Rb 's-Hertogenbosch 140710 letsel na verdoving; fout anesthesioloog? benoeming en vraagstelling anesthesioloog, neuro(fysio)loog en neuroradioloog
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 140710 letsel na verdoving; fout anesthesioloog? benoeming en vraagstelling anesthesioloog, neuro(fysio)loog en neuroradioloog;
- voorschot kosten deskundigenbericht tlv ziekenhuis vanwege gegronde medische tuchtklacht
2 De verdere beoordeling
2.1.
Bij tussenvonnis van 25 november 2009 heeft de rechtbank overwogen dat de vorderingen die zijn ingesteld tegen [gedaagde 1] zijn verjaard en zullen worden afgewezen. Ten aanzien van de vorderingen die zijn ingesteld tegen het ziekenhuis heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] twee van zijn aan [gedaagde 1]/het ziekenhuis gemaakte verwijten onvoldoende heeft onderbouwd zodat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een medische fout van [gedaagde 1] op deze punten. Verder heeft de rechtbank met betrekking tot de overige twee verwijten overwogen dat zij voornemens is drie deskundigen, te weten een anesthesioloog, een neuroloog/neurofysioloog en een neuroradioloog te benoemen ter beantwoording van de vraag of, kort gezegd, [gedaagde 1] bij het zetten en toedienen van de verdoving heeft gehandeld als een redelijk en vakbekwaam anesthesioloog. Voorts heeft de rechtbank de vragen geformuleerd die zij voornemens is aan de drie deskundigen te stellen.
2.2.
Partijen hebben vervolgens gelegenheid gekregen zich uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundigen en over de te stellen vragen. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank enkele specialisten benaderd met het verzoek in deze zaak als deskundige op te treden. Vervolgens hebben partijen de gelegenheid gekregen zich uit te laten over de persoon van deze specialisten en over de hoogte van het voorschot.
deskundigen
anesthesioloog
2.3.
Partijen zijn het eens over benoeming van anesthesioloog [naam 1], verbonden aan het Catharina ziekenhuis te Eindhoven. De rechtbank zal partijen daar in volgen en te zijner tijd [naam 1] als deskundige benoemen.
neuroloog/neurofysioloog
2.4.
[eiser] is het blijkens de akte niet eens met benoeming van de door het ziekenhuis c.s. voorgestelde neuroloog/neurofysioloog [naam 2], verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC). [eiser] is, onder verwijzing naar de brief van zijn medisch adviseur van 28 januari 2010, van mening dat het speciale aandachtsgebied van [naam 2] veel meer op (onder meer) het terrein van de klinische neurofysiologie ligt dan op het terrein van de algemene neurologie in een algemeen ziekenhuis. Verder stelt hij dat [naam 2] is verbonden aan het Leids Universitair Medisch Centrum, welk ziekenhuis ook bij deze zaak is betrokken. [eiser] stelt voor als deskundige te benoemen[naam 3], verbonden aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht, [naam 4] verbonden aan het OLVG te Amsterdam of dr. E.W.J. Weeber, verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Maastricht.
2.5.
Gelet op de door [eiser] aangevoerde bezwaren tegen de benoeming van [naam 2] zal de rechtbank een andere deskundige benoemen. Omdat uit de brief van de medisch adviseur van [eiser] niet blijkt dat de door hem voorgestelde deskundigen tevens neurofysioloog zijn en de rechtbank het wenselijk acht dat de te benoemen neuroloog tevens neurofysioloog is, heeft de rechtbank de neuroloog/neuro-fysioloog [naam 5], verbonden aan het Ziekenhuis Amstelland te Amstelveen verzocht aan te geven of hij bereid is als deskundige op te treden. [naam 5] heeft die vraag bevestigend beantwoord.
2.6.
Het ziekenhuis vraagt zich bij brief van 1 juli 2010 af of [naam 5] voldoende expertise heeft om traumatische letsels van de plexus te beoordelen. Zij houdt vast aan benoeming van [naam 2]. De rechtbank verwijst in dat verband naar hetgeen zij hiervoor omtrent de benoeming van [naam 2] heeft overwogen. [eiser] geeft in zijn brief van 7 juli 2010 aan dat [naam 5] met name publiceert over neurologische complicaties bij suikerziekte en dat uit zijn publicaties niet is gebleken dat het onderwerp waar het in deze zaak om gaat de speciale aandacht heeft van [naam 5]. De rechtbank overweegt dat [naam 5] alvorens hij heeft aangegeven bereid te zijn als deskundige op te treden, kennis heeft genomen van het tussenvonnis van 25 november 2009. Uit zijn bereidheid om als deskundige op te treden volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds dat hij zich voldoende deskundig acht om de te stellen vragen te beantwoorden.
[eiser] voert nog aan dat [naam 5] geen ervaring heeft als deskundige. Dat argument acht de rechtbank niet doorslaggevend omdat dat enkele feit niet afdoet aan diens deskundigheid. De rechtbank zal daarom te zijner tijd overgaan tot benoeming van [naam 5].
neuroradioloog
2.7.
Het ziekenhuis heeft onder meer voorgesteld te benoemen [naam 6] van het LUMC, maar [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat [naam 6] eerder is geconsulteerd door [naam 7] naar aanleiding van diens onderzoek in deze kwestie. De rechtbank acht dit bezwaar van [eiser] tegen [naam 6] steekhoudend.
2.8.
