Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Utrecht, kanton 191108 RSI; oordeel kantonrechter leidt tot toewijzing vordering

Rb Utrecht, kanton 191108 RSI; oordeel kantonrechter leidt tot toewijzing vordering
4.1. Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over de verdeling van de stelplicht en bewijslast in een procedure als deze, die betrekking heeft op de vraag naar de aansprakelijkheid voor het ontstaan van RSI. Oracle heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat het allereerst aan [eiseres] is om te stellen en te bewijzen dat zij schade heeft geleden en dat die schade in en door de uitoefening van haar werkzaamheden is ontstaan. Oracle meent dat eerst daarna aan de orde kan komen of zij aan de op haar rustende zorgverplichting van artikel 7:658 BW heeft voldaan. Oracle stelt daartoe eerder ook niet in staat te zijn. Hierover overweegt de kantonrechter het volgende.

4.2. Uit het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 BW volgt dat het aan de werknemer, die zijn werkgever aansprakelijk houdt voor een schending van zijn zorgverplichting, is om te stellen en, bij betwisting, te bewijzen dat zijn letsel in de uitoefening van zijn werkzaamheden is ontstaan. Het tweede lid legt op de werkgever de last te bewijzen dat hij zijn verplichting om voor een veilige werkplek en gezonde arbeidsomstandigheden te zorgen is nagekomen. Om tot aansprakelijkheid van de werkgever te kunnen concluderen, dient derhalve zowel een (causale) relatie te kunnen worden gelegd tussen het werk van de werknemer en zijn schade, als tussen een tekortkoming van de werkgever en die schade. Bij de eerste is het, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, de werknemer die voldoende feiten en omstandigheden moet stellen - en zonodig bewijzen - die het ingeroepen rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen, bij de tweede is de bewijslast omgekeerd, wordt de schending van de zorgverplichting voorondersteld en rust op de werkgever de last om aan te tonen dat hij heeft gedaan wat van hem redelijkerwijs mocht worden verlangd. Bij klassieke arbeidsongevallen en monocausale beroepsziekten leidt dit schema in het algemeen tot een redelijke en billijke verdeling van de stelplicht en bewijslast. Bij multicausale beroepsziekten, zoals RSI, die niet slechts één oorzaak kennen, kan dit anders zijn. Dan dient er enerzijds tegen te worden gewaakt dat de werkgever feiten en omstandigheden moet stellen en bewijzen die voornamelijk in de sfeer van de werknemer liggen en dat hij aansprakelijk wordt gehouden voor schade die geen verband houdt met de omstandigheden waaronder hij de werknemer heeft doen werken. Dit maakt dat, indien de ziekte door andere dan werkgerelateerde factoren kan zijn ontstaan, relatief veel gewicht toekomt aan de vraag naar de relatie tussen werk en schade. Anderzijds staat het dan de werknemer vrij - en zal hij er in de regel ook niet aan ontkomen - om in verband met de op hem rustende stelplicht bewijs bij te brengen dat de werkgever in zijn zorgplicht is tekort geschoten en dat het risico op letsel dat daarvan het gevolg is, zich heeft verwezenlijkt. Hierbij dient gezien de strekking van artikel 7:658 BW, waarmee de wetgever de bewijspositie van de werknemer heeft beoogd te verlichten, te worden voorkómen dat de werknemer er aldus via een omweg alsnog mee wordt belast te bewijzen dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Aan zijn stelplicht behoeven daarom geen al te hoge eisen te worden gesteld, en hij kan er in beginsel mee volstaan aannemelijk te maken dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van het werk.
Wat in voorkomende gevallen van de procespartijen mag worden verwacht, i.e. hoe concreet zij hun stellingen zullen hebben in te kleden en te onderbouwen, zal steeds afhangen van de omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat het aan de werkgever is om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken dat niet aan het werk te relateren factoren de oorzaak van de ziekte vormen. Van zijn kant dient de werknemer openheid van zaken te geven over mogelijke aspecten van zijn privésfeer, aanleg en persoonlijkheid die aan zijn ziekte kunnen hebben bijgedragen, nu die aspecten vooral in zijn sfeer liggen.

