Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 220719 hersenletsel na val in trappenhuis; toedracht onduidelijk, niet tijdig onderzocht, wg-er aansprakelijk

RBNHO hersenletsel na val in trappenhuis; toedracht onduidelijk, niet tijdig onderzocht, wg-er aansprakelijk 
- verzocht 11,9 uur x € 220,00 + 21%, totaal € 3.167,78, urenomvang beperkt tot 9 uur nav onweersproken verweer

in vervolg op: rbnho-010818-zorgplicht-strekt-zich-uit-over-trap-en-het-trappenhuis-oordeel-over-schending-zorgplicht-buiten-bestek-deelgeschil

2 De feiten
2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedag] 1977, is op 4 november 2014 een ongeval overkomen in het trappenhuis van het kantoorpand ‘Saen Tower’ in Zaandam (hierna: het kantoorpand).

2.2.
[verzoekster] was op dat moment in loondienst van financieel dienstverlener Robidus, in de functie van manager business control. Robidus huurde ten tijde van het ongeval de 16e en 17e etage van het kantoorpand.

2.3.
Op 4 november 2014 liep [verzoekster] met haar laptop in haar linkerhand via het trappenhuis van de 17e naar de 16e etage. Zij was op weg naar een overleg met collega’s. De trap die de 16e en 17e etage met elkaar verbindt, bestaat uit twee trappen met een bordes. [verzoekster] is, na de eerste trap te zijn afgelopen, op het bordes uitgegleden, net voordat zij de eerste traptrede van de tweede trap zou nemen, en van die trap naar beneden gevallen. Daarbij is zij met haar hoofd tegen een betonnen muur geslagen. [verzoekster] heeft hierdoor hersenletsel opgelopen.

2.4.
Het trappenhuis is door partijen benoemd als een industriële omgeving. De plaats op de trap waar [verzoekster] het ongeval is overkomen, ziet er inmiddels, ruim vier jaar na het ongeval, als volgt uit:

2.5.
Bij e-mail van 12 september 2017 heeft [verzoekster] Robidus aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van het ongeval. Robidus heeft de aansprakelijkstelling doorgestuurd naar haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea.

2.6.
In opdracht van Achmea heeft Raasveld Expertise een toedrachtonderzoek verricht, waarvan de bevindingen in een rapportage van 18 oktober 2017 zijn neergelegd. Naar aanleiding van deze rapportage heeft Achmea de aansprakelijkheid afgewezen.

2.7.
In een beschikking van 1 augustus 2018 (zaaknummer 6982251 EJ VERZ 18-51) heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de zorgplicht van Robidus als werkgever zich op grond van artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ook uitstrekt over de trap en het trappenhuis tussen de 16e en 17e etage in het kantoorpand.

2.8.
In de beschikking van 1 augustus 2018 is daarnaast het volgende overwogen:

“4.6. Nu vaststaat dat [verzoekster] een arbeidsongeval is overkomen en zij schade heeft opgelopen in de uitoefening van haar werkzaamheden, is de aansprakelijkheid van Robidus in beginsel gegeven. De juiste, exacte toedracht van het ongeval hoeft [verzoekster] niet te stellen. Het is ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW aan Robidus aan te tonen dat zij de in lid 1 van dit artikel opgenomen zorgplicht is nagekomen. Partijen hebben hun standpunten over de invulling en inhoud van de zorgplicht in de processtukken van dit deelgeschil en ter zitting in grote lijnen uiteengezet. Mede gezien het petitum van het verzoekschrift, gaat het echter buiten het bestek van dit deelgeschil om te beoordelen waar de zorgplicht van Robidus precies uit bestaat en of die zorgplicht is geschonden. Daarbij is bovendien van belang dat in de processtukken er nog van wordt uitgegaan dat [verzoekster] op de trap is uitgegleden terwijl zij ter zitting heeft verklaard op het bordes te zijn uitgegleden.”

3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter vast te stellen dat sprake is van een schending van de op Robidus rustende zorgplicht jegens [verzoekster] ten aanzien van het gebruik van de trap in het trappenhuis in de ‘Saen Tower’, en vast te stellen dat Robidus aansprakelijk is voor het ongeval van 4 november 2014 en de daaruit voortvloeiende schade. Aan dit verzoek legt [verzoekster] ten grondslag – kort weergegeven – dat het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de uitvoering van haar werk en dat Robidus daarvoor aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 1 BW.

3.2.
Robidus c.s. voeren verweer. Volgens Robidus c.s. is Robidus niet aansprakelijk voor het ongeval dat [verzoekster] is overkomen, omdat – samengevat – geen sprake is van een schending van de zorgplicht door Robidus. Daarbij hebben Robidus c.s. erop gewezen dat de trap waarop [verzoekster] is gevallen veilig was en voldeed aan de daaraan te stellen eisen, en dat op Robidus geen waarschuwings- of instructieplicht gold ten aanzien van het gebruik van de trap.