Het ziekenhuis heeft tevens voorgesteld te benoemen neuroradioloog [naam 8], verbonden aan het VU Medisch Centrum te Amsterdam. [eiser] heeft ook hier gemotiveerd bezwaar tegen gemaakt. De rechtbank achtte deze bezwaren niet steekhoudend maar desgevraagd heeft [naam 8] de rechtbank laten weten niet bereid te zijn als deskundige in deze zaak op te treden.
2.9.
[eiser] heeft voorgesteld dat de te benoemen anesthesioloog en neuroloog/neurofysioloog gezamenlijk een neuroradioloog aanzoeken. Mochten de deskundigen niet tot een gezamenlijke keuze kunnen komen dan kan, aldus [eiser], benoemd worden [naam 9], verbonden aan het Academisch ziekenhuis Maastricht.
2.10.
De rechtbank acht het wenselijk dat op voorhand een neuroradioloog wordt benoemd die gezamenlijk met de beide andere deskundigen de hierna te stellen vragen beantwoordt. Uit de brief van de medisch adviseur van [eiser] blijkt dat de door hem voorgestelde [naam 9] met emeritaat is. Om die reden heeft het de voorkeur van de rechtbank een andere deskundige te benoemen. De rechtbank heeft - met de nodige moeite - een andere neuroradioloog aangezocht en [naam 10] bereid gevonden als deskundige op te treden. [naam 10] heeft de instemming van het ziekenhuis, maar niet van [eiser]. [eiser] stelt dat [naam 10], die werkzaam is bij het LUMC, kennis kan nemen van de mening van zijn collega (o.a. [naam 6], die al betrokken is geweest in deze kwestie). De rechtbank acht dit bezwaar steekhoudend. Als alternatief stelt [eiser] in zijn brief van 7 juli 2010 opnieuw[naam 9] voor. Hij geeft aan dat het ziekenhuis daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Of dit zo is, kan de rechtbank niet beoordelen omdat het ziekenhuis destijds niet heeft kunnen reageren op de akte van [eiser]. De rechtbank acht het wenselijk dat het ziekenhuis zich bij akte uitlaat over de vraag of zij kan instemmen met benoeming van[naam 9] en zo nee, waarom niet.
vraagstelling
2.11.
Het ziekenhuis kan zich grotendeels vinden in de door de rechtbank voorgestelde vraagstelling. Zij stelt enkele aanvullingen voor. [eiser] stelt voor om de in vijf delen onderverdeelde vraagstelling als geformuleerd door zijn medisch adviseur (opgenomen als bijlage bij productie 46) over te nemen. [eiser] meent dat in het kader van waarheidsvinding zoveel mogelijk feiten en omstandigheden in het deskundigenonderzoek moeten worden betrokken omdat het de rechtbank aan medische kennis ontbreekt. Hij geeft aan dat het deskundigenadvies een optimale bijdrage behoort te leveren aan een zo waarheidsgetrouwe beslissing in het geschil tussen partijen. Om die reden dienen de deskundigen volgens hem ook de vraag te beantwoorden of de ziekte van Parkinson destijds bij het zetten van het betreffende Pippa-block invloed heeft gehad op het handelen van [gedaagde 1].
2.12.
Wat dat laatste betreft overweegt de rechtbank dat zij in het tussenvonnis van 25 november 2009 heeft overwogen dat [eiser] het aan [gedaagde 1] gemaakte verwijt voor de keuze van het pippa-block en het gebrek aan inzicht in zijn beperkingen als gevolg van de ziekte van Parkinson onvoldoende heeft onderbouwd zodat niet geoordeeld kan worden dat sprake is van een medische fout van [gedaagde 1] op deze punten. Daarmee is een verdere inhoudelijke beoordeling van deze verwijten niet meer aan de orde. In hetgeen thans door de medisch adviseur en de raadsman van [eiser] naar voren wordt gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding terug te komen op haar eerdere beslissing.
2.13.
Voor wat betreft de te stellen vragen zal de rechtbank de door het ziekenhuis voorgestelde aanvullingen deels toevoegen, een en ander als hierna onder r.o. 2.14 weergegeven. Voor zover de voorgestelde aanvullingen niet zijn opgenomen, ziet de rechtbank daarin onvoldoende toegevoegde waarde ten opzichte van de reeds voorgestelde vragen. De rechtbank ziet voorts geen reden de uitvoerige aanvullende vragen als voorgesteld door de medisch adviseur van [eiser] op te nemen. Die vragen betreffen enerzijds vragen die betrekking hebben op de verwijten als vermeld onder r.o. 2.12. Die verwijten zijn in het tussenvonnis al afgedaan. Anderzijds hebben die vragen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toegevoegde waarde ten opzichte van de reeds door de rechtbank voorgestelde vragen.
2.14.
De rechtbank zal de hierna op te nemen vragen aan de deskundigen voorleggen.
1. Heeft [gedaagde 1] naar uw oordeel bij het zetten van de verdoving en de daarop volgende inspuiting van de eerste 10 - 15 ml verdovingsvloeistof ten behoeve van de operatie op 5 december 2002 onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden in 2002 verwacht had mogen worden?
Wilt u uw antwoord toelichten en daarbij in ieder geval ingaan op de vraag:
of sprake is geweest van intramedullaire of intraneurale inspuiting?
wat de functie is van het gebruik van een zenuwstimulator en of gebruik van zenuwstimulatie impliceert