Hof Arnhem-Leeuwarden 010518
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 010518
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/hof-Arnhem-Leeuwarden-010518
zie ook ECLI:NL:GHARL:2018:4161
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.208.355
(zaaknurnmer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 304243)
beschikking van 1 mei 2018
inzake
X, optredende voor zichzelf alsmede in hoedanigheid van moeder en wettelijke vertegenwoordigster van haar zoon X1,
wonende te [ woonplaats ],
appellante in het principaal hoger beroep,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster,
hierna: X,
advocaat: mr. J.M. Beer,
tegen:
de maatschap Veduma Medisch Adviseurs,
gevestigd te Zaltbommel,
verweerster in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: Veduma,
advocaat: mr. O.L. Nunes.
1.
Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van 1 november 2016.
2.
Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 24 januari 2017 ingekomen beroepschrift (met een nieuwe productie),
- het verweerschrift in hoger beroep tevens voorwaardelijk incidenteel beroepschrift (met producties),
- bet verweerschrift in incidenteel hoger beroep (met een productie),
- de mondelinge behandeling, waarbij de advocaten het standpunt van partijen hebben toegelicht aan de hand van door hen overgelegde pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de productie die bij bericht van 17 oktober 2017 namens Veduma is ingebracht.
2.2
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald.
3.
De vaststaande feiten
3.1
X is op 29 september 2005 in het Waterlandziekenhuis te Purmerend via een keizersnede bevallen van X1. Na de geboorte is bij X1 een hoge dwarslaesie geconstateerd.
3.2
Veduma is de medisch adviseur van De Onderlinge Waarborgmaatschappij Centramed B.A. (hierna: Centramed), de aansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis en van de betrokken gynacoloog, Z (hierna: Z). X heeft het bestuur en het (para)medisch personeel van het ziekenhuis gemachtigd informatie over de bevalling te verstrekken aan de medisch adviseur van Centramed, dus aan Veduma.
3 3
Stellende dat bij de geboorte van X1 niet met de vereiste mate van zorgvuldigheid is gehandeld, heeft X een schadevergoedingsvordering ingesteld tegen de stichting die het Waterlandziekenhuis exploiteert (hierna: het ziekenhuis) en tegen Z. Inmiddels is onherroepelijk komen vast te staan dat X geen schadevergoedingsvordering toekomt; nadat het hof Amsterdam bij uitspraak van 13 september 2016 (ECLI:NLGHAMS:2016:3739) de schadevergoedingsvordering van X had afgewezen op de grond dat niet is komen vast te staan dat de gynaecoloog bij de uitvoering van de keizersnede heeft gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk handelend, redelijk bekwaam beroepsgenoot verwacht mocht worden, heeft de Hoge Raad bij arrest van 16 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:365) het hiertegen gerichte cassatieberoep verworpen.
3.4.
Bij brief van 26 apriI 2016 heeft X Veduma verzocht op de voet van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de in lid 2 van deze bepaling bedoelde mededeling te doen.
3.5
Bij brief van 20 mei 2016 heeft Veduma aan X opgave gedaan van medische gegevens in haar dossier, waaronder het medisch dossier van Centramed en de door X verleende machtiging, een beoordeling van MRI-beelden door radioloog A, een brief van kinderarts B en kinderneuroloog F, medische rapportages van prof. C en een deskundigenbericht van prof. D.
3.6
In de onder 3.3 genoemde bodemzaak had X ook, bij wege van incidentele vordering ex artikel 834a Rv, inzage verzocht in (de correspondentie met betrekking tot) een notitie waarin de door Centramed geraadpleegde radioloog dr. F (hierna F) zijn opinie zou hebben gegeven. Deze incidentele vordering is door het hof afgewezen. Ook tegen dit oordeel was X's cassatieberoep gericht. De Hoge Raad heeft in voormeld arrest van 16 maart 2018 ook dit cassatieberoep verworpen, daartoe onder meer overwegend dat X geen inzage vordert in medische gegevens van X1, maar inzage in een medische analyse die de deskundige F aan de hand van zodanige gegevens heeft gemaakt op verzoek van Z en het ziekenhuis, derhalve de partijen die door X wegens een (beweerde) beroepsfout aansprakelijk zijn gesteld; die vordering was gericht op verkrijging van informatie ten behoeve van de aansprakelijkheidsprocedure en niet op het doel waartoe Richtlijn 95/46/EG strekt; omdat het hier niet gaat om persoonsgegevens in de zin van die richtlijn, overweegt de Hoge Raad (onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 17 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2081) dat het hof terecht heeft geoordeeld dat X aan de Wbp niet een recht op verstrekking van de medische analyse van F kan ontlenen.