4.3. Hieruit volgt dat de door Oracle voorgestane opsplitsing van het geschil in twee nauwkeurig gescheiden en achtereenvolgende fases, te weten - als eerste - die over de vraag naar de relatie met het werk en - vervolgens - die over de zorgverplichting, niet strookt met de tekst en de strekking van artikel 7:658 BW. Gezien de hierboven beschreven verwevenheid tussen beide, bestaat voor een dergelijke aanpak geen goede grond. Oracle diende zich er reeds aanstonds
- gemotiveerd - over uit te laten hoe zij aan haar zorgverplichting jegens [eiseres] heeft voldaan. Dat zij daartoe niet eerder in staat is dan nadat is komen vast te staan waardoor de gezondheidklachten van [eiseres] precies zijn veroorzaakt en welke concrete normen Oracle in dat verband heeft geschonden, is niet geloofwaardig. Oracle heeft ervan blijk gegeven zich voldoende tegen de vordering van [eiseres] te hebben kunnen verweren. Voor zover zij daarbij haar kruit heeft willen droog houden, om dit in een later stadium alsnog te verschieten, komt dat voor haar (proces-)risico. Reeds in het kader van de stelplicht van [eiseres], en teneinde haar daarvoor de benodigde aanknopingspunten te verschaffen, mocht van Oracle worden verlangd dat zij voldoende feitelijke gegevens verstrekte ter motivering van haar betwisting van [eiseres]s stellingen. Ook hier geldt dat hoe specifieker de stellingen van de ene partij, en dat zijn die van [eiseres], des te hoger de eisen die aan de motivering van de betwisting daarvan door de andere worden gesteld.

4.4. Oracle heeft betwist dat de gezondheidsklachten van [eiseres] als RSI-klachten kunnen worden geduid en zij bestrijdt de door [eiseres] in het geding gebrachte medische rapportage. Gelet op het rapport van de Gezondheidsraad van 27 november 2000 (publicatienummer 2000/22, p. 22) kan, gelet op de huidige stand van de wetenschap nog steeds, worden uitgegaan van de volgende definitie van RSI: ‘RSI is een tot beperkingen of participatieproblemen leidend multifactorieel bepaald klachtensyndroom aan nek, bovenrug, schouder, boven- of onderarm, elleboog, pols of hand of een combinatie hiervan, gekenmerkt door een verstoring van de balans tussen belasting en belastbaarheid, voorafgegaan door activiteiten met herhaalde bewegingen of een statische houding van één of meer van de genoemde lichaamsdelen als een van de veronderstelde etiologische factoren.’

