Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 140723 asbest; deelgeschil; onaanvaardbaarheid verjaringsberoep kan niet vastgesteld worden; onvoldoende zicht op relevante feiten

RBNNE 140723 asbest; deelgeschil; onaanvaardbaarheid verjaringsberoep kan niet vastgesteld worden; onvoldoende zicht op relevante feiten
- verzocht 24,5 x € 275,00 +21%, begroot, niet toegewezen 20 uur x € 275,00 + 21% = € 6.655,00

2 De feiten

2.1.

[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is van 1972 tot 1979 in dienst geweest bij Paas als werkplaatsmedewerker. Zijn werkzaamheden bestonden uit het bij elkaar zoeken van materialen bouwlocaties en het maken van kozijnen voor dakkapellen.

2.2.

Van 1979 tot 1980 is [verzoeker] als timmerman werkzaam geweest bij Bouwbedrijf [xx] in [woonplaats] . Zijn werkzaamheden daar bestonden vooral uit het aanbrengen van bekistingen voor de nieuwbouw.

2.3.

[verzoeker] was in de periode tussen 1980 en 1984 werkloos. Daarna werkte hij tot 1987 als vertegenwoordiger bij de Snackunie.

2.4.

In de periode 1987 tot 1994 werkte [verzoeker] bij [xxx] Bouwmaterialen als magazijnmedewerker, waar hij bouwmaterialen bij elkaar zocht en op bouwlocaties wanden plaatste en dakbedekking aanbracht. De dakbedekking bestond in sommige gevallen uit platen, die [verzoeker] op het dak moest schroeven en soms op maat maken.

2.5.

Na 1994 heeft [verzoeker] tot 2013 bij twee bedrijven als timmerman gewerkt.

Tussen 2013 en 2015 was [verzoeker] werkloos. Daarna heeft hij tot zijn pensioen in 2021 als taxichauffeur gewerkt.

2.6.

Op 26 oktober 2021 heeft een longarts bij [verzoeker] de longziekte maligne mesothelioom vastgesteld.

2.7.

[verzoeker] heeft op 5 november 2021 een aanmeldingsformulier bij het Instituut Asbestslachtoffers (hierna te noemen: IAS) ingediend. In het rapport inzake arbeidshistorisch onderzoek en blootstelling aan asbest, heeft het IAS de volgende verklaring van [verzoeker] opgetekend over zijn werk bij Paas:

“De heer [verzoeker] verklaart dat hij werkte op de werkplaats. Hier bestond zijn dagelijks werk onder meer uit het bij elkaar zoeken van materialen en het op maat maken van materialen voor bouwlocaties. Ook maakte de heer [verzoeker] kozijnen en deuren en dergelijke.

Het is de verklaring van de heer [verzoeker] dat hij tijdens deze werkzaamheden aan asbest is blootgesteld. In de dakkapellen doe door het bedrijf werden geplaatst zat een strook asbesthoudend materiaal. De heer [verzoeker] heeft deze stroken asbesthoudend materiaal met behulp van een slijptol op maat gezaagd. Gedurende lange tijd voerde hij dat werk buiten de werkplaats uit. … In het laatste jaar van het dienstverband heeft de heer [verzoeker] deze stroken asbesthoudend materiaal binnen op maat gezaagd op een nieuwe zaagmachine waarop een afzuiginstallatie zat. Deze afzuiginstallatie was echter niet afdoende om alle asbest af te zuigen waardoor het dan ook op de werkplaats terecht kwam. Desgevraagd geeft de heer [verzoeker] aan dat hij gedurende het dienstverband een paar keer per jaar deze stroken asbest op maat zaagde. Het was doorgaans een klus waarmee hij binnen een dag klaar was. Hij zaagde dan in een keer alle stroken asbest op maat voor een heel project. … Bij zijn weten heeft hij zelf niet op andere manieren met asbesthoudend materiaal gewerkt en is dit ook niet door collega’s op de werkplaats gedaan.

Tijdens deze werkzaamheden was er geen sprake van ventilatie of afzuiging in de werkvertrekken. De heer [verzoeker] beschikte niet over persoonlijke beschermingsmiddelen in het kader van blootstelling aan asbest. De heer [verzoeker] is door zijn werkgever nooit geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van het werken met asbest. (…)”.