3.7
In een tegen Centramed, Z en het ziekenhuis aanhangig gemaakte rechtszaak heeft X verzocht te bepalen dat Centramed alsnog voldoet aan het door X gedane verzoek ex artikel 35 lid 2 Wbp en aan haar afschriften ter beschikking stelt
van alle met F gevoerde correspondentie inclusief diens advies of rapport. Dit verzoek is bij beschikking van 8 december 2016 door de rechtbank Den Haag afgewezen. In hoger beroep heeft het hof Den Haag, voor het geval zou moeten worden aangenomen dat zich in het dossier van Centramed een analyse van F bevindt, bij beschikking van 3 oktober 2017 (ECLI:NL::GHDHA:2017:2723) overwogen dat, uitgaande van de overwegingen van het HvJ EU van 17 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2081, ten aanzien van de medische analyse door F kan worden aangenomen dat deze weliswaar persoonsgegevens kan bevatten maar op zich niet een dergelijk gegeven vormt in de zin van de Wbp; de analyse houdt hooguit informatie in over de beoordelingen de toepassing van medisch-wetenschappelijke inzichten op de situatie van X en X1 aan de hand van de aan F verstrekte beeldvormende gegevens (r.o. 4.16 tot en met 4.18 van de beschikking). Het hof heeft verder overwogen dat het geen grond ziet om ervan uit te gaan dat de wetgever met de Wbp een verdergaand recht op inzage heeft gecreëerd dan waartoe Nederland gehouden is op grond van richtlijn 95/46/EG vanhet Europees Parlement en de Raad van 24 okiober 1995, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (de richtlijn) (r.o 4.19 van de beschikking). Tot slot heeft het hof Den Haag de stelling van X verworpen dat de analyse van F een rapport in de zin van artikel 6.1.6 van de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen betreft; ook uit dien hoofde vloeit derhalve geen recht op inzage voort (r.o. 4.20 van de beschikking).
4.
De motivering van de beslissing in hoger beroep
4, I
X stelt zich kort samengevat op het standpunt dat Veduma alsnog dient te verstrekken een volledig overzicht van de verwerking van haar en X1 (hierna gezamenlijk X te noemen) betreffende persoonsgegevens, waartoe ook behorende
analyses van medische gegevens door externe deskundigen. De rechtbank heeft overwogen dat het in artikel 35 Wbp vervatte en via artikel 46 Wbp afdwingbare recht van X om door Veduma te worden geïnformeerd (slechts) ziet op de feitelijke persoonsgegevens betreffende X en niet op de medische analyse die mede op basis van deze feitelijke persoonsgegevens door of in opdracht van Veduma is verricht in het kader van haar beoordeling van het handelen van Z. Omdat tijdens de mondelinge behandeling genoegzaam duidelijk is geworden dat het verzoek van X uiteindelijk niet er op is gericht - met het oog op een controle op juistheid en zo nodig rectificatie - uitputtend te weten te komen welke feitelijke persoonsgegevens betreffende X Veduma (in haar analyse) heeft verwerkt, maar slechts de integrale overlegging van in het kader van de medische analyse uitgevoerde expertises beoogt, heeft de rechtbank het verzoek van X afgewezen.
4.2
X verzoekt in hoger beroep alsnog te bepalen - kort gezegd - dat Veduma opgave doet van elke verwerking van persoonsgegevens van X door een lijst te verstrekken van alle informatiedragers en voorts aan haar kopieën, afschriften of uittreksels te verstrekken van door X uit die lijst geselecteerde informatiedragers, waarbij Veduma per dossierstuk dient aan te geven of, en zo ja om welke reden, een uitzondering als bedoeld in artikel 2 of 43 Wbp van toepassing zou zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.3
X wenst in hoger beroep, zo heeft zij ter mondelinge behandeling verduidelijkt, alsnog een overzicht van alle verwerkingen van persoonsgegevens door Veduma , dus ook de verstrekking van persoonsgegevens uit Veduma 's dossier over X aan derden. X heeft aangevoerd dat een medisch adviseur bij Veduma ,G, in januari 2015 gynaecoloog H heeft benaderd voor een rapportage. Blijkens de rapportage van H (productie 1 bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep) heeft hij kennis genomen van het door Veduma aan hem ter hand gestelde dossier met afschriften van het operatieverslag van 29 september 2005 en het deskundigenbericht van prof. dr. D van 29 oktober 2013. Verder zouden door of in opdracht van Centramed nog anderen zijn voorzien van (medische) persoonsgegevens van X.