4.5. Op grond van de door [eiseres] overgelegde medische rapportage staat vast dat zij in maart 1998 met (pijn-)klachten aan nek, schouders, armen en handen is uitgevallen. Deze klachten zijn in de periode daarna door opvolgende neurologen bij herhaling geduid als passend bij een RSI-syndroom. Met name neurologen Stenvers (september 2000) en Beijersbergen (augustus 2007) hebben die diagnose gesteld en in hun rapporten onderbouwd. Anders dan Oracle suggereert hebben zij zich voor hun bevindingen niet uitsluitend gebaseerd op (auto-)anamnestische gegevens. Wèl is de anamnese van groot belang bij klachten als die van [eiseres]. Uit haar medisch dossier komt naar voren dat haar mededelingen consistent waren en dat de presentatie van haar klachten overeen kwam met het klinische beeld. Er bestaat daarom geen aanleiding te veronderstellen dat [eiseres] haar klachten heeft gesimuleerd of geaggraveerd. Stenvers en Beijersbergen hebben beiden niet alleen met [eiseres] gesproken, maar haar ook aan een lichamelijk onderzoek onderworpen, terwijl Beijersbergen tevens de beschikbare informatie uit de behandelende sector en het eerder verrichte beeldvormende onderzoek in zijn beschouwing heeft betrokken. Dat de klachten van [eiseres] (door neuroloog Groen in april 1998) niet direct na haar uitval reeds aan RSI zijn toegeschreven, en dat (door neuroloog Tavy in september 2000) tevoren de mogelijkheid van een RSI-syndroom slechts niet werd uitgesloten, geeft geen aanleiding om aan het deskundig oordeel van Stenvers en Beijersbergen te twijfelen. Dat zij hebben gehandeld in strijd met de voor hun beroepsgroep geldende richtlijn en de grenzen van hun vakgebied hebben overschreden, is niet aannemelijk, omdat zij zich niet uitsluitend op de door [eiseres] gepresenteerde pijnbeleving hebben gebaseerd. Dat zij geen neurologische afwijkingen hebben kunnen vaststellen, staat naar algemeen wordt aangenomen aan het stellen van de diagnose RSI niet in de weg, omdat aspecifieke RSI-klachten, als die van [eiseres], zich nu eenmaal erdoor kenmerken dat daarvoor geen anatomische oorzaak kan worden gevonden. RSI is daarin niet uniek; ook bij andere ziekten doet zich dit voor. Zoals Beijersbergen aan het eind van zijn rapport heeft toegelicht, wordt RSI aangemerkt als een functionele stoornis. Net als Stenvers, heeft hij het ontbreken van neurologische afwijkingen onder ogen gezien en daarin geen reden gevonden van het stellen van de diagnose RSI af te zien. Ondanks de door hen
- gezien het (WAO-)kader waarin zij werkten - in het algemeen gebezigde terughoudendheid, hebben ook de verzekeringsartsen van het GAK geconcludeerd dat [eiseres] beperkt belastbaar was ‘als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.’

4.6. Tegenover de aldus beschikbare bevindingen van ter zake deskundige medisch specialisten, vermag de klacht van Oracle, dat zij bij de door hen verrichte onderzoeken niet is betrokken, niet te imponeren. Niet gesteld is dat zij daartoe op enig moment bij [eiseres] de wens te kennen heeft gegeven. Kennelijk heeft zij zich aanvankelijk bij de gestelde diagnose neergelegd en daarop ook haar verzoek aan de CWI tot verkrijging van een ontslag-vergunning gebaseerd. Nadien heeft zij er klaarblijkelijk voor gekozen zich te verlaten op het oordeel van de door haar verzekeraar ingeschakelde arts. Blijkens hetgeen hierboven is overwogen, snijden de door Borkent - die kennelijk zelf geen relevant medisch specialisme heeft - tegen de RSI-diagnose ingebrachte bezwaren geen hout. Dat er inmiddels nieuwe wetenschappelijke inzichten bestaan die aan de diagnose - onder welke benaming ook - moeten doen twijfelen, is niet aannemelijk gemaakt. Kennelijk tasten ook de onderzoeksbevindingen van bewegingswetenschapper S. IJmker de realiteit van RSI-klachten niet aan en heeft hij met zijn promotieonderzoek aan het VU Medisch Centrum, waarop Oracle heeft gewezen, slechts de gangbare verklaring voor het ontstaan van die klachten willen aanvechten. Ook kan uit de stellingen van Oracle niet worden gedestilleerd welke (andere) vragen zij zou hebben willen stellen en dat die door de onderzoekend neurologen onbeantwoord zijn gelaten.