2.8.

[verzoeker] heeft daarnaast bij brief van 5 november 2021 Paas meegedeeld, dat bij hem de ziekte maligne mesothelioom is vastgesteld, welke wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest.

[verzoeker] heeft aangegeven dat hij bij Paas in dienst is geweest als machinaal houtbewerker, dat tijdens zijn werkzaamheden regelmatig bloot heeft gestaan aan asbest en dat hij Paas formeel aansprakelijk stelt voor de als gevolg van de ziekte geleden en te lijden schade. Ook is meegedeeld dat het IAS contact met Paas zal opnemen om te bemiddelen in deze kwestie.

2.9.

Het Nederlandse Mesothelioompanel (hierna te noemen: NMP) heeft op verzoek van het IAS de diagnose van de longarts getoetst. Het NMP heeft blijkens het daarvan op 3 mei 2022 aan de Treant Zorggroep gestuurde verslag geconcludeerd dat beeld past bij maligne mesothelioom epitheliaal type.

2.10.

Via het IAS heeft [verzoeker] een tegemoetkoming aangevraagd bij het SVB in verband met de ziekte maligne mesothelioom. Het SVB heeft bij beschikking van 13 mei 2022 aan [verzoeker] een voorschot van € 22.121,00 toegekend op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 (TAS).

2.11.

De heer [naam] (hierna te noemen: [naam] ), een voormalige collega van [verzoeker] , heeft een getuigenverklaring afgelegd, welke door hem is ondertekend op 23 juni 2022. [naam] heeft onder meer verklaard dat hij van 29 juli 1968 tot 1 september 2017 als werknemer in dienst is geweest bij Paas.

Op vraag 5. "Waar bestaan/bestonden uw dagelijkse werkzaamheden tijdens uw dienstverband bij werkgever uit?” heeft [naam] onder meer aangegeven:

"Als leerling kreeg je allerlei werkzaamheden.

Schuuren van Houten kozijn onderdelen.

Dompelen “ ” ” ” ” ” , met een houtbederfweerrent middel. Het maken van glaslatten op de juiste maat. Geregeld asbestplaten zagen cirkelzaag asbestpijpjes voor doorvoeren van schoorsteen lintzaag. Vanaf jaren 80 afmontage ramen-deuren-kozijnen (…)".

Op vraag 8. “Indien u samenwerkt/heeft samengewerkt met werknemer gedurende welke periode(n) is dit (geweest)?" Is geantwoord:

“Vanaf 1974

12-09-1972 -1-01-1974 heb ik mijn dienstplicht vervuld. Veel van de werkzaamheden heeft de heer [verzoeker] overgenomen die ik heb omschreven”.

Op vraag 12. "Heeft bij werkgever tijdens de dagelijkse werkzaamheden van werknemer blootstelling aan asbest plaatsgevonden?” is door [naam] ingevuld: "geregeld".

Op vraag 13. "Zo ja, kunt u een beschrijving geven tijdens welke werkzaamheden werknemer en op welke wijze (en eventueel op welke afdeling) hij aan asbest is blootgesteld?” is door [naam] ingevuld: "Het zagen van asbest stroken voor zowel de bouw als de timmerfabriek".

Op vraag 14. "Kunt u aangeven met welke asbestmaterialen werknemer tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden in aanraking is gekomen:" is het hokje aangekruist:

"Asbestproducten (zoals vlakke platen, golfplaten, pijpen, leidingen, afzuigkap)” De woorden “Asbestproducten (zoals vlakke platen” en “pijpen” zijn paars gearceerd.

Bij vraag 15. "Kunt u aangeven wat de intensiteit was van de asbestblootstelling tijdens de werkzaamheden van de werknemer (kwam er bijvoorbeeld veel of weinig (asbest)stof vrij tijdens de werkzaamheden?" is het deel "kwam er bijvoorbeeld veel" paars gearceerd.

Op vraag 17. “Waren anderen in de nabijheid van werknemer werkzaam met asbesthoudende materialen?” is geantwoord “Ja”.

