Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 100615 beroepsfout bedrijfsarts; aansprakelijkheid voor loonsanctie wg-er; deel eigen schuld vanwege niet aanvragen deskundigenoordeel UWV

Rb Midden-NL 100615 beroepsfout bedrijfsarts; aansprakelijkheid voor loonsanctie wg-er; deel eigen schuld vanwege niet aanvragen deskundigenoordeel UWV

4 De beoordeling
4.1.
Strukton stelt dat Arboned aansprakelijk is voor de schade die Strukton heeft geleden als gevolg van de opgelegde loonsanctie. Zij stelt zich op het standpunt dat [A] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam bedrijfsarts verwacht mocht worden.

4.2.
Arboned voert als verweer aan dat een bedrijfsarts zich niet met de behandeling hoort te bemoeien, dat is aan de behandelend sector en de coördinatie ligt bij de huisarts. Volgens Arboned beperken de adviezen van een bedrijfsarts zich tot de re-integratie. Arboned is het daarom apert oneens met het UWV en vindt dat het UWV een oordeel als in de zaak [X] niet hoort te geven.

4.3.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Strukton heeft in het geding gebracht de “Beleidsregels beoordelingskader Poortwachter”. Dit is een door het UWV opgesteld stuk om aan te geven welke inspanningen van de werkgever en werknemer worden verlangd en hoe het UWV toetst. Hierin staat onder meer:
“4. De aspecten waarop het UWV de beoordeling uitvoert
(...)
Het UWV zal bij zijn beoordeling aan de volgende aspecten aandacht besteden:
(...)
b. Medische aspecten
- Heeft de werknemer een naar algemeen medische maatstaven adequate behandeling voor zijn ziekte of gebrek ondergaan?
- Is nagegaan of door behandeling, training of revalidatie de functionele mogelijkheden kunnen worden vergroot?
- Is voorzien in adequate begeleiding op weg naar vergroting van de functionele mogelijkheden?
(...)
- Is rekening gehouden met de stand van de wetenschap en de eisen van professionele dienstverlening, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in protocollen en richtlijnen of instructies?
(...)”
Strukton heeft verder in het geding gebracht de “Richtlijn Handelen van de bedrijfsarts met rugklachten” van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (de NVAB). Hierin zijn de volgende passages te vinden:
“De richtlijn gaat ervan uit dat de bedrijfsarts een probleemgeoriënteerde begeleiding uitvoert door de problemen te inventariseren en daarop gerichte interventies uit te voeren. Van de bedrijfsarts wordt verwacht dat hij/zij een diagnostische indeling maakt, de prognose bepaalt en bijbehorende interventies uitvoert. Tijdens de begeleiding evalueert de bedrijfsarts op gezette tijden het effect van de interventies aan de hand van de gestelde doelen.
De bedrijfsarts draagt er zorg voor dat zijn/haar beleid waar nodig wordt afgestemd met dat van andere medische hulpverleners zoals de huisarts of de fysiotherapeut.
(...)
Over behandelmogelijkheden gericht op werkhervatting adviseert de bedrijfsarts de werknemer en collega’s in de gezondheidszorg.
(...)
2.2
Interventie bij aspecifieke rugpijn met prognostisch ongunstige factoren
(...)
Verwijs
Afhankelijk van de inschatting van de prognose stapsgewijs naar meer intensieve begeleiding gericht op werkhervatting
- verwijs eerst eenmalig voor onderzoek en advies naar de fysiotherapeut.
- verwijs vervolgens naar een oefenprogramma onder leiding van een fysiotherapeut of overweeg alternatieven in de vorm van manuele therapie, graded activity of rugschool gericht op werkhervatting.
- verwijs in laatste instantie naar een multidisciplinair begeleidingsprogramma waarvan een arts, psycholoog en fysiotherapeut deel uit maken en dat gericht is op werkhervatting of een vergelijkbaar pijnmanagementprogramma.”
Uit de hiervoor weergegeven citaten komt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk naar voren dat van een bedrijfsarts ook verwacht wordt dat hij naar behandelmogelijkheden kijkt voor zover die zijn gericht op werkhervatting en daarover zo nodig adviseert. In de richtlijn van de NVAB, toch de beroepsvereniging van bedrijfsartsen, wordt zelf gesproken over verwijzen, dat nog verder gaat dan adviseren. Het verweer van Arboned dat een bedrijfsarts zich sowieso niet met de behandeling hoort te bemoeien wordt daarom verworpen.