4.7. Het verweer van Oracle, dat in de periode dat [eiseres] voor haar heeft gewerkt geen voldoende specifieke normen voor beeldschermwerk waren gesteld, faalt. De wet- en regelgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden verplichtte werkgevers, ook toen reeds, om een preventief beleid te voeren in het kader van de zorg voor de veiligheid, de gezondheid en het welzijn bij de arbeid, om zich te doen informeren over de stand van de wetenschap met betrekking tot risico’s en preventie, te inventariseren welke risico’s het werk in de onderneming met zich mee bracht, om in dat verband passende maatregelen te nemen en aan het personeel daarover voorlichting en onderricht te geven. Oracle had derhalve ook reeds in de in geding zijnde periode de verplichting om de inrichting van de arbeidsplaatsen op ergonomisch verantwoorde wijze aan de individuele werknemer aan te passen, de werknemers te informeren over de gevaren en te instrueren omtrent de wijze van beheersing van die gevaren. Toegespitst op de bescherming tegen aan beeldschermwerk verbonden risico’s, gaf reeds de Europese richtlijn nr. 90/270/EEG van 29 mei 1990 minimum-voorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het werken met beeldschermapparatuur. Die voorschriften zijn in Nederland verwerkt en opgenomen in het Besluit Beeldschermwerk (Stb. 1992, nr. 677), dat op 31 december 1992 in werking is getreden. Dit besluit verplicht de werkgever onder meer tot een analyse van de risico’s van de lichamelijke en geestelijke belasting tengevolge van arbeid aan een beeldscherm (RI&E) en tot het treffen van passende maatregelen om de bij de inventarisatie en evaluatie vastgestelde risico’s te ondervangen. Ook dient het beeldschermwerk zodanig te worden georganiseerd dat het werk telkens na ten hoogste twee achtereenvolgende uren wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rusttijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van beeldschermarbeid wordt verlicht. Voor de vereiste pauzes geldt een absoluut minimum van tien minuten. Op een werkdag van acht uren zal het beeldschermwerk tot 5 à 6 uren moeten worden beperkt. Voorts werden aan de inrichting van de werkplek van beeldschermwerkers eisen gesteld, onder meer aan de werktafel en de stoel. Dat Oracle niet reeds geruime tijd voordat [eiseres] bij haar in dienst trad op de hoogte is geweest van deze normen, is gezien de omvang van haar onderneming, het internationale karakter van de groep waarvan zij deel uitmaakt en de aard van haar ondernemersactiviteiten, niet wel voorstelbaar. Gezien de prevalentie van RSI-klachten onder beeldschermwerkers, had zij zich daarvan in elk geval tijdig op de hoogte dienen te stellen.

