RBAMS 201218
- Meer over dit onderwerp:
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnumrner: C/13/651921 /HA ZA 18/236
Beschikking van 20 december 2018
in de zaak van
[ verzoeker ] ,
wonende te [ woonplaats ] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.G.F. de Graaff-Bosch,
tegen
1) [ verweerster ] ,
wonende te [ woonplaats ] ,
2) de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.
h.o.d.n. Reaal Schadeverzekeringen,
gevestigd te Amstelveen,
verweersters,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
Partijen zullen hierna [ verzoeker ] , [ verweerster ] en Reaal worden genoemd. Verweersters zullen gezamenlijk worden aangeduid als Reaal c.s.
1.
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties,
- de beschikking van 13 september 2018, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 15 november 2018 alsmede de spreekaantekeningen van mr. De Graaff-Bosch.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.
2.
De feiten
2.1.
Op 15 februari 20171iep [ verweerster ] rond 6:30 uur met een paard op de noordelijke parallelbaan van de Papeweg te Wassenaar (naast de rijbaan voor auto's) vanuit Voorschoten in de richting van Wassenaar.
2.2.
Deze parallelbaan is twee à drie kilometer lang, opengesteld voor verkeer in beide richtingen, niet in rijstroken verdeeld en aan één zijde met straatlantaarns verlicht. Vanuit Wassenaar bezien, begint de parallelbaan met enkele boerderijen en eindigt deze in (een
woonwijk van) Voorschoten. Halverwege de parallelbaan bevindt zich een manage.
2.3.
[ verweerster ] liep aan de rechterkant van de weg. Het paard, dat zij aan een lijn verbonden (aan een halster) meevoerde, liep naast haar in de berm. Het was op dat moment donker, [ verweerster ] droeg donkere kleding en het paard is donker van kleur. [ verweerster ] noch het paard voerde verlichting. [ verzoeker ] reed op dat moment op zijn scooter over dezelfde weg en in dezelfde richting als [ verweerster ] .
2.4.
Vlak nadat een tegemoetkomende scooter, bestuurd door X (hierna: X ), zowel [ verweerster ] als [ verzoeker ] was gepasseerd, is [ verzoeker ] tegen [ verweerster ] aangereden. [ verzoeker ] en [ verweerster ] zijn hierdoor ten val gekomen.
2.5.
[ verzoeker ] is op zijn gezicht gevallen en heeft als gevolg hiervan ernstig letsel opgelopen. Zo heeft hij zijn oogkassen en neus gebroken, heeft hij diverse (schaaf)wonden aan zijn gezicht en knieën opgelopen, is hij een tand (met wortel en al) verloren, is er een
tand afgebroken, is zijn zicht (door botsplinters) in zijn rechteroog vanaf de horizon omlaag (blijvend) beperkt tot 85% en heeft hij geen zicht (meer) in zijn ooghoeken.
2.6.
[ verweerster ] heeft ook letsel opgelopen. Zij kwam op haar billen en hoofd terecht en heeft als gevolg hiervan verwondingen gehad aan haar rug, stuitje en linker ringvinger. Zij ervaart nog (geringe) klachten van dat letsel.
2.7.
Bij e-mail van 21 februari 20I7 heeft ARAG, de rechtsbijstandsverzekeraar van [ verzoeker ] , [ verweerster ] aansprakelijk gesteld voor de schade van [ verzoeker ] als gevolg van het ongeval.
2.8.
X is, als getuige van het ongeval, op 24 februari 2017 gehoord door de politie. Blijkens het proces-verbaal van het verhoor heeft zij, voor zover relevant, het volgende verklaard:
( ... ) Iedere werkdag rijd ik ongeveer rond 6:30 uur over de Papeweg. In de winter is het rond dat tijdstip pikkedonker. AIs er mensen met een hond lopen zonder reflectie, dan zie ik hen haast niet. Ik vind de weg te donker, vooral als het regent.