4 De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of Robidus aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval dat [verzoekster] op 4 november 2014 is overkomen.

4.2.
In eerdergenoemde beschikking van 1 augustus 2018 is door de kantonrechter geoordeeld dat de zorgplicht van Robidus als werkgever zich op grond van artikel 7:658 lid 1 BW ook uitstrekt over de trap en het trappenhuis tussen de 16e en 17e etage in het kantoorpand. Verder is in die beschikking geoordeeld dat vaststaat dat [verzoekster] een arbeidsongeval is overkomen waarbij zij schade heeft opgelopen in de uitoefening van haar werkzaamheden, en dat daarmee de aansprakelijkheid van Robidus in beginsel gegeven is. Volgens de beschikking van 1 augustus 2018 is het op grond van artikel 7:658 lid 2 BW vervolgens aan Robidus om aan te tonen dat zij de zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen, wil Robidus aan aansprakelijkheid ontkomen.

4.3.
De kantonrechter stelt vast dat met de hiervoor onder 4.2 genoemde oordelen in de beschikking van 1 augustus 2018 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op één of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding. Daaraan is de kantonrechter in deze zaak gebonden. Dat volgt ook uit artikel 1019cc lid 1 Rv. Er is geen grond om op die oordelen terug te komen.

4.4.
Dat betekent dat in deze zaak met name moet worden beoordeeld waar de zorgplicht van Robidus precies uit bestaat en of die zorgplicht is geschonden. Die vraag leent zich voor een beoordeling in dit deelgeschil, omdat de verzochte beslissing daarover kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.5.
Uit artikel 7:658 lid 1 BW volgt dat de zorgplicht van Robidus inhoudt dat zij verplicht was het trappenhuis op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, en ten aanzien daarvan voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [verzoekster] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade lijdt. De zorgplicht van dat artikel vereist een hoog veiligheidsniveau en bovendien diende Robidus een op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door haar gegeven instructies, en op een behoorlijk onderhoud van het trappenhuis (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 11 april 2008, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2008:BC9225 (Tarioui/Vendrig)).

4.6.
Verder was Robidus op grond van artikel 3.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) gehouden het trappenhuis, de trap en het bordes zodanig uit te rusten, te onderhouden, en zindelijk en ordelijk te houden, dat gevaar voor de veiligheid van de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen. Artikel 3.11 Arbobesluit legt de verplichting op ervoor zorg te dragen dat de vloeren van arbeidsplaatsen, waaronder in dit geval het trappenhuis en het bordes daarvan, zo veel mogelijk vrij zijn van oneffenheden en zo veel mogelijk vast, stabiel en stroef zijn. Volgens artikel 3.14 Arbobesluit moeten verbindingswegen op de arbeidsplaats zodanig zijn gelegen en ingericht dat zij op eenvoudige wijze, veilig en overeenkomstig hun bestemming door voetgangers kunnen worden gebruikt.

4.7.
De kantonrechter neemt gelet op de stukken en de verklaring van [verzoekster] op de zitting als vaststaand aan dat [verzoekster] is uitgegleden en gevallen op het bordes tussen de 16e en 17e etage, op het punt waar het bordes overgaat in de eerste, bovenste traptrede van de tweede trap. Anders dan Robidus c.s. ziet de kantonrechter geen reden om te oordelen dat de verklaringen van [verzoekster] steeds wisselend en inconsistent zouden zijn. [verzoekster] heeft op een voldoende geloofwaardige en overtuigende manier toegelicht dat zij met haar eerdere verklaring dat zij van de bovenste trede van de tweede trap is uitgegleden, steeds heeft gedoeld op de overgang van het bordes naar die trap.

4.8.
Er kan niet worden vastgesteld wat de oorzaak en de exacte toedracht is geweest van het uitglijden en de valpartij van [verzoekster] . [verzoekster] heeft, ook op de zitting, gesteld dat zij het gevoel had dat het bordes glad was, in die zin dat er op het bordes gruis of korrels lagen waarover zij is uitgegleden. Maar zekerheid daarover heeft [verzoekster] niet. Robidus c.s. hebben betwist dat op het bordes gruis en korrels aanwezig waren, maar gegevens daarover ontbreken en die betwisting is ook niet nader onderbouwd. Robidus c.s. hebben verklaringen overgelegd van medewerkers, destijds collega’s van [verzoekster] , die hebben geopperd dat [verzoekster] is gevallen doordat zij met haar schoen of hak zou zijn blijven haken in een wijde broekspijp, maar ook hier geldt dat voldoende zekerheid daarover niet blijkt uit die verklaringen. Volgens [verzoekster] droeg zij ten tijde van het ongeval een normale damespantalon met rechte broekspijpen. Het voorgaande betekent dat oorzaak en toedracht van het ongeval onvoldoende vast staan, en dat die oorzaak en toedracht ook niet meer kunnen worden vastgesteld door bijvoorbeeld nader onderzoek of getuigenverklaringen.