4.8. [eiseres] heeft uitvoerig beschreven welke werkzaamheden zij in dienst van Oracle heeft verricht en onder welke omstandigheden zij haar werk heeft moeten uitvoeren. Daartegen heeft Oracle opvallend weinig ingebracht. Dat dit zijn oorzaak vindt in het feit dat [eiseres] pas in januari 2008 tot dagvaarding is overgegaan, is niet aannemelijk. De arbeidsovereen-komst van partijen is eerst op 30 november 2002 geëindigd, terwijl Oracle er sinds de sommatiebrief van 28 januari 2003, waarin de verjaring werd gestuit, rekening mee heeft moeten houden dat zij door [eiseres] tot vergoeding van schade zou worden aangesproken. Over de aard van het werk van een verkoopmedewerker als [eiseres] heeft Oracle slechts opgemerkt dat de functie zeker voor de helft ‘ambulant’ of ‘extern’ was. [eiseres] heeft gesteld dat het bezoeken van (potentiële) cliënten weliswaar een onderdeel van haar werk was, maar dat dit slechts een beperkt deel van haar functie heeft gevormd. In reactie hierop heeft Oracle bij dupliek geen nadere feiten gesteld over de aard en omvang van de door haar als ambulant of extern aangemerkte werkzaamheden. De door [eiseres] overgelegde functiebeschrijving geeft geen reden om te veronderstellen dat zij een aanmerkelijk deel van haar arbeidstijd buiten het kantoor van Oracle werkte. Het werk van [eiseres] bestond voor een belangrijk deel uit het voeren van correspondentie per e-mail en ook de interne rapportage geschiedde elektronisch. Er moet daarom van worden uitgegaan dat zij het merendeel van haar werk en het grootste gedeelte van haar arbeidstijd achter een beeldscherm doorbracht. Dit strookt met de in de RI&E van februari 1999 gegeven globale omschrijving van het werk van de afdeling ‘sales’ als beeldschermwerk. [eiseres] heeft gesteld dat zij dagelijks meer dan zes uren beeldschermwerk heeft verricht. Uit de RI&E volgt dat dit in de onderneming van Oracle bepaald niet ongebruikelijk was. Dat ook uren achtereen aan een beeldscherm, ook aan een laptop, werd gewerkt, heeft Oracle niet gemotiveerd weersproken. Als evenmin voldoende gemotiveerd betwist, staat vast dat Oracle de arbeid van [eiseres] niet zodanig had georganiseerd dat het beeldschermwerk tijdig werd afgewisseld met ander werk of rusttijd. Begin 1999 golden geen vaste pauzes en niet gebleken is dat die er eerder wèl waren. Oracle heeft niet betwist dat de werkdruk en het werktempo hoog waren, dat overwerk geacht werd inherent aan de functie te zijn en dat regelmatig sprake was van deadlines en piekbelasting. Uit de RI&E van februari 1999 blijkt dat ook toen nog massaal, op kantoor en thuis, werd overgewerkt. Oracle heeft niet betwist dat [eiseres] vanaf oktober 1996 tot haar uitval in maart 1998 als PSR twee ‘business units’ heeft bediend, terwijl het overigens zo was dat elke unit over één PSR beschikte. Omdat de werkdruk reeds in de daaraan voorafgegane functioneringsgesprekken als een knelpunt was aangemerkt, moet worden geconcludeerd dat Oracle eind 1996 heeft geweten dat de omvang van het werk de grenzen van het toelaatbare ver te buiten ging. Door [eiseres], niettegenstaande het door haar daartegen ingebrachte bezwaar, gedurende bijna anderhalf jaar aan een dubbele werkbelasting bloot te stellen, is Oracle in haar zorg voor haar gezondheid en welzijn ernstig tekort geschoten.

4.9. Oracle heeft gesteld wel degelijk werk te hebben gemaakt van de preventie van RSI-klachten. Zij heeft evenwel niet weersproken dat zij eerst nadat [eiseres] in maart 1998 was uitgevallen haar kantoormeubilair heeft vervangen, terwijl dat blijkens de RI&E van februari 1999 niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Ook heeft Oracle niet gesteld dat zij haar beeldschermwerkers eerder dan in april 1998 heeft geïnformeerd over de aan hun werk verbonden risico’s. Dat had zij jaren eerder kunnen en moeten doen. De ergonomische advisering, waartoe Oracle (pas) in september 1997 opdracht gaf, had slechts betrekking op de afdeling ‘consultancy’, waarin veelal elders, bij opdrachtgevers van Oracle, werd gewerkt. Nog in februari 1999 was het zo dat ArboNed haar erop moest attenderen dat zij de voorlichting en het onderricht aan haar personeel niet alleen ad hoc tijdens het werkoverleg moest doen plaats vinden, maar het onderricht diende te organiseren en de relevante informatie systematisch moest verstrekken. Tot februari 1999 ontbrak tenslotte in de onderneming van Oracle de voorgeschreven RI&E.