4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat er bij [X] sprake was van ongunstige prognostische factoren vanwege de ernst en lange duur van de klachten en zijn depressieve stemming. Ook is niet in geschil dat volgens de richtlijnen (die van de NVAB en van een multidisciplinaire werkgroep, welke richtlijn Strukton ook in het geding heeft gebracht) een multidisciplinaire behandeling aangewezen was zodat ook de psychische component van de klachten bij de behandeling betrokken zou worden. Arboned stelt dat van richtlijnen afgeweken mag worden en dat [A] goede redenen had om bij [X] geen psychische behandeling te adviseren. Volgens [A] was er eigenlijk al sprake van een multidisciplinaire aanpak omdat [X] door de huisarts en verschillende specialisten werd behandeld. Verder was de inschatting van [A] dat de gezondheidssituatie van [X] geen extra behandeling toeliet en geen extra bijdrage zou kunnen leveren aan het verhogen van zijn belastbaarheid.

4.5.
Op zich acht de rechtbank het juist dat er van richtlijnen afgeweken mag worden als daar goede redenen voor zijn. De verzekeringsarts van het UWV, die [A] specifiek heeft bevraagd op het niet verwijzen voor psychische behandeling, was niet overtuigd van de door [A] gegeven redenen. De rechtbank maakt uit de richtlijnen op dat bij dergelijke langdurende rugklachten in combinatie met psychische klachten er een neerwaartse spiraal kan ontstaan die doorbroken moet worden. Daarvoor is van belang dat juist ook de psychische klachten worden behandeld. De reden die [A] heeft gegeven, dat de behandeling van [X] eigenlijk al multidisciplinair was, miskent dat, want de psychische klachten werden nog niet behandeld. Wat betreft de inschatting dat [X] een extra behandeling niet had aangekund overweegt de rechtbank dat het op zijn minst geprobeerd had kunnen worden. Mocht het teveel voor [X] zijn geweest had de betreffende behandelaar daar naar moeten kijken. Het gaat er immers om of er voldoende inspanningen zijn verricht, niet (per definitie) om het resultaat daarvan. Verder is in april 2013 alsnog psychische behandeling ingezet en niet gebleken is dat [X] die behandeling niet aankon. De rechtbank is daarom van oordeel dat het aan [A] verweten kan worden dat hij er niet op heeft toegezien dat [X] de volgens de richtlijnen noodzakelijke verwijzing naar behandeling voor zijn psychische klachten kreeg, omdat deze klachten werkhervatting (mede) belemmerden. Hiermee is sprake van een beroepsfout waarvoor Arboned aansprakelijk is.

4.6.
Arboned voert verder aan dat het UWV de loonsanctie heeft opgelegd om twee redenen: (1) de werkgever heeft geen re-integratie activiteiten ontwikkeld na het advies in het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 december 2012 en (2) de werkgever is verantwoordelijk voor de traagheid in het medisch handelen van de bedrijfsarts. Nu vaststaat dat Strukton na het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 december 2012 geen re-integratie activiteiten heeft ontplooid, stelt Arboned dat de loonsanctie sowieso zou zijn opgelegd, los van het verwijt dat [A] niet heeft aangedrongen op behandeling van de psychische component in de klachten van [X]. Ook stelt Arboned dat het te laat inzetten van de psychische behandeling niet doorslaggevend lijkt te zijn geweest bij het opleggen van de loonsanctie. Zij voert hierbij aan dat een loonsanctie een reparatoire sanctie is, gericht op herstel van de tekortkoming, en niet punitief. Aangezien de psychische behandeling ten tijde van het opleggen van de loonsanctie al was ingezet, kon op dat punt geen herstel meer plaatsvinden en kon het enkel nog gericht zijn op het niet opvolgen van het advies in het arbeidsdeskundig rapport van 7 december 2012.