Ook op woensdag 15 februari 2017 omstreeks 6:30 uur reed ik op mijn scooter over de Papeweg richting Voorschoten. Ik zag dat er in tegengestelde richting een scooter naderde. Deze scooter kwam vanuit de richting van Voorschoten en reed richting Wassenaar. Kort nadat de:c scooter mij gepasseerd had, hoorde ik een harde klap. Ik denk dat de afstand tussen mij en de andere scooter ongeveer 20 meter was. Ik dacht dat de scooterrijder misschien over het ijs is uitgegleden. Ik zag die ochtend hier en daar nog ijs en sneeuw liggen.
Ik keek om en zag ineens een paard springen. Ik had dit paard nog niet eerder gezien en ik dacht dat dit paard misschien wel uit de wei kwam. Ik ben toen met mijn scooter gekeerd en richting de scooterrijder gereden. Ik scheen met de koplamp van mijn scooter naar de andere scooter en ik zag dat er ineens een vrouw onder de scooter vandaan kwam. Ik zag dat de vrouw eerst naar het paard toe liep. ( ... ) "
2.9.
Een medisch adviseur heeft op 21 juni 2018, voor zover relevant, het volgende verklaard in zijn medisch advies naar aanleiding van de medische gegevens van [ verzoeker ] :
"( ... ) Client werd opgenomen en de neuroloog, de kaakchirurg en de oogarts werden bij de behandeling betrokken. De aangezichtsfracturen werden conservatief behandeld. De botsplinter werd operatief verwijderd uit de rechter canalis opticus en client werd nabehandeld met prednison. Client ziet inmiddels weer goed met het rechteroog maar een deel van het gezichtsveld (rechtsonder) is afwezig. Client had een terugval na een vakantie in Azië gehad en hij heeft m.n. nog last van hoofdpijn. Bij rust neemt de hoofdpijn af. Client is voor 70% hervat in zijn werk als assistent uitvoerder in de bouw. Client wordt verder gerevalideerd maar hij staat op een wachtlijst. Tot die tijd wordt fysiotherapie geadviseerd en client werd geadviseerd om contact te zoeken met de bedrijfsarts om vanwege de hoofdpijn en nekpijn af te stemmen v. w.b. de werkuren. Client is verder preexistent bekend met ADHD waardoor mogelijk concentratieproblemen en problemen met de aandacht tot gevolg. Vanwege de hersenoperatie was ook reeds sprake van milde geheugenklachten. Er is nog geen sprake van een medische eindtoestand De behandelopties zijn nog niet uitgeput en verdere verbetering kan nog optreden tot 2 jaar na datum ongeval.
( ... )".
2.10.
Reaal heeft aansprakelijkheid erkend, maar heeft zich aanvankelijk slechts gehouden geacht 25% van de schade van [ verzoeker ] te vergoeden. Later heeft zij zich bereid verklaard om - in afwachting van de uitkomst van dit deelgeschil - 50% van de
schade van [ verzoeker ] te vergoeden.
3.
Het verzoek
3.1.
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [ verweerster ] voor 100%, dan wel een in goede justitie te bepalen percentage van 25% of meer, aansprakelijk is voor de door [ verzoeker ] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval van 15 februari 2017;
II. voor recht te verklaren dat Reaal in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van [ verweerster ] verplicht is het onder I vastgestelde percentage van genoemde schade aan [ verzoeker ] te vergoeden;
III. de kosten van de onderhavige procedure te begroten op € 2.422,41, vermeerderd met griffierecht ad € 291,·, de nog te maken kosten in verband met de mondelinge behandeling (tegen een uurtarief van € 220,- + 5% kantoorkosten en 21% btw) en de
wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking;
IV. Reaal c.s. hoofdelijk in de begrootte kosten van dit deelgeschil te veroordelen,
3.2.
[ verzoeker ] grondt zijn verzoek primair op de zogenoemde reflexwerking van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW). Daarbij beroept [ verzoeker ] zich op overmacht, stellende dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt omtrent de wijze waarop hij aan
het verkeer heeft deelgenomen. Ook in het geval geoordeeld wordt dat geen sprake is van overmacht, is Reaal op grond van de causale afweging met billijkheidscorrectie gehouden om de schade volledig te vergoeden, aldus [ verzoeker ] .