Bij vraag 18. “Zo ja, welke werkzaamheden verrichtten deze personen”, is ingevuld: “Het opsluiten van kozijnen waar men deze stroken asbest nodig had.” Bij het antwoord is een tekening opgenomen.

Bij vraag 20. “tot wanneer is werknemer aan asbest blootgesteld”, is geantwoord “zo rond eind jaren 70 werden deze materialen verboden.”

Op de vragen 21 en 24 is geantwoord dat werknemer niet beschikte over persoonlijke beschermingsmiddelen en dat het gebruik daarvan niet door de werkgever verplicht was gesteld.

2.12.

De heer [naam2] (hierna te noemen: [naam2] ) heeft een getuigenverklaring afgelegd, welke door hem is ondertekend op 24 juni 2022. [naam2] heeft onder meer verklaard dat hij van april 1970 tot december 1992 in dienst is geweest bij Paas en dat zijn functie bedrijfsleider was.

Op de vragen 9, 10 en 11, over de werkzaamheden van [verzoeker] is geantwoord dat hij van krullenjongen tot afkorter werkzaam was in de timmerfabriek en dat het ging om het “afkorten van hout t.b.v. machinale … (onleesbaar, ktr.)”

Op vraag 12. "Heeft bij werkgever tijdens de dagelijkse werkzaamheden van werknemer blootstelling aan asbest plaatsgevonden? " is door [naam2] ingevuld: "onwaarschijnlijk".

Op vraag 13. "Zo ja, kun u een beschrijving geven tijdens welke werkzaamheden werknemer en op welke wijze (en eventueel op welke afdeling) hij aan asbest is blootgesteld? " is door [naam2] ingevuld: "Er is een nieuwe loods geplaatst met asbestgolfplaten er op"

Op vraag 15. "Kunt u aangeven wat de intensiteit was van de asbestblootstelling tijdens de werkzaamheden van de werknemer (kwam er bijvoorbeeld veel of weinig (asbest)stof vrij tijdens de werkzaamheden? door [naam2] onder meer ingevuld: "Geen herinneringen dat er met asbest is gewerkt. !! zie-50-43 jaar"

Op vraag 16. Wat was de frequentie van de werkzaamheden tijdens welke werknemer is blootgesteld aan asbest (dagelijks, wekelijks, maandelijks, etc)?" is door [naam2] ingevuld: "Geen (niet dat ik weet)"

Ook andere vragen met betrekking tot het gebruik van asbestmaterialen zijn verder door [naam2] in negatieve zin beantwoord.

2.13.

Bij brief van 8 augustus 2022 heeft de gemachtigde van Paas het IAS onder meer bericht, dat Paas de aansprakelijkheid voor de vermeende schade van [verzoeker] op basis van zijn brief van 5 november 2021 niet erkend, omdat [verzoeker] in de uitvoering van zijn werkzaamheden niet heeft gewerkt met asbesthoudende materialen. Om die reden wenst Paas geen gebruik te maken van de diensten van het IAS om tussen partijen te bemiddelen. Paas heeft er verder op gewezen dat de vordering van [verzoeker] - die 43 jaar geleden uit dienst is getreden - is verjaard en dat die verjaringstermijn op basis van de gezichtspunten die de Hoge Raad in het arrest Van Hese/De Schelde heeft geformuleerd niet wordt doorbroken.

2.14.

Het IAS heeft [verzoeker] op 28 oktober 2022 schriftelijk bericht dat, nu Paas niet wenst mee te werken aan de bemiddelingsprocedure door het IAS, het IAS haar bemiddelingswerkzaamheden niet kan voortzetten en daarmee tot een einde komen. Het IAS wijst B op de mogelijkheid om te proberen de schade langs civielrechtelijke weg te verhalen.

2.15.

[naam] heeft na een gesprek met de directeur en advocaat van Paas op 25 april 2023 een getuigenverklaring ondertekend, waarin hij onder meer heeft verklaard:

"(…)

3. Op de vraag van ‘Instituut asbestslachtoffers’ wat uw dagelijkse werkzaamheden zijn gaf u aan dat u asbestplaten en asbest pijpjes moest zagen. Hoe weet u dat de betreffende platen en pijpjes asbest bevatten?