4.7.
Anders dan Arboned ziet de rechtbank de twee redenen die ten grondslag zijn gelegd aan de opgelegde loonsanctie niet als aparte, zelfstandige verwijten, maar als samenhangend. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit duidelijk uit het rapport van de arbeidsdeskundige d.d. 4 juli 2013 waarin de tekortkoming als volgt is geformuleerd: “De werkgever heeft te laat iets aan re-integratie gedaan als gevolg van het veel te laat inzitten van adequate medische behandeling.” Ook uit het rapport van de verzekeringsarts d.d. 10 juni 2013 valt het verband tussen de twee redenen af te leiden. In het rapport staat immers: “Door al in een vroeger stadium (medio 2012) in plaats van twee maanden geleden psychische begeleiding op te starten, had het beloop positief beïnvloed kunnen worden. “
Het oordeel van het UWV komt er op neer dat de bedrijfsarts eerder psychische behandeling had moeten opstarten, dat dat een positief effect had kunnen hebben en dat de werkgever dan wellicht na het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 december 2012 wel de daarin vermelde adviezen had kunnen opvolgen. Nu was dat niet mogelijk omdat [X] per 10 december 2012 weer volledig was uitgevallen. Natuurlijk kan niet met zekerheid gezegd worden dat er een positief resultaat met de psychische behandeling zou zijn bereikt en dat de adviezen van de arbeidsdeskundige dan wel opgevolgd hadden kunnen worden, maar het gaat bij de beoordeling door het UWV eerst om de vraag of er voldoende re-integratieresultaat is bereikt en als dat niet het geval is, zoals bij [X], of er voldoende inspanningen zijn verricht. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank daarom van oordeel dat er sprake is van een causaal verband tussen de beroepsfout van [A] en de schade die Strukton heeft geleden doordat haar een loonsanctie is opgelegd.

4.8.
Vervolgens doet Arboned een beroep op eigen schuld aan de kant van Strukton en voert daarbij verschillende punten aan. Zo stelt Arboned dat Strukton een gedeelte van de vertraging in de re-integratie inspanningen aan zichzelf te wijten heeft. [A] had Strukton op 7 september 2012 al geadviseerd om een arbeidsdeskundig onderzoek te laten uitvoeren, maar dit onderzoek heeft pas begin december 2012 plaatsgevonden. Tijdens de comparitie is gebleken dat Strukton het arbeidsdeskundig onderzoek eind september 2012 heeft aangevraagd. Zo’n aanvraag kost wat tijd omdat het via de vakraad moet worden ingediend. Op 17 oktober 2012 is toen de afspraak voor 3 december 2012 gemaakt. Daarbij is rekening gehouden met een door [X] geplande vakantie van zes weken. Uitgaande van deze gegevens is de rechtbank van oordeel dat er geen grond is voor een verwijt aan Strukton op dit punt. Ook als het juist zou zijn, zoals Arboned nog heeft aangevoerd, dat de vakantie van [X] uiteindelijk niet is doorgegaan, dan gaat het de rechtbank te ver om een beroep op eigen schuld te baseren op het feit dat Strukton toen niet geprobeerd heeft de afspraak op 3 december 2012 te vervroegen.

