Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 220920 incident ex 843a Rv tot overleggen medische informatie in beroepsziektezaak prematuur

RBDHA 220920 incident ex 843a Rv tot overleggen medische informatie in beroepsziektezaak prematuur.

2
De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser] heeft in de hoofdzaak (zakelijk weergegeven) gesteld van 1 november 2001 tot 8 oktober 2014 als zeefdrukker werkzaam te zijn geweest bij Vegron en dat hij daarbij dagelijks onbeschermd is blootgesteld aan oplosmiddelen(damp) en sensibiliserende isocyanaat waardoor hij ziek is geworden. Hij is derhalve arbeidsongeschikt geworden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, aldus [eiser] . Op 8 oktober 2014 heeft [eiser] zich ziekgemeld en sindsdien heeft hij zijn werk niet meer hervat. [eiser] heeft Vegron hiervoor aansprakelijk gesteld op grond van artikel 7:658 BW en artikel 3 Arbowet. In de hoofdzaak heeft [eiser] gevorderd Vegron te veroordelen tot betaling van alle door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat, en een bedrag van € 20.000,00 als voorschot op de totale schadevergoeding. In het lichaam van de dagvaarding heeft [eiser] voorts aangekondigd een verklaring voor recht te vorderen dat Vegron aansprakelijk is voor zijn (gezondheids)schade. Vegron heeft (kortweg) bestreden dat [eiser] arbeidsongeschikt is geworden in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Vegron.

2.2.
Vegron heeft in dit incident gevorderd dat voor zover [eiser] op basis van de artikelen 21-22 Rv en/of 85 en 162 Rv niet over hoeft te gaan tot het overleggen van nadere informatie, hij op grond van artikel 843a Rv zal zijn gehouden tot het overleggen van medische informatie waaruit blijkt waaraan [eiser] lijdt. Ter onderbouwing van deze vordering heeft Vegron aangevoerd dat alsdan onderzocht kan worden of de door [eiser] gestelde klachten het gevolg kunnen zijn van een de werkomstandigheden bij Vegron. Eveneens alsdan kan de aansprakelijkheidsverzekeraar van Vegron een standpunt over de aansprakelijkheid innemen. Ook de rechter zou zich zonder de gevorderde bescheiden in redelijkheid geen oordeel vormen over de zaak. Naar de mening van Vegron kan derhalve niet doelmatig en efficiënt worden geprocedeerd. Er is meermalen verzocht om de betreffende medische informatie maar dat is ook steeds niet verstrekt door [eiser] , aldus Vegron.

2.3.
Een vordering tot afgifte van of inzage in bescheiden is slechts toewijsbaar indien aan de drie in voormeld artikel genoemde cumulatieve voorwaarden is voldaan. Dat wil zeggen dat 1) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, een rechtmatig belang heeft bij afschrift of inzage daarvan, 2) de vordering betrekking heeft op bepaalde bescheiden en 3) de bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is. Daarnaast mag zich geen van de in de leden 3 en 4 van artikel 843a Rv vervatte uitzonderingen voordoen. Artikel 843a Rv kent daarmee een zelfstandige bevoegdheid toe aan de partij die daarbij een rechtmatig belang heeft.

2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat Vegron (nog) geen rechtmatig belang heeft bij de gevorderde medische informatie. De vordering van Vegron tot afgifte van de gevraagde medische gegevens is prematuur. Daartoe wordt het volgende overwogen.

2.5.
Een vordering tot afgifte of inzage van medische informatie dient de rechter met terughoudendheid te beoordelen. Daargelaten of in casu sprake is van een rechtmatig belang, dient de rechter een belangenafweging te maken tussen het rechtmatig belang van Vegron enerzijds en de privacy van [eiser] anderzijds. Daarbij is voorts relevant wat het belang van de wetenschap van de mate van gezondheid van [eiser] is.

2.6.
Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, maakt de kantonrechter op dat dit incident door Vegron is opgeworpen in het kader van het al dan niet vaststellen van het causaal verband tussen de door [eiser] gestelde gezondheidsklachten (schildersziekte, gehoorschade en schouderproblematiek) en de werkzaamheden die hij moest uitvoeren bij Vegron. Daarbij speelt kennelijk de vraag naar pre-existentie een rol. De kantonrechter heeft evenwel nog geen aanvang gemaakt met de (inhoudelijke) behandeling van de hoofdzaak, waardoor hij zich nog geen oordeel heeft kunnen vormen over de stellingen en weren en de onderbouwing daarvan door partijen. De kantonrechter kan in dit stadium van de procedure dan ook niet beoordelen of Vegron een verdedigbaar rechtmatig belang heeft dat dient te prevaleren boven de privacy van [eiser] . Derhalve zal de privacy van [eiser] dienen te prevaleren.

2.7.
Bovendien heeft Vegron, die om maar liefst 21 medische stukken vraagt en mogelijk nog het huisartsendossier, niet aangevoerd waarom deze stukken in een voorkomend geval afzonderlijk bezien relevant zijn en heeft Vegron evenmin onderbouwd dat de feiten in kwestie niet via een andere weg kunnen worden verkregen. Artikel 843a Rv faciliteert geen algemeen inzagerecht.

2.8.
Dat de vordering in het incident prematuur is, wordt onderschreven door de wijze waarop Vegron haar vordering heeft geformuleerd. Deze is voorwaardelijk geformuleerd en anticipeert op een beslissing van de kantonrechter die zal inhouden dat de vordering van [eiser] in de hoofdzaak niet nader onderbouwd hoeft te worden met relevante medische stukken. Een voorbarige aanname. Zoals reeds overwogen, bevindt deze zaak zich nog niet in dat stadium. Bovendien kunnen gevolgen worden verbonden aan het onvoldoende onderbouwen van een vordering en merkt de kantonrechter voorts op dat artikel 843a Rv als incidentele vordering kan worden opgeworpen in elke fase van het geding.

2.9.
Slotsom is dat de vordering van Vegron zal worden afgewezen. Vegron zal als de in het ongelijk gestelde partij bij een eventueel eindvonnis worden veroordeeld in de kosten van dit incident, begroot op € 100,00.

2.10.
In de hoofdzaak zal een datum voor een mondelinge behandeling worden bepaald. Partijen kunnen hun verhinderdata (opnieuw) kenbaar maken aan de rechtbank. Verder zullen partijen worden geïnformeerd bij (oproep)brief van de griffier. ECLI:NL:RBDHA:2020:10281