4.10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Oracle jegens [eiseres] niet heeft voldaan aan haar zorgverplichting, die indertijd voortvloeide uit de specifiek ter bescherming van beeldschermwerkers gegeven regels. Gelet op het minimumkarakter van deze beschermingsregels komt Oracle geen beroep toe op de volgens haar recentelijk gewijzigde inzichten over het ontstaan van RSI. Het komt niet zelden voor dat in wetenschappelijke publicaties een lans wordt gebroken voor een verandering van de totdantoe vigerende zienswijze, zoals ook de bewegingswetenschapper IJmker dat in juli 2008 ten aanzien van RSI heeft gedaan. Of zijn pleidooi weerklank zal vinden bij (andere) medici, moet worden afgewacht. Daarop kan de praktijk evenwel niet wachten. De zorgplicht die de wet op de werkgever legt, brengt mee dat het treffen van preventieve maatregelen niet mag worden uitgesteld totdat de effectiviteit daarvan wetenschappelijk is bewezen of weerlegd. In de tussentijd blijven de minimumvoorschriften gelden, en kan een werkgever als Oracle, die zelfs daaraan niet tijdig heeft voldaan, zich er niet op beroepen dat preventieve maatregelen het ontstaan van de klachten mogelijk niet zouden hebben voorkómen. Gezien het door Oracle gestelde en haar slechts in algemene termen vervatte bewijsaanbod, bestaat er geen reden haar in de gelegenheid te stellen nader bewijs te leveren.

4.11. De vaststelling dat Oracle jegens [eiseres] haar zorgverplichting heeft geschonden, leidt in beginsel tevens tot het oordeel dat [eiseres] de schade in de uitoefening van haar werkzaamheden heeft geleden. Dit is slechts anders, indien aannemelijk is dat haar RSI-klachten zijn veroorzaakt door buiten het werk gelegen factoren. Dat dit in dit geval zo is, vormt de kern van het verweer van Oracle. Zij wijst erop dat sprake is van ‘ongevalsvreemde factoren’, te weten de persoonlijkheidskenmerken van [eiseres] en de overbeweeglijkheid van haar gewrichten.

4.12. Bij herhaling heeft Oracle er in dit kader op gewezen dat de klachten van [eiseres] niet zijn verdwenen nadat zij haar werkzaamheden had beëindigd en ook jaren later beweerdelijk nog steeds bestaan. Dit zou meebrengen dat de klachten met het werk geen verband houden. Dit verweer wordt verworpen. Van algemene bekendheid is dat RSI-klachten naar hun ernst en duurzaamheid plegen te worden onderscheiden in die welke behoren tot drie opeenvolgende fasen. Niet gemotiveerd betwist is dat [eiseres] lijdende is aan RSI-klachten van de derde fase. Haar klachten zijn derhalve inmiddels van chronische aard, zodat het langdurig voortbestaan van de klachten, ook nadat de werkzaamheden die deze hebben geprovoceerd zijn gestaakt, niet zonder meer grond vormt om aan te nemen dat die klachten met die werkzaamheden geen verband houden en ook daarzonder zouden zijn ontstaan. De neurologen Stenvers en Beijersbergen hebben er in hun rapportage blijk van gegeven het aspect van de niet inspanningsgebondenheid en dat van de duurzaamheid van de klachten van [eiseres] onder ogen te hebben gezien en zij hebben daarin geen reden gezien anders te oordelen dan zij deden. Ook het snelle verloop van het ontstaan van de klachten vormde voor Beijersbergen daartoe geen reden. Dat RSI zich snel kan manifesteren blijkt ook uit de in het kader van de door Oracle in mei 1999 georganiseerde ‘pilot training’ over RSI-preventie door ‘De gezonde zaak’ verstrekte informatie, waarin erop wordt gewezen dat
RSI-klachten zich ‘schokkend snel’ kunnen ontwikkelen.

4.13. Oracle heeft er omstandig op gewezen dat er voldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de RSI-klachten van [eiseres] zijn veroorzaakt door haar persoonlijkheids-kenmerken. Met name wordt gewezen op het somatiseren, het fixeren op een lichamelijke oorzaak van de klachten, haar perfectionisme en dwangmatigheid. Hierover overweegt de kantonrechter het volgende.