4.9.
Arboned stelt ook dat Strukton de schade had kunnen beperken door eerder een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV, zoals nadrukkelijk door de arbeidsdeskundige is geadviseerd in het nabericht bij het rapport uit december 2012. Tijdens de comparitie heeft Strukton toegelicht dat zij het advies om een deskundigenoordeel aan te vragen als een formaliteit had gezien, omdat [A] steeds erg stellig was in zijn oordeel dat er niets mogelijk was aan re-integratie. Strukton kreeg eerst een conceptrapport van de arbeidsdeskundige toegestuurd en heeft dit gelezen, maar hierin stond dit advies ook niet zo nadrukkelijk vermeld. Toen Strukton later het definitieve rapport kreeg, op 17 december 2012, met het naschrift waarin nu wel heel nadrukkelijk werd geadviseerd een deskundigenoordeel aan te vragen omdat [X] weer volledig was uitgevallen, is dit aan de aandacht van Strukton ontsnapt. De rechtbank overweegt dat op dit punt Strukton wel een verwijt valt te maken. Dat zij het naschrift niet heeft gelezen komt voor haar risico. Nu in het naschrift zo nadrukkelijk wordt geadviseerd een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen, gaat de rechtbank er vanuit dat als Strukton dit wel gelezen had, zij de aanvraag ook zo snel mogelijk had gedaan. En als zij dit ondanks het nadrukkelijke advies dan niet gedaan had, zou dat aan haar verweten kunnen worden.

4.10.
De vraag is vervolgens of Strukton hiermee de schade had kunnen beperken. Uit de brief van het UWV van 22 april 2013 blijkt dat het onderzoek voor een deskundigenoordeel een paar weken duurt en dat ze daarna een oordeel gaan geven. Arboned heeft gesteld dat een deskundigenoordeel zes weken duurt. De rechtbank zal daar vanuit gaan. Als Strukton half december 2012 het oordeel had aangevraagd had zij dus eind januari 2013 dat oordeel kunnen hebben. Logischerwijs zou het UWV dan, net als later in het kader van de WIA-aanvraag, geoordeeld hebben dat de re-integratie inspanningen onvoldoende waren. De psychische behandeling van [X] had dan eerder, in februari 2013, gestart kunnen worden in plaats van in april 2013. De (intensievere) begeleiding zoals [B] die later heeft ingezet, had ook eerder ingezet kunnen worden. Dat op grond daarvan de loonsanctie niet opgelegd zou zijn komt de rechtbank niet aannemelijk voor want er zou nog steeds sprake zijn van vertraging in de re-integratie inspanningen. Maar Strukton had dan wel eerder een verzoek om bekorting van de loonsanctie kunnen doen waarmee ze haar schade had kunnen beperken. Door na te laten gebruik te maken van deze mogelijkheid is de schade die Strukton heeft geleden daarom ook deels aan haarzelf te wijten. De rechtbank is wel van oordeel dat het verwijt aan Arboned beduidend groter is en ziet daarom aanleiding om 20% van de schade voor rekening van Strukton zelf te laten komen.

4.11.
Een laatste verwijt van Arboned aan Strukton is dat zij het bezwaarschrift tegen de loonsanctie heeft ingetrokken. Zo heeft zij een kans om de loonsanctie ongegrond te laten verklaren verloren laten gaan. De rechtbank overweegt dat gebleken is dat zowel [A] (zie de e-mails onder 2.13. en 2.14.) als [B] in haar second opinion Strukton hebben laten weten dat het bezwaar tegen de loonsanctie kansloos was. Alleen daarom al is de rechtbank van oordeel dat Strukton niet verweten kan worden dat zij het bezwaarschrift heeft ingetrokken. Wat partijen verder ten aanzien van dit punt hebben aangevoerd, kan daarom verder onbesproken blijven.

4.12.
De loonsanctie is door het UWV uiteindelijk bekort met één maand, zodat het gaat over elf maanden. Op grond van voorgaande overwegingen acht de rechtbank Arboned aansprakelijk voor 80% van het loon dat Strukton over deze elf maanden aan [X] heeft moeten betalen. Tijdens de comparitie heeft Strukton aangegeven dat zij de schade nader wilde onderbouwen en een eiswijziging wilde indienen, omdat de gevorderde hoofdsom was gebaseerd op twaalf maanden loonsanctie. Zij wilde dat aanpassen naar elf maanden vanwege de korting. Besproken is dat de rechtbank eerst de aansprakelijkheid zou beoordelen en dat Strukton zo nodig daarna de gelegenheid zou krijgen om haar eis te wijzigen en nadere onderbouwing van de schade te leveren. Daarom zal de rechtbank de zaak nu voor dat doel verwijzen naar de hierna te melden rolzitting. ECLI:NL:RBMNE:2015:3972