4.9.
Robidus heeft niet kort na het ongeval een onderzoek gedaan naar de oorzaak of de toedracht van het ongeval, en ook niet naar de omstandigheden in het trappenhuis, de toestand van de trap of het bordes, terwijl het ongeval wel direct bekend was bij Robidus. In een door Robidus c.s. overgelegde verklaring van de toenmalige leidinggevende van [verzoekster] blijkt dat deze wel meteen na het ongeval naar [verzoekster] toe is gegaan, maar van enig onderzoek blijkt daaruit niet. Het rapport van het toedrachtonderzoek dat in opdracht van Achmea is gedaan door Raasveld Expertise dateert van 18 oktober 2017 en dus van bijna drie jaar later. Daaruit kan onvoldoende blijken van de feitelijke omstandigheden ter plaatse op het tijdstip dat het ongeval plaatsvond. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat oorzaak en toedracht van het ongeval onvoldoende vast staan, mede omdat Robidus – als werkgever – niet direct na het ongeval een onderzoek heeft gedaan of heeft laten doen.

4.10.
Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden uitgesloten dat het bordes glad was, in die zin dat er op het bordes gruis of korrels lagen, en dat [verzoekster] daardoor is uitgegleden en gevallen. Nu de feitelijke toedracht van het ongeval op basis van de beschikbare stukken en bewijsmiddelen niet met zekerheid kan worden vastgesteld, en Robidus niet direct na het ongeval onderzoek heeft gedaan, komt de mogelijkheid dat de feitelijke toedracht is gelegen in een andere, niet aan Robidus te wijten oorzaak, voor rekening en risico van Robidus als werkgever.

4.11.
Ook als de exacte toedracht en oorzaak van een ongeval niet vaststaat of niet is vast te stellen, kan de werkgever voor dat ongeval aansprakelijk zijn. Immers, als vaststaat dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden is de werkgever in beginsel aansprakelijk, zoals ook al is overwogen in de beschikking van 1 augustus 2018. De toedracht en oorzaak van het ongeval hoeft de werknemer in dat geval dus niet te stellen of te bewijzen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 4 mei 2001, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2001:AB1430 (Bloemsma/Hattuma)). Het is dan op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aan de werkgever, wil die aan aansprakelijkheid ontkomen, om aan te tonen dat alle redelijkerwijs te nemen maatregelen zijn genomen om het specifieke ongeval te voorkomen. Op de werkgever rust de bewijslast van de toedracht van het ongeval voor zover zij zich wil beperken tot het bewijs van het nakomen van op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 29 juni 2001, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2001:AB2432 (Industromontaza). Als de toedracht van het ongeval niet komt vast te staan, is het aan de werkgever om te stellen en zo nodig te bewijzen welke veiligheidsmaatregelen meer in het algemeen zijn genomen.

4.12.
Robidus had vóór en ten tijde van het ongeval geen risico-inventarisatie en -evaluatie (hierna: RI&E) vastgelegd, zoals vereist volgens artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, waarin is aangegeven welke risico’s het gebruik van het trappenhuis en de trap voor werknemers met zich meebracht. Ook het vereiste plan van aanpak ontbrak destijds. Daarmee heeft Robidus haar wettelijke plicht geschonden om de mogelijke en eventuele risico’s van het (gebruik van het) trappenhuis in kaart te brengen.

4.13.
Verder is niet gebleken van schriftelijke of mondelinge instructies aan het personeel over het gebruik van het trappenhuis en de trap, over valgevaar op de vloer daarvan of het bordes, of over het gebruik van bepaald schoeisel. In zijn algemeenheid kan van een werkgever niet worden gevergd dat hij instructies geeft over het gebruik van een vaste trap of een bordes, voor zover het gaat om alledaagse handelingen met een huis-, tuin- en keukenkarakter. Echter, nu de oorzaak van het ongeval niet vast staat en niet kan worden uitgesloten dat het bordes glad was, in die zin dat er op het bordes gruis of korrels lagen, moet daarmee bij de beoordeling van de nakoming van de zorgplicht rekening worden gehouden, en waren instructies in zijn algemeenheid en gericht op de mogelijkheid van gladheid op het bordes in dit geval wel vereist.

4.14.
Ook is niet gebleken dat het trappenhuis, de trap en het bordes regelmatig werden schoongemaakt, en dat daarvoor een protocol of een richtlijn was opgesteld. Robidus heeft wel gesteld dat regelmatig werd schoongemaakt, maar die stelling is niet gemotiveerd en niet onderbouwd. Er is geen protocol of richtlijn overgelegd, geen gegevens over contracten of afspraken met schoonmaakbedrijven of de beheerder van de ‘Saen Tower’, en geen gegevens over inspectie- of schoonmaakrondes en de frequentie daarvan. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat Robidus de verplichtingen van de artikelen 3.2, 3.11 en 3.14 Arbobesluit heeft nageleefd.

