelfs voor de behandelend artsen niet duidelijk dat [eiser] aan schizofrenie, of een andere, vergelijkbare, psychische aandoening, leed zodat van De Friesland als werkgeefster niet kan worden gevergd dat zij de ziekte wel had moeten onderkennen of vermoeden. Vast staat dat De Friesland haar bedrijfsarts heeft ingeschakeld. De kantonrechter is van oordeel dat De Friesland, gelet op het vorenstaande, niet anders had kunnen en moeten handelen dan zij heeft gedaan. De Friesland is dan ook niet jegens [eiser] tekortgeschoten in haar hiervoor bedoelde zorgplicht. LJN AZ6030