4.4
Het hof merkt in dit kader allereerst op dat Veduma ter mondelinge behandeling heeft laten weten haar incidentele beroepsgrond onder 1) niet langer te handhaven. Zij erkent nu dat zij persoonsgegevens van X (heeft) verwerkt en dat ook gegevens betreffende de gezondheid van X daaronder vallen. Voorts merkt het hof op dat vaststaat dat de rapportage van H niet genoemd is in de brief van 20 mei 2016 (r.o. 3.5). Daaruit blijkt dat die brief niet een volledig overzicht behelst van de verwerking van X's persoonsgegevens in de zin van artikel sub b Wbp; ook het verstrekken van persoonsgegevens (waaronder de persoonsgegevens in het operatieverslag en in het op verzoek van de rechtbank Haarlem opgestelde deskundigenbericht) valt immers onder de verwerking van gegevens. Dit betekent dat het verzoek van X voor zover het ziet op het verstrekken van een volledig overzicht van elke X betreffende persoonsgegevensverwerking door Veduma in de zin van artikel 1sub b Wbp, op de voet van artikel 35 lid 2 Wbp zal worden toegewezen. Omdat Veduma nu erkent dat zij gegevens heeft verwerkt en ter mondelinge behandeling heeft aangegeven bezig te zijn met het opstellen van een overzicht ten behoeve van X, ziet het hof geen aanleiding dit gebod te versterken met een dwangsom.
4.5
Wat betreft de stelling van X dat ook de op verzoek van Veduma verrichte analyses van medische gegevens als persoonsgegevens moeten worden aangemerkt, overweegt het hof als volgt.
4.6
In hoger beroep stelt Veduma zich op het standpunt dat niet zijzelf, maar de advocaat van Centramed, het ziekenhuis en Z (die ook optreedt als advocaat van Veduma, hof) in het kader van de verdediging informatie heeft uitgewisseld met een extern medisch specialist, F, en dat die informatie niet in het dossier van Veduma terecht is gekomen. X acht de, voor het eerst in hoger beroep geuite, stelling dat Veduma de informatie van F niet kent ongeloofwaardig.
4.7
Het hof merkt op dat ook ingeval zou komen vast te staan dat Veduma wel een analyse van F, dan wel andere deskundigen (zoals de eerder genoemde H), in haar dossier heeft, X op grond van de Wbp nog geen recht kan doen gelden op inzage daarin. Onder verwijzing naar de Overwegingen van het hof Den Haag in de onder 3.7 genoemde beschikking van 3 oktober 2017 en van de Hoge Raad in het onder 3.6 genoemde arrest van 16 maart 2018, overweegt het hof dat op grond van het arrest van het HvJ EU van 17 juli 2014 moet worden aangenomen dat dergelijke medische analyes die deskundigen op verzoek van Veduma aan de hand van bestaande medische gegevens hebben gemaakt, geen persoonsgegevens vormen in de zin van de Wbp. X kan aan (artikel 35 van) de Wbp dus geen recht op inzage ontlenen in de analyse van F, dan wel van andere door Veduma ten behoeve van een medische analyse ingeschakelde deskundigen. Hetgeen X overigens nog heeft aangevoerd aan (onderbouwing van) beroepsgronden, behoeft daarmee geen separate bespreking. Voor zover X zich op het standpunt stelt dat zij op grond van de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen recht heeft op voormelde medische analyses, merkt het hof op dat X deze stelling in het geheel niet heeft onderbouwd. X heeft enkel de artikelen 6.1.1 tot en met 6.1.9 van die Gedragscode in haar beroepschrift geciteerd en de tweede zin van artikel 6.1.6 onderstreept. Bovendien valt naar het oordeel van het hof niet.in te zien dat de Gedragscode, die bedoeld is als uitwerking van de Wbp, een verdergaand inzagerecht zou beogen te verschaffen dan de Wbp.
4.8
Hetgeen Veduma overigens ten verwere heeft aangevoerd kan gezien het voorgaande buiten beschouwing blijven.
5.
Slotsom
5.1
Het hoger beroep slaagt voor zover het ziet op de afwijzing van het verzoek dat Veduma wordt veroordeeld opgave te doen van elke verwerking van persoonsgegevens van X . Dit verzoek zal alsnog worden toegewezen. Het hoger beroep faalt voor het overige.
5.2
In het feit dat X in eerste aanleg heeft laten weten dat haar verzoek er niet op was gericht uitputtend te weten te komen welke feitelijke persoonsgegevens betreffende X Veduma (heeft) verwerkt, ziet het hof aanleiding de proceskostenveroordeling in eerste aanleg in stand te laten en de proceskosten in hoger beroep te compenseren (omdat beide partijen in hoger beroep deels in het ongelijk zijn gesteld) als in het dictum te vermelden.
6.
De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2016, voor zover daarbij ook het verzoek tot verstrekking van een overzicht van de verwerking van persoonsgegevens is afgewezen,
beschikt in zoverre opnieuw;
bepaalt dat Veduma binnen vier weken na het geven van deze beschikking een volledig overzicht van elke verwerking van persoonsgegevens door haar van X dient te verstrekken aan X;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, S.B. Boorsma en H.L. Wattel, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2018.
zie ook ECLI:NL:GHARL:2018:4161