4.14. De visie van Borkent, dat [eiseres] gezien haar perfectionisme, ‘passief copinggedrag’ en ‘dwangmatige karaktertrekken’ niet tegen de aan haar functie verbonden werkdruk en verantwoordelijkheid was opgewassen, vindt geen steun in de vaststaande feiten. Met name de verslagen van de in de jaren voorafgaand aan haar uitval gehouden beoordelings-gesprekken bieden voor die veronderstelling geen aanknopingspunt. Veeleer ontstaat daaruit, en gezien de dubbelfunctie die [eiseres] vanaf oktober 1996 heeft vervuld, de indruk dat zij ondanks de moeilijke omstandigheden waaronder zij haar werk moest doen, is blijven proberen het hoofd boven water te houden. Daartoe heeft Oracle haar ook, in de opstelling van haar leidinggevenden bij de gevoerde functioneringsgesprekken, maar ook door de wijze waarop zij de beloning had geregeld (met een aanzienlijk variabele component), nadrukkelijk gestimuleerd en daarin is [eiseres] tot haar uitval in maart 1998, ook - wonderwel - geslaagd.

4.15. In bovengenoemd rapport van de Gezondheidsraad is op pagina 10 gesteld: ‘Risicofactoren voor RSI zijn onder meer: overmatig uitoefenen van kracht, werken in ongemakkelijke houdingen, voortdurend werken in dezelfde houding (statische belasting) en repeterende bewegingen. Psychosociale arbeidsgebonden factoren leiden op zichzelf niet tot RSI-klachten, maar kunnen er in combinatie met fysieke factoren aan bijdragen. Te weinig hersteltijd, psychische belasting (hoge werkdruk, hoge werkstress, hoog werktempo, werk met hoge mentale eisen) en geringe sociale ondersteuning (relatie met collega’s, hoger geplaatsten en management) zijn waarschijnlijk belangrijk. Over de bijdrage van persoonsgebonden risicofactoren (bijvoorbeeld lichaamsbouw, het omgaan met stress) aan de kans op het krijgen van RSI is nog vrijwel niets bekend.’ Dit onderstreept enerzijds het multicausale karakter van RSI, maar leidt anderzijds tot de conclusie dat intrapersoonlijke en psychosociale factoren niet als zelfstandige oorzaken van RSI worden aangemerkt. Kern van de ziekte is de verstoring van de balans tussen draaglast en draagkracht. Gezien het hiervóór overwogene is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de draagkracht van [eiseres] te wensen heeft overgelaten. Evenmin is aannemelijk geworden dat de genoemde mechanismen van fixatie en somatisering reeds bij het ontstaan van de klachten een rol hebben gespeeld. Daarvan wordt in de rapportage eerst geruime tijd nadat [eiseres] in maart 1998 was uitgevallen melding gemaakt. Er moet daarom van worden uitgegaan dat het hier gaat om factoren die bij het ontstaan van de klachten geen rol hebben gespeeld, maar pas naar aanleiding daarvan zijn opgetreden.

4.16. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat [eiseres] zich na haar uitval in de loop der jaren de nodige moeite heeft getroost om de aard en ernst van haar ziekte opgehelderd te krijgen. In dat verband heeft zij zich ook aan een psychologisch onderzoek onderworpen. Met name uit de GAK-rapportage volgt dat de beschrijving van haar persoonlijkheid een eigen leven is gaan leiden en dat daaraan meer gewicht is toegekend dan gerechtvaardigd is. Waar dat onderzoek is verricht in verband met de behandeling en met het oog op risico-preventie, lijken de bevindingen van de psycholoog later uit dat verband te zijn gerukt. In de WAO-bezwaarprocedure die [eiseres] in 2005 tegen het besluit tot afschatting heeft gevoerd, is dit door het GAK hersteld. Oracle is daarentegen, met een beroep op de beoordeling van Borkent, daaraan blijven vasthouden. Zulks ten onrechte, omdat geen psychopathologie of ernstige persoonlijkheidsproblematiek is vastgesteld.