3.3.
Reaal c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, nader ingegaan in het vervolg van deze beschikking.
4.
De beoordeling
Reflexwerking artikel 185 WVW
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de weg en dat bij het ongeval een gemotoriseerde verkeersdeelnerner ([ verzoeker ] als bestuurder van een scooter) en een ongemotoriscerde verkeersdeelnemer ([ verweerster ] als geleidster van een paard) waren betrokken. In zoverre dient het geschil te worden beoordeeld aan de hand van artikel 185 WVW en in deze concrete situatie - waarin de gemotoriseerde vcrkeersdeelnemer ([ verzoeker ]) schadevergoeding vordert van de ongemotoriseerde
([ verweerster ] ) - aan de hand van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de door [ verzoeker ] aangehaalde reflexwerking van artikel 185 WVW (zie onder meer HR (6 februari 1987, NJ 1988, 57 en HR 4 mei 2001, NJ 2002, 214).
4.2.
De reflexwerking houdt in dat bij een aanrijding tussen een gemotoriseerde en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer, waarbij schade aan de gemotoriseerde verkeersdeelnerner ontstaat, de schade, ook als de ongemotoriseerde verkeersdeelnerner schuld heeft aan de aanrijding, in beginsel voor een gedeelte voor rekening blijft van de gemotoriseerde, behalve als sprake is van overmacht aan de zijde van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer. Is geen sprake van overmacht, blijft in beginsel steeds een gedeelte van
de schade van de gemotoriseerde verkeersdeelnerner voor zijn eigen rekening. Het antwoord op de vraag voor wélk gedeelte, hangt af van de causaliteitsafweging die in het kader van artikel 6:101 BW dient te worden gemaakt, waarna de in dat artikel opgenomen
billijkheidscorrectie aan de orde kan komen.
Overmacht
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 185 WVW alleen slagen als [ verzoeker ] ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen rechtens geen enkel verwijt kan worden
gemaakt van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Daarbij moet hij ook rekening houden met eventuele fouten van andere weggebruikers. In het verkeer mag men er namelijk in het algemeen niet op vertrouwen dat iedere verkeersdeelnemer zich nauwgezet aan de verkeersregels houdt. Men moet zich zo gedragen dat een adequate reactie op onvoorzichtig gedrag van anderen mogelijk blijft (HR 22 mei 1992, ECLI:NL:HR: 1992:ZC0616 en HR 4 oktober 1996, ECLI:NL:HR: 1996:ZC2155).
4.4.
[ verzoeker ] stelt dat hij tegen [ verweerster ] is aangereden, omdat zij voor hem niet zichtbaar was. Op het moment van het ongeval was het 6:30 uur en donker. [ verweerster ] en haar paard voerden - in strijd met artikel 36 Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV) - geen verlichting. [ verweerster ] droeg donkere (niet reflecterende) kleding en haar paard was eveneens donker van kleur. [ verzoeker ] behoefde met de (onwaarschijnlijke) mogelijkheid dat er iemand op dat tijdstip, op die weg, onder die omstandigheden zou deelnemen aan het verkeer geen rekening te houden. [ verzoeker ] treft dan ook geen rechtens relevant verwijt, aldus [ verzoeker ] .
4.5.
