Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Haarlem 190706 Ongeval in Gymles, school niet aansprakelijk

Rb Haarlem 19-07-06 Ongeval in Gymles, school niet aansprakelijk

2.1.  Op 19 september 2003 nam de destijds 12-jarige N. K. (hierna: N.), brugklasser op de Da Vinci-school, deel aan de gymnastiekles, gegeven door de docent lichamelijk opvoeding mevrouw M.J. P. (hierna: P.), die in dienst van Da Vinci is.

2.2.  Tijdens deze gymnastiekles is N. bij het onderdeel hordelopen ten val gekomen, waarbij zij haar been op twee plaatsen heeft gebroken. N. heeft als gevolg daarvan een operatie moeten ondergaan en drie dagen in het ziekenhuis moeten verblijven. Vervolgens heeft zij moeten revalideren. (...)

P. heeft ter comparitie over de les op 19 september 2003 nog verklaard:
“De les waarin N. het ongeval had, was de vijfde les in het programma voor het hordelopen. Deze vijfde les begon met een algemene warming-up, en daarna een warming-up over de hordes. Het was een blokuur, dat wil zeggen twee lessen van elk 45 minuten achter elkaar. De kinderen kleden zich eerst om en lopen dan naar de atletiekbaan, daarna volgt de warming-up, ik schat dat toen het ongeval gebeurde de kinderen zo’n 20 minuten bezig waren met het hordelopen. In deze les gingen de kinderen in drie banen over vijf hordes. Tussen de banen waar de leerlingen liepen, waren vrije banen. Over die vrije baan loopt de leerling terug, sluit achteraan en loopt de hordes vervolgens weer. Die ruimte tussen de hordebanen is nodig voor de veiligheid, de kinderen moeten elkaar niet in de weg lopen. De kinderen konden hun tijd laten opnemen. Die tijd opnemen doe ik niet zelf, ik sta een beetje aan de zijkant, de kinderen lopen mijn richting uit. Ze mogen niet eerder lopen dan op mijn teken, dit uit een oogpunt van veiligheid. Als een baan niet vrij is, dus als er nog een kind loopt of als er een horde is omgevallen, mag er nog niet gelopen worden. Een kind kan na het springen over de vijf hordes doorlopen naar de medeleerling aan het eind van de baan om te horen welke tijd het heeft gehaald. Het is niet zo dat die tijd telt voor een cijfer, het is een middel voor kinderen om te weten hoe hard ze gaan. Op de atletieksportdag gaat het wel om de tijd die de leerlingen bij dit onderdeel lopen.
Wat er is gebeurd, is dat N. niet goed uitkwam met haar passen. Wat je dan kunt doen is stoppen en om de horde heenlopen (dit is ook een reden om de baan er naast vrij te houden) of doorgaan. Bij het doorgaan loop je of tegen de horde aan of je gaat toch springen en zet dan met het andere dan het voorkeursbeen af. Dit is eigenlijk geen keuze, het handelen gebeurt in een reflex. De reflex van N. was om toch te springen. Zij heeft toen bij het bijtrekken van het been met haar schoen de horde geraakt en is op de horde terechtgekomen. Ze landde met haar voet op de horde en is omgeknakt. Haar been is daarbij op twee plaatsen gebroken. Het was denk ik de tweede of de derde horde waar ze over viel. Ze had, net als de andere kinderen al enkele malen het baantje hordes gelopen.”

4.4.  Voorop moet worden gesteld dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval als de verwezenlijking van een aan een gymnastiekoefening inherent gevaar onzorgvuldigheid met zich meebrengt. Aan de meeste vormen van menselijke activiteit, waaronder in het bijzonder gymnastiekoefeningen, is wel een bepaalde mate van gevaar verbonden. Beslissend voor aansprakelijkheid is de vraag of het gevaarzettende gedrag als onzorgvuldig gevaarzettend gedrag kan worden gekwalificeerd. Die vraag kan alleen positief worden beantwoord indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot is dat de gymnastiekleraar de oefening met de door hem getroffen veiligheidsmaatregelen niet zo had mogen laten uitvoeren.
In dit verband moet worden gewezen op de omstandigheid dat binnen de school volgens een vast werkplan de vaardigheden van onder meer het hordelopen aan de leerlingen worden bijgebracht. De brugklasleerlingen worden eerst geschoold in de techniek van het hordelopen alvorens daadwerkelijk over de hordes wordt gesprongen, waarbij wordt gelet op het niveau van de individuele leerling. Er zijn maatregelen getroffen met het oog op de veiligheid van de kinderen. Met name is er ten opzichte van het hordelopen door deze leeftijdsgroep in het verband van een atletiekvereniging een aanpassing gedaan in hoogte van en afstand tussen de hordes. Bij de materiaalkeuze heeft het voorkomen van letsel en het verminderen van de ernst daarvan voorop gestaan. Er zijn instructies ter voorkoming van ongevallen, zoals het uitsluitend springen bij een vrije baan, die tevens de uitwijkmogelijkheid kan vormen in het geval een leerling bij een sprong niet goed uitkomt, en een juiste mate van concentratie bij de leerlingen.
Een en ander voert tezamen genomen tot de conclusie dat, in het licht van de genoemde inrichting van het gymnastiekonderwijs en de veiligheidsmaatregelen die P. heeft genomen, de kans op een ongeval niet zo groot was dat zij de bewuste oefening niet had mogen laten uitvoeren. Da Vinci is derhalve niet aansprakelijk voor de schade die N. als gevolg van het ongeval heeft geleden wegens het ontbreken van een onrechtmatige gedraging van P..

4.5.  Z. heeft nog aangevoerd dat het hordelopen voor kinderen van 12 jaar zonder meer te gevaarlijk is en dat de school een dergelijk sportonderdeel niet zou moeten geven in de verplichte gymnastiekles. Zij acht het in de vijfde les al inbouwen van een tijdselement veel te vroeg en vindt de competitie tussen de leerlingen met de daarmee gepaard gaande prestatiedruk gevaarzettend, zo begrijpt de rechtbank. Voor het oordeel dat hordelopen als onderdeel van de gymnastiekles in de brugklas van de middelbare school in zijn algemeenheid en ondanks getroffen voorzorgsmaatregelen te gevaarlijk zou zijn, heeft de rechtbank geen grond. Het feit dat door de leerlingen in de hier relevante leeftijd al twintig jaar op de door Da Vinci geschetste wijze in de gymnastiekles horde wordt gelopen zonder dat noemenswaardige incidenten hebben plaatsgehad, vormt een indicatie van het tegendeel. Z. heeft haar stelling ook niet nader onderbouwd. De kritiek van Z. op het tijdselement en de competitie is in tegenspraak met hetgeen P. daarover heeft verklaard. De kinderen lopen tegelijk in drie banen naast elkaar en kunnen vervolgens vernemen welke tijd zij hebben gelopen. Competitie tussen de kinderen is daarbij niet beoogd. Dat enige competitie tussen de leerlingen optreedt acht de rechtbank zeker voorstelbaar, maar dat dit een bron van gevaar vormt, zodanig dat dit tot onaanvaardbare risico’s leidt, is door Z. niet onderbouwd en ook anderszins heeft de rechtbank geen aanknopingspunt voor die vergaande conclusie.
LJN AY4382