De heer [naam] geeft aan dat hij dat niet met zekerheid kan zeggen. De heer [naam] geeft aan dat hij bij zijn vakopleiding heeft geleerd dat bij bepaalde verbindingen in kozijnen een asbestplaatje kon worden geplaatst, maar dat het niet uit te sluiten is dat er bij de montage van de kozijnen binnen Paas B.V. geen asbest werd gebruikt. (…) Wat exact de samenstelling van de platen is geweest en of daarin asbest is verwerkt is niet te zeggen. Hetzelfde geldt voor de pijpjes, welke bij schoorstenen werd geplaatst. In de jaren 70 bevatte veel van dergelijke pijpjes asbest, maar of dat binnen Paas BV. ook zo was ken niet met zekerheid gesteld worden.

4. In het rapport welke door het ‘Instituut asbestslachtoffers’ is opgemaakt wordt aangegeven dat erin de dakkappelen stroken asbesthoudend materiaal was verwerkt. Kunt u dit bevestigen?

De heer [naam] geeft aan dat in dakkappellen per definitie geen asbest werd verwerkt.

5. In voornoemd rapport heeft de heer [verzoeker] verklaard dat hij een paar keer per jaar stroken asbest diende te zagen. U heeft in uw verklaring aangegeven dat het zagen van asbestplaten onder uw dagelijkse werkzaamheden hoorde. Kunt u aangeven op welke wijze uw werkzaamheden verschilde met de werkzaamheden die de heer [verzoeker] verrichtte?

De heer [naam] verklaart dat hij de heer [verzoeker] nimmer platen heeft zien zagen. Het zagen van platen behoorde niet tot de werkzaamheden van de heer [verzoeker] . De heer [verzoeker] hield zich bezig met het ‘in elkaar schuiven’ van de kozijnen. Iedereen binnen Paas B.V. had zijn eigen taak of bediende een eigen machine. De heer [naam] acht het onwaarschijnlijk dat de heer [verzoeker] daadwerkelijk in platen heeft gezaagd.

6. In uw verklaring heeft een tekening gemaakt (laten maken) waarin u een toelichting geeft waar de stroken asbest (zou hebben) heeft gezeten. Hoe weet u dat het om asbest betreft?

De heer [naam] geeft aan dat, als er al met asbest zou zijn gewerkt, dit asbest dan als ‘plaatje’ tussen de kozijnendelen heeft gezeten. Echter, het is niet met zekerheid te zeggen dat Paas BV. hier asbestplaten voor heeft gebruikt. De heer [naam] verklaart dat hij niet weet of het ook daadwerkelijk om asbest ging.

7. Geeft het voorstaande voor u aanleiding om uw getuigenverklaring d.d. 23 juni 2023 te herzien of anderszins in te trekken?

De heer [naam] geeft aan dat hij de heer [verzoeker] wilde helpen en er gemakshalve vanuit ging dat er bij Paas B.V. asbest werd gebruikt. De heer [naam] realiseert zich dat hij niet zeker weet dat er daadwerkelijk met asbest is gewerkt. In zijn functie voerde hij werkzaamheden uit op de machines die in de fabriek aanwezig waren met de producten die door leveranciers werden geleverd. Inkoopbonnen, orderbevestigingen of anderszins formulieren waaruit blijkt waar de materialen uit bestaan heeft hij nimmer onder ogen gekregen. (…)".

2.16.

De heer [naam3] , die in de periode 1969 tot 2019 bij Paas in dienst is geweest, heeft een getuigenverklaring ondertekend waarin hij meer het volgende heeft verklaard:

"(…)

5. Wat was uw functie?

Allround (over het algemeen machinemedewerker)

8. Zijn er binnen Paas B. V. producten vervaardigd welke asbesthoudend waren c.q. asbest in werd verwerkt?

De heer [naam3] geeft aan dat hij niet weet of er met asbest is gewerkt binnen Paas B.V.

Desgevraagd geeft hij aan dat hij ermee bekend is dat in de jaren ‘70 veelvuldig met asbest is gewerkt, maar of dat binnen Paas B.V. gebeurde kan hij niet zeggen. Op de vraag of er asbestplaatjes kunnen zitten in kozijnen geeft de heer [naam3] aan dat dit

mogelijk zou kunnen zijn, maar nogmaals dat hij niet weet of die plaatjes binnen Paas B.V. ook van asbest zijn.