In het licht van de gemotiveerde betwisting van Reaal c.s. acht de rechtbank hiermee echter onvoldoende gemotiveerd dat het ongeval niet uitsluitend is te wijten aan zodanig onwaarschijnlijke fouten van [ verweerster ] dat [ verzoeker ] daarmee geen rekening
behoefde te houden. [ verzoeker ] heeft weliswaar terecht aangevoerd dat het, gezien het tijdstip waarop hij op de parallelbaan reed en de locatie waar het ongeval plaatsvond (een 2 á 3 kilometer lange parallelbaan tussen een woonwijk van Voorschoten en enkele
boerderijen), niet erg voor de hand lag om aan te nemen dat zich daar op dat moment voetgangers of begeleiders van paarden zouden bevinden. Uitgesloten was dit echter niet. [ verzoeker ] kon dat, zoals Reaal c.s. ook heeft betoogd, ook weten. Hierbij wordt in
aanmerking genomen dat [ verzoeker ] heeft erkend dat hij dagelijks rond dat tijdstip op de parallelbaan reed, terwijl getuige X (zie 2.8) heeft verklaard dat zij dat eveneens deed en dat zij, óók op dat tijdstip, wel eens (onverlichte) voetgangers op die weg is
tegengekomen. [ verzoeker ] had dus op de aanwezigheid van voetgangers bedacht kunnen zijn en, voor zover mogelijk, zijn rijgedrag daarop kunnen aanpassen. Om dezelfde redenen had [ verzoeker ] op de aanwezigheid van paardengeleiders bedacht kunnen zijn, te meer nu zich halverwege de (voor [ verzoeker ] bekende) parallelbaan een manage bevindt. Niet (geheel) viel uit te sluiten dat geleiders van paarden, ook om 6:30 uur, zich van en naar die manege zouden begeven. Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat het gedrag van [ verweerster ] zo onwaarschijnlijk was dat [ verzoeker ] hiermee naar redelijkheid geen rekening kon houden. Het beroept op overmacht faalt dan ook.
4.6.
Dit betekent dat de schade in beginsel voor een gedeelte voor rekening blijft van [ verzoeker ] , tenzij de causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie met zich brengen dat de gehele schade van [ verzoeker ] door Reaal c.s. moet worden vergoed.
Causaliteitsverdeling
4.7.
Bij de causaliteitsverdeling wordt de schade verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het gaat dus om de vraag in welke mate enerzijds het weggedrag van [ verweerster ] als geleidster van het paard en anderzijds het rijgedrag van [ verzoeker ] op zijn scooter aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen.
4.8.
Artikel 36 RVV bepaalt, voor zover hier van belang, dat geleiders van rijdieren bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht een lantaarn moeten meevoeren die naar voren wit of geel licht en naar achteren rood licht moet stralen. Vaststaat dat [ verweerster ] en haar paard geen (enkele) verlichting voerden. Deze verkeersfout van [ verweerster ] weegt zwaar. Nu andere verkeersdeelnemers haar daardoor, ook gezien de kleur van haar kleding en paard, niet of' nauwelijks konden waarnemen, heeft [ verweerster ] hiermee (extreem) gevaarzettend gedrag vertoond. Bij dit oordeel wordt in aanmerking genomen dat de parallelbaan slechts aan één kant verlicht is, er - blijkens de zich in het dossier bevindende politiefoto's - enige afstand (dus een donkere gedeelte) tussen de lantaarnpalen zit en [ verweerster ] aan de andere, niet verlichte kant (met het verkeer mee) is gaan lopen.
4.9.
Niet in geschil is dat [ verzoeker ] zonder een (begin van een) uitwijkmanoeuvre te maken tegen [ verweerster ] is aangereden. Dit is een sterke aanwijzing dat hij [ verweerster ] en het paard niet heeft waargenomen. De stelling van [ verzoeker ] dat hij hen ook niet heeft kunnen waarnemen, wordt ondersteund door de verklaring van getuige X (zie 2.8).
Uit haar verklaring volgt immers dat zij [ verweerster ] als tegenligger heeft gepasseerd vlák voordat het ongeval plaatsvond en dat ook zij [ verweerster ] en haar paard niet heeft gezien.
X keek na de klap van het ongeval achterom en zag ineens een paard staan. Dit laat zich niet verklaren doordat X aan de andere kant van de weg reed, zoals Reaal c.s. betoogt. Uit de politiefoto's kan immers worden afgeleid dat de parallelbaan een smalle,
rechte weg is. Als [ verweerster ] (ook zonder verlichting) zichtbaar zou zijn geweest, had ook X haar dus moeten (kunnen) zien. Uit diezelfde politiefoto's kan overigens ook worden afgeleid dat het ook mogelijk is geweest dat [ verweerster ] en haar paard op de precieze locatie van het ongeval (precies tussen twee lantaarnpalen in, aan de niet verlichte zijde van de weg) in het geheel niet waarneembaar waren. Gelet op het voorgaande dient de niet- waarneembaarheid van [ verweerster ] en haar paard is voornaamste oorzaak van de aanrijding te worden beschouwd.
