Rb R.dam 080409 val steigerbouwer; werkgever aansprakelijk vanwege overschrijding arbeidstijd 2.2 Geoordeeld werd dat [eiser] schade heeft geleden in de
uitoefening van zijn werkzaamheden zodat BIS aansprakelijk is, tenzij
BIS aan haar zorgplicht heeft voldaan.
BIS dient op grond van
haar zorgplicht die maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig
zijn om te voorkomen dat [eiser] in de uitoefening van zijn
werkzaamheden schade lijdt.
BIS heeft in dit verband onweersproken aangevoerd dat [eiser] bijna 20
jaar ervaring heeft als steigerbouwer en werkzaam is in de functie van
Steigerbouwer I en uit dien hoofde toezicht houdt op en aanwijzingen en
instructie geeft aan andere werknemers bij de bouw van een steiger.
Vaststaat tevens dat [eiser] in 1993 het certificaat van de opleiding
Steigerbouwer A heeft behaald en beschikte over een VCA
-(basisveiligheids)diploma en een handboek opleidingen waarin de regel
van het vastlijnen en de ‘drie-planken-regel’ staan vermeld. Voorts
staat vast dat BIS een veiligheidsbeleid voert, onder meer door het
verstrekken van veiligheidsinstructies tijdens verplichte
‘toolboxmeetings’, waarbij onder meer op het gebruik van de
harnasgordel en het aanhaken gewezen wordt. Dat [eiser] ten tijde van
het ongeval een ervaren en goed opgeleide en van deugdelijke
instructies voorziene steigerbouwer was, wordt dan ook bij de
beoordeling van de vraag welke maatregelen BIS redelijkerwijs had
moeten treffen in het kader van haar zorgplicht meegewogen.
2.3 Tevens wordt in die beoordeling de aard van de uit te voeren
werkzaamheden betrokken. Tijdens de comparitiezitting heeft de heer Van
den Berg verklaard dat BIS dagelijks steigers bouwt in de
petrochemische industrie en dat de door [eiser] te bouwen steiger onder
de categorie ‘eenvoudig’ valt. [eiser] heeft dit als juist erkend en
heeft verklaard dat hij wel gevaarlijker werk heeft gedaan. Uit het
vorenstaande leidt de kantonrechter af dat de werkzaamheden welke
[eiser] op 30 maart 2006 bij Nerefco uitvoerde, niet uitzonderlijk
waren en niet gevaarlijker waren dan gebruikelijk. Dat brengt mee dat
er voor BIS geen verplichting was om [eiser] voor deze werkzaamheden op
30 maart 2006 bijzondere instructies of waarschuwingen te geven.
2.4 Met betrekking tot de feitelijke gang van zaken direct voorafgaande
aan het ongeval heeft [eiser] ter comparitiezitting een verklaring
afgelegd. Deze verklaring wijkt op belangrijke punten af van de
verklaring die hij eerder ten overstaan van de inspecteur van de
Arbeidsinspectie heeft afgelegd. [eiser] verklaart immers ter
comparitiezitting aan de hand van de foto’s 2 en 3 behorend bij het
rapport van de Arbeidsinpectie (verder te noemen: ‘het rapport’), dat
hij, nadat hij staande op het ijzeren bint zich had losgekoppeld,
vervolgens onaangelijnd over het ijzeren bint is gelopen naar de
staander die hij wilde oplengen. Aan de hand van de verklaring van
[eiser] in bijlage 5 van het rapport waarin [eiser] de breedte van het
ijzeren bint schat op 0,40 meter, kan worden afgeleid dat [eiser] naar
schatting in totaal zeven à acht meter onaangelijnd over het ijzeren
bint gelopen heeft (“toen ben ik gaan lopen, twee keer de bocht om en
daar wilde ik me weer vastmaken”. [eiser] verklaart voorts dat hij
tijdens het lopen over het bint zijn haak had vastgemaakt aan zijn
harnas. Deze verklaring strookt met de verklaringen van de heren Van
Zweeden en Vijverberg zoals opgenomen in het rapport. Voorts wordt
vastgesteld aan de hand van de verklaringen van [eiser] in het rapport
(blz.3 van bijlage 3) en de verklaring van [eiser] zoals afgelegd ter
comparitiezitting, dat hij in strijd heeft gehandeld met de regel dat
steigervakken vak voor vak afgemonteerd moeten worden (de zogenoemde
drie-planken-regel). Geconcludeerd wordt dan ook dat [eiser] niet aan
het ‘overpakken’ was toen hij viel zoals hij eerder had verklaard, maar
dat hij onaangelijnd en in strijd met de drie-planken-regel en dus in
strijd met de hem bekende voorschriften zich op een riskante wijze
heeft verplaatst waardoor het ongeval kon gebeuren. De omstandigheid
dat de heer Berends kort voor het ongeval [eiser] heeft zien werken en
geen aanleiding zag om te waarschuwen of in te grijpen, ontslaat
[eiser] niet uit zijn eigen verantwoordelijkheid om de regels na te
leven en riskante situaties te vermijden. De werkgever behoeft zich
niet van alle mogelijke risico’s op de werkvloer op de hoogte te
stellen en de werknemer hiervoor te waarschuwen. Op grond van het
bovenstaande wordt geoordeeld dat BIS in zoverre geen verwijt treft met
betrekking tot het ongeval en dat zij in zoverre niet in strijd heeft
gehandeld met haar zorgplicht.