9, Heeft u platen gezaagd welke asbesthoudend waren?

De heer [naam3] geeft aan dat hij wel gezaagd heeft in platen, maar dat hij niet weet of dat asbestplaten waren.

10. Heeft u de heer Boelen dergelijke platen zien zagen?

De heer [naam3] geeft aan dat de heer [verzoeker] niet bij de zaagmachine stond. Als de heer [verzoeker] een keer gezaagd heeft, zou dat bij uitzondering moeten zijn geweest, Elke werknemer had zijn eigen taak, De heer [verzoeker] stond niet bij de zaagmachine of hield zich anderszins bezig met het zagen van platen. De heer [verzoeker] hield zich bezig met het ‘opsluiten’ van de kozijnen, hetgeen betekent dat de kozijnenonderdelen op elkaar werden aaneengesloten. (…)".

2.17.

Paas heeft van haar verzekeraar vernomen dat er voor de aansprakelijkstelling en schade van [verzoeker] geen dekking is.

3 Het deelgeschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt dat de kantonrechter, dat bij beschikking:

  1. voor recht zal verklaren dat het beroep van Paas op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;

  2. de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv zal op € 8.845,38, dan wel een door de kantonrechter in redelijkheid te bepalen bedrag.

3.2.

[verzoeker] voert aan dat Paas op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en in de toekomst zal lijden als gevolg van de blootstelling aan asbest bij Paas. [verzoeker] onderkent dat de dertigjarige verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW die geldt voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die vóór 1 februari 2004 hebben plaatsgevonden, is verstreken. Hij beroept zich evenwel op het arrest Van Hese/De Schelde (ECLI:NL:HR;2000:AA5635), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het beroep op verjaring, gelet op alle omstandigheden van het concrete geval, naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. [verzoeker] concludeert dat alle zeven gezichtspunten die daarbij aldus de Hoge Raad moeten worden betrokken pleiten voor een doorbreking van de verjaringstermijn. [verzoeker] stelt dat de beëindiging van dit deelgeschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst omdat partijen daarna op basis van de schadebedragen die zijn vastgelegd in het Convenant Instituut Asbestslachtoffers en vraagt de kantonrechter daarom hierover een oordeel te geven.

[verzoeker] heeft de kosten van zijn advocaat begroot op 24,5 uur ad € 275,00 per uur, vermeerderd met 21 % BTW en het griffierecht bedraagt € 693,00.

3.3.

Paas voert als eerste aan dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschil, aangezien het doorlopen van die procedure de buitengerechtelijke onderhandelingen niet zal doorbreken. Paas heeft zich namelijk van meet af aan op het standpunt gesteld dat zij niet aansprakelijk is. Primair omdat er binnen haar bedrijf in het geheel niet met asbesthoudende materialen is gewerkt en subsidiair – als in een bodemprocedure mocht blijken dat de stroken waaruit de plaatjes werden gezocht asbesthoudend materiaal bevatten – omdat [verzoeker] geen zaagwerkzaamheden heeft verricht en derhalve niet aan asbest blootgesteld kan zijn. Meer subsidiair stelt Paas dat mocht [verzoeker] gezaagd hebben in dergelijke (asbest)stroken, dat deze werkzaamheden zo sporadisch zijn voorgevallen dat de duur en intensiteit zo gering is geweest dat de omkeringsregel toepassing mist. Een eventueel oordeel van de kantonrechter dat de vordering is verjaard, zal daarom geen opening bieden om een vaststellingsovereenkomst met elkaar aan te gaan.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft Paas meegedeeld dat het wel klopt dat er asbest werd gebruikt, maar dat [verzoeker] zich alleen met het inpassen van kozijnen bezig heeft gehouden en niet heeft gezaagd of hooguit incidenteel. Paas betoogt dat zij zich op goede gronden beroept op de wettelijke verjaringstermijn. Zij bestrijdt dat in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor de verjaringstermijn van dertig jaren kan worden opgeschoven en meent dat maar weinig gezichtspunten in het voordeel van [verzoeker] uitvallen.