4.15.
De eerste RI&E is uitgevoerd in maart 2015, dus na het ongeval. Uit het RI&E-rapport van Prisma Arbozorg blijkt dat wordt aanbevolen om in dit specifieke geval gezien de breedte van de trap een tweede armleuning te plaatsen, zodat deze aan beide zijden van de trap vastgehouden kan worden, en om medewerkers te instrueren altijd één hand aan de leuning te houden en niet met volle handen gebruik te maken van de trap. Gelet op dit RI&E-rapport waren er dus concrete maatregelen mogelijk ten aanzien van de veiligheid van de trap en het gebruik daarvan. Die maatregelen waren ten tijde van het ongeval niet getroffen.

4.16.
Vast staat dat er inmiddels gele markeringen zijn aangebracht in het gehele trappenhuis, op het punt waar het bordes overgaat naar de eerste traptreden. Robidus stelt dat die gele markeringen zijn aangebracht naar aanleiding van een ontruimingsoefening en ten behoeve van een slechtziende medewerker. Dat kan echter niet wegnemen dat er een eenvoudige maatregel mogelijk was om de zichtbaarheid van de overgang van het bordes naar de traptrede te bevorderen en te vergroten, juist op de plek waar [verzoekster] het ongeval is overkomen.

4.17.
Robidus c.s. hebben niet gesteld dat de hiervoor genoemde maatregelen, te weten een tijdige RI&E, een plan van aanpak, adequate instructies, een schoonmaakprotocol, een tweede trapleuning en gele markeringen, onmogelijk waren of bezwaarlijk van haar konden worden gevergd. De kantonrechter is gelet daarop van oordeel dat niet is gebleken dat Robidus alle redelijkerwijs te nemen maatregelen heeft getroffen om het ongeval te voorkomen. De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat Robidus niet aan de zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan.

4.18.
Robidus kan ondanks de schending van de zorgplicht nog aan aansprakelijkheid ontkomen, als zij aantoont dat de nakoming van de zorgplicht en de hiervoor genoemde maatregelen het ongeval niet zouden hebben voorkomen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 12 september 2003, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2003: AF8254 (Peters/Hofkens)). Robidus c.s. hebben gesteld dat dit het geval is, maar die stelling is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd en kan daarom niet worden gevolgd. Daarbij komt dat die stelling temeer niet kan worden gevolgd, omdat de toedracht en de oorzaak van het ongeval niet is komen vast te staan, mede als gevolg van nalatigheid van Robidus om direct na het ongeval een onderzoek te (laten) doen.

4.19.
Uit het voorgaande volgt dat Robidus aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoekster] op 4 november 2014 en voor de daaruit voortvloeiende schade. Naar de kantonrechter begrijpt, verzoekt [verzoekster] om dat voor recht te verklaren en dat verzoek zal dus worden toegewezen.

4.20.
[verzoekster] verzoekt op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv om een begroting van de kosten van dit deelgeschil, op basis van 11.9 uur aan werkzaamheden voor de advocaat van [verzoekster] , een uurtarief van € 220,00 per uur exclusief btw, en een totaal bedrag van € 3.167,78 inclusief btw. Zij verzoekt geen veroordeling van Robidus c.s. in die kosten. De kantonrechter zal daarom volstaan met een begroting. Bij die begroting moet de kantonrechter een redelijkheidstoets hanteren, in die zin dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk moeten zijn. Niet ter discussie staat dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk is. Robidus c.s. hebben in het verweerschrift wel gemotiveerd betoogd dat de omvang van de kosten niet redelijk is en verzoeken die kosten te begroten op basis van maximaal 9 uur aan werkzaamheden, een uurtarief van € 220,00 per uur, vermeerderd met btw, dus op een bedrag van € 2.395,80 inclusief btw. [verzoekster] heeft op de zitting het verweer van Robidus c.s. op dit punt niet weersproken. De kantonrechter zal de kosten daarom begroten op een bedrag van € 2.395,80 inclusief btw en het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 81,00.

5 De beslissing
De kantonrechter:

5.1.
verklaart voor recht dat sprake is van een schending van de op Robidus rustende zorgplicht jegens [verzoekster] ten aanzien van het gebruik van de trap in het trappenhuis in de ‘Saen Tower’, en verklaart voor recht dat Robidus aansprakelijk is voor het ongeval van 4 november 2014 en de daaruit voortvloeiende schade;

5.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 2.395,80 inclusief btw en € 81,00 aan griffierecht. ECLI:NL:RBNHO:2019:6423