2.5 Dat BIS na het ongeval de veiligheidsmaatregelen heeft aangescherpt
dwingt niet tot de conclusie dat de veiligheidsmaatregelen voor het
ongeval ontoereikend waren.
2.6 Aan de omstandigheid dat de Arbeidsinspectie BIS een (later
gematigde) boete heeft opgelegd -naar thans blijkt op grond van
feitelijk onjuiste gegevens- komt in het kader van de beoordeling van
de wettelijke aansprakelijkheid van BIS weinig betekenis toe.
2.7 [eiser] heeft echter ook aangevoerd dat hij in de weken voorafgaand
aan het ongeval excessief langdurig heeft gewerkt en dat de
Arbeidstijdenwet niet werd nageleefd.
Onder de zorgplicht van de werkgever wordt tevens gerekend de
verplichting die de werkgever heeft uit hoofde van publiekrechtelijke
regelingen zoals de Arbeidstijdenwet.
Vooral het in acht nemen van de verplichting om de arbeid zodanig te
organiseren dat de werknemer voldoende rusttijd krijgt, is in dit
verband van belang. Van een oververmoeide werknemer kan immers niet
verwacht worden dat hij voortdurend voldoende alert blijft, zodat de
kans op een ongeval vergroot wordt door gebrek aan noodzakelijke rust.
2.8 BIS heeft (onder 54 tot en met 57 in de cva) gemotiveerd
weersproken dat zij in strijd met de Arbeidstijdenwet heeft gehandeld.
Uitgegaan wordt van het door [eiser] overgelegde (prod. 5 bij
dagvaarding) en onweersproken gelaten overzicht waaruit volgt dat
[eiser] in week 11 42 uren, in week 12 59,8 uren en in week 13 50
reguliere en extra uren heeft gewerkt.
2.9 Op grond van artikel 5:5 lid 2 Arbeidstijdenwet is BIS verplicht
een wekelijkse onafgebroken rusttijd van 36 uur of een rusttijd van 72
uur (eventueel gesplitst in 2 x 32 uur) in een periode van twee weken
in acht te nemen. Direct voorafgaande aan het ongeval op donderdag 30
maart 2006 rond 9.30 uur, had [eiser] blijkens het bedoelde overzicht,
in de periode van maandag 13 maart tot en met woensdag 29 maart 2006,
zonder dat een wekelijkse rusttijd van tenminste 36 uur in acht werd
genomen 17 dagen achtereen gewerkt. BIS heeft daarmee in strijd
gehandeld met artikel 5:5 Arbeidstijdenwet en daardoor ook in strijd
gehandeld met haar zorgplicht.
2.10 De conclusie is dan ook dat BIS aansprakelijkheid is op grond van
artikel 7:658 BW wegens schending van haar zorgplicht, meer in het
bijzonder door het niet in acht nemen van de bepalingen van de
Arbeidstijdenwet. De hieraan gerelateerde vorderingen van [eiser]
worden als gegrond toegewezen.
2.11 De vordering van [eiser] tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar
HDI-Gerling wordt op grond van artikel 7: 954 BW als gegrond
toegewezen. Nu niet het volledige schadebedrag, maar het bedrag dat BIS
van haar verzekeraar HDI-Gerling te vorderen heeft onder inhouding van
het eigen risico van € 10.000,00 gevorderd wordt, is de vordering
toewijsbaar.
2.12 BIS wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van dit geding. LJN BI5348