4.10.
Dat andere scooters [ verweerster ] eerder wel probleemloos hebben gepasseerd, zoals Reaal c.s. betoogt, leidt niet tot een andere conclusie (en geeft dan ook geen aanleiding om de aanrijding aan onoplettendheid van [ verzoeker ] toe te schrijven). Onduidelijk is
immers waar [ verweerster ] zich op die momenten precies ten opzichte van de aanwezige straatverlichting bevond. Haar positie kan hebben meegebracht dat zij op die momenten wel waarneembaar is geweest.
4.11.
Reaal c.s. voert nog aan dat, nu alleen [ verweerster ] op de weg liep (het paard liep immers in de berm), de aanwezigheid van het paard bij het ongeval weggedacht zou kunnen worden en [ verweerster ] als voetganger kan worden aangemerkt. Nu voor een voetganger niet de verplichting geldt verlichting te voeren, is niet aan het relativiteitsvereiste van artikel 6: 163 BW voldaan, aldus Reaal c.s. Dit verweer gaat echter niet op, reeds omdat [ verweerster ] nu eenmaal een geleider van een paard en (dus) geen voetganger was en het paard ook concreet een rol bij de toedracht van de aanrijding heeft gespeeld. [ verweerster ] was immers door de aanwezigheid van het paard naast haar - anders dan een voetganger - beperkt in haar mogelijkheden om te anticiperen op het verkeer om haar heen. Als zij het paard niet naast haar in de berm had lopen, had zij bijvoorbeeld, nadat zij [ verzoeker ] had waargenomen, zoals zij heeft verklaard, een stap opzij kunnen doen in de berm.
4.12.
Anders dan Reaal c.s. betoogt, kan [ verzoeker ] in dit concrete geval ook niet worden verweten dat hij niet in staat is gebleken zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien (artikel 19 RVV). Gesteld noch gebleken is
immers dat [ verzoeker ] te hard zou hebben gereden en/of de weg niet heeft kunnen overzien. [ verzoeker ] is weliswaar tegen [ verweerster ] aangereden, maar dat kan hem, gezien het voorgaande, moeilijk worden verweten: hij heeft [ verweerster ] immers niet kunnen waarnemen. Voor zover [ verzoeker ] door het passeren van X kort verblind is geweest door haar koplamp, kan ook daarin geen aanleiding worden gezien te oordelen dat [ verzoeker ] in verband daarmee ten onrechte niet langzamer is gaan rijden of zoals Reaal c.s. ook betoogt, niet is gestopt. Daarvoor was immers pas aanleiding geweest als [ verzoeker ] kort daarvoor had waargenomen dat [ verweerster ] op de weg liep en dat X haar was gepasseerd. Nu [ verweerster ] echter niet waarneembaar was, bestond er voor [ verzoeker ] geen aanleiding om op de concrete aanwezigheid van [ verweerster ] te anticiperen.
4.13.
Zoals uit het voorgaande (zie 4.5) reeds volgt, kan [ verzoeker ] slechts worden verweten dat hij er in zijn algemeenheid onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat er zich onverlichte personen aan de rand van de weg zouden kunnen bevinden en dat hij
daarop onvoldoende heeft geanticipeerd, bijvoorbeeld door (voor en na het passeren van de tegenligger) iets verder van de rand te gaan rijden.
4.14.
De aan [ verzoeker ] in het kader van de causaliteitsafweging toe te rekenen omstandigheid valt, gelet op het voorgaande, grotendeels weg ten opzichte van de aan [ verweerster ] toe te rekenen verkeersfout. Dit leidt tot de slotsom dat de fout van [ verweerster ] voor 90% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen en de rijwijze van [ verzoeker ] voor 10%.