Voor het geval de kosten worden begroot, is aangevoerd dat het gevorderde bedrag fors gematigd dient te worden.

4 De beoordeling

Geschil

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van [verzoeker] op Paas volgens de wettelijke regeling is verjaard. Het debat spitst zich toe op de vraag of het verzoek van [verzoeker] om voor recht te verklaren dat het beroep van Paas op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, in deze deelgeschilprocedure kan worden behandeld en gegeven. De kantonrechter komt tot de conclusie dat dit niet het geval is. Dit wordt als volgt toegelicht.

4.2.

Artikel 1019w Rv bepaalt dat een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij lijdt door letsel, ook voordat een bodemzaak aanhangig is, de rechter kan verzoeken om te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. Tegen deze achtergrond moet worden getoetst of de door [verzoeker] verzochte beslissing over de verjaring van zijn vordering op Paas voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een dergelijke vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite die dit vergt, moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31 518, nr. 3, pag. 18).

4.3.

Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, blijkt dat zij het niet eens zijn over verschillende feiten die van belang zijn om te bepalen of Paas aansprakelijk is voor de gevolgen van de ziekte mesothelioom waaraan [verzoeker] lijdt. Zo verschillen zij van mening over de vraag of [verzoeker] bij Paas überhaupt aan asbest is blootgesteld.

Paas heeft toegelicht dat zij zich op het standpunt stelt en zal blijven stellen dat daarvan geen of hooguit incidenteel sprake is geweest en dat een oordeel over de vraag of haar beroep op verjaring naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is daarom onvoldoende kan bijdragen aan een buitengerechtelijke oplossing.

4.4.

Dat een beslissing over het al dan niet verjaard zijn van de vordering van de werknemer aldus de werkgever niet aan de onderhandelingen zal bijdragen, betekent niet dat een verzoek van een werknemer om daarover een beslissing te geven in een deelgeschilprocedure steeds moet worden afgewezen. Dat een oordeel hieromtrent kan bijdragen aan de afwikkeling van het geschil ligt immers voor de hand. Al was het maar omdat de werknemer en de werkgever daarna beter kunnen inschatten of het überhaupt zin heeft om verder te onderhandelen en/of een bodemprocedure te voeren.

De vraag of een beroep van de werkgever op verjaring naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, moet naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad echter worden beantwoord met in achtneming van alle omstandigheden van het concrete geval aan de hand van (niet limitatief) geformuleerde gezichtspunten, waaronder onder meer de mate waarin de werkgever een verwijt kan worden gemaakt (d). Die weging kan - anders dan meestal het geval is als het om verjaring gaat - pas worden gemaakt als de rechter voldoende zicht heeft op alle relevante feiten. Zoals overwogen verschillen partijen hierover van mening en zonder nadere bewijslevering, waarvoor dit deelgeschil geen plaats biedt, kan de kantonrechter zich daarvan in deze zaak onvoldoende beeld vormen. Daar komt bij dat er in ieder geval één gezichtspunt is dat in het ‘voordeel’ van Paas werkt, te weten dat de schade van [verzoeker] - naar zij onbetwist heeft gesteld - niet is verzekerd. Het enkele feit dat er geen dekking is, maakt niet dat er geen succesvol beroep meer op doorbreking van de verjaringstermijn kan worden gedaan, maar is wel een omstandigheid die tegen de andere omstandigheden moet worden afgezet. Het verzoek van [verzoeker] om in deze deelgeschilprocedure alvast een oordeel te geven de vraag of zijn vordering verjaard is, zal daarom worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.5.

Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.6.

Ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting van de kosten plaats te vinden. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter – anders dan Paas primair bepleit – geen sprake.

De kantonrechter ziet, gelet op de gemotiveerde betwisting van de gevorderde kosten, het redelijk overzichtelijke karakter van het geschilpunt en het feit dat een urenspecificatie ontbreekt, wel aanleiding om het gevorderde bedrag enigszins te matigen. Zij zal uitgaan van een besteding van 20 uren tegen een tarief van € 275,00 per uur exclusief btw en zal de kosten daarom op een bedrag van € 6.655,00 inclusief btw begroten.ECLI:NL:RBNNE:2023:5543