4.17. Ook indien het zo mocht zijn geweest dat [eiseres] gepredisponeerd was om RSI-klachten te ontwikkelen en haar herstel (mede) daardoor niet of niet binnen de redelijkerwijs te verwachten termijn is ingetreden, wordt daardoor het oorzakelijk verband niet doorbroken en staat dit aan de aansprakelijkheid van Oracle niet in de weg. Bij schending van veiligheidsvoorschriften als die welke in verband met de aan beeldschermwerk verbonden gevaren zijn gegeven, en in het geval van letselschade als door [eiseres] geleden, dient schade ruim te worden toegerekend. Ook buiten de normale lijn der verwachting gelegen schade komt daarom in beginsel voor rekening van Oracle. Zij heeft haar werknemers te nemen zoals ze zijn, met hun sterke èn hun zwakke kanten. Waar Oracle jarenlang van de sterke kanten van [eiseres] heeft geprofiteerd, kan zij haar zwakke(re) kanten niet aan haar tegenwerpen teneinde aan aansprakelijkheid te ontkomen. De mogelijke persoonlijke predispositie van [eiseres] kan slechts een factor vormen waarmee bij de begroting van de schade rekening is te houden. Er bestaat dan ook thans geen reden tot benoeming van een psychiater als deskundige.

4.18. Dat de overbeweeglijkheid van de gewrichten van [eiseres] de oorzaak van de RSI-klachten is geweest, heeft Borkent niet beweerd en is door de medisch adviseur van [eiseres], G.M.A. Clauwaert, bestreden. Wat hiervan zij, ook voor deze eventuele predispositie geldt dat de aansprakelijkheid van Oracle er niet door wordt verhinderd. Ook voor benoeming van een orthopedisch chirurg bestaat in dit stadium derhalve geen reden.

4.19. Nu er overigens geen niet-werkgerelateerde factoren zijn aangevoerd die de RSI-klachten kunnen verklaren, staat de aansprakelijkheid van Oracle vast. De gevorderde verklaring voor recht en die tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, zullen worden toegewezen. [eiseres] heeft een bedrag van € 100.000,-- gevorderd, als voorschot op de schadevergoeding waarvan de omvang in een schadestaatprocedure dient te worden bepaald. Deze vordering is aan te merken als een vordering als bedoeld in artikel 223 Rv, tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding. Aan de voorschotvordering dienen daarom dezelfde eisen te worden gesteld als aan een geldvordering in kort geding. Oracle heeft de omvang van de te vergoeden schade betwist. De hoogte van het toewijsbare voorschot dient, nu daarmee op de uitkomst van de schadestaatprocedure wordt vooruitgelopen, met het oog op het restitutierisico met terughoudendheid te worden bepaald. Voorshands kan Oracle worden toegegeven dat het aanzienlijke variabele deel van het salaris afhankelijk was van de te behalen omzetdoelstelling. Over de hoogte van de omzet in de periode na de uitval van [eiseres] is niets komen vast te staan, maar niet onaannemelijk is dat die na de eeuwwisseling is achtergebleven bij de omzet in de jaren ’90. Voorts is thans niet uit te sluiten dat van een zodanige psychische en/of fysieke predispositie van [eiseres] zal blijken, dat daarmee bij de begroting van de schade rekening moet worden gehouden. Tenslotte heeft Oracle erop gewezen dat [eiseres] sinds medio 2002 niet meer in behandeling is en tevoren een gedragsmatige behandeling van haar klachten heeft afgewezen. Ook dit aspect is nog niet uit de verf gekomen, zodat ook dat tot terughoudendheid noopt. Voor een beperking van de te vergoeden schade in de tijd, zoals door Oracle bepleit, bestaat evenwel voorshands geen reden. Dat [eiseres] slechts relatief kort voor Oracle heeft gewerkt, staat niet zonder meer aan aansprakelijkheid voor schade over een reeks van jaren in de weg. De kantonrechter stelt, een en ander afwegend, het voorschot op € 75.000,--.

4.20. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar. Het betreft redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW.

4.21. Oracle wordt, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. . LJN BG8854