Billijkheidscorrectie
4.15.
Vervolgens dient de vraag tc worden beantwoord of de billijkheidscorrectie tot een andere verdeling dan de causale verdeling van 90%-10% leidt. Voor toepassing van die correctie moet het gaan om de aanwezigheid van specifieke, individuele omstandigheden die
tot gevolg hebben dat de billijkheid een andere verdeling eist dan de uitkomst van de beoordeling op basis van causaliteit. Daarbij moet rekening worden gehouden met onder andere de mate en ernst van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten, de ernst van het letsel en het al dan niet verzekerd zijn.
4.16.
In dit kader heeft [ verzoeker ] aangevoerd dat de ernst van zijn letsel en het feit dat hij alleen voor zijn ziektekosten is verzekerd en niet voor de overige schade, aanleiding geven om bij eventuele eigen schuld toch [ verweerster ] en daarmee Reaal gehouden te achten tot volledige schadevergoeding. Reaal c.s. stelt daar tegenover dat ook het 'Betriebsgefahr' een rol speelt in de billijkheidsverdeling.
4.17.
De rechtbank ziet in dit geval, reeds vanwege de (onweersproken) ernst van het letsel van [ verzoeker ] , aanleiding om de vastgestelde causale verdeling met toepassing van de billijkheidscorrectie zodanig te corrigeren dat Reaal c.s. gehouden is 100% van de
schade van [ verzoeker ] te vergoeden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [ verzoeker ] , thans 26 jaar oud, inmiddels weliswaar in staat is gebleken zijn werkzaamheden te hervatten, maar onweersproken naar voren heeft gebracht dat de blijvende beperking van zijn zicht van invloed is op hoe hij zijn werk als timmerman kan verrichten en daarmee van invloed is op zijn toekomstperspectieven.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzochte onder I en Il zal worden toegewezen, in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat Reaal gehouden is 100% van de door [ verzoeker ] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge
van het ongeval op 15 februari 2017 te vergoeden.
Kosten deelgeschil
4.19.
De kosten van een deelgeschilprocedure op de voet van artikel 1019aa Rv hebben te gelden als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW die in beginsel door de aansprakelijke partij dienen te worden vergoed.
4.20.
Gebleken is dat [ verzoeker ] een rechtsbijstandsverzekering heeft en dat de rechtsbijstandsverzekeraar de buitengerechtelijke kosten vergoedt. Dit betekent dat [ verzoeker ] zelf geen kosten voor dit deelgeschil maakt en op dit punt dan ook geen (vermogens)schade lijdt. [ verzoeker ] heeft weliswaar gesteld dat op hem op grond van de polisvoorwaarden de verplichting rust om de buitengerechtelijke kosten op eigen naam namens de rechtsbijstandsverzekeraar te verhalen op de aansprakelijke partij, maar gesteld noch gebleken is dat hij daartoe door zijn rechtsbijstandsverzekeraar in staat is gesteld, bijvoorbeeld door middel van cessie of een procesvolmacht. [ verzoeker ] heeft dan ook geen belang bij een begroting van de verzekerde kosten. Dit belang kan ook niet worden gevonden in de omstandigheid dat, zoals [ verzoeker ] stelt, de verzekerde kosten van een externe advocaat in de polisvoorwaarden zijn gelimiteerd tot € 6.000,-, te meer niet nu gesteld noch gebleken is dat dit limietbedrag wordt overschreden. Gezien het voorgaande zal het opgenomen verzoek tot begroting van de kosten en om Reaal c.s. daarin hoofdelijk te veroordelen, worden afgewezen.
5.
De beslissing
De rechtbank
5. 1
verklaart voor recht dat Reaal gehouden is 100% van de door [ verzoeker ] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval op 15 februari 2017 te vergoeden;
5.2.
wijst het meer ofanders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Bongers-Scheijde, rechter, bijgestaan door mr. M.W.J. Kerren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 december 2018.
Met dank aan mevrouw mr. M.G.F. de Graaff-Bosch, Baen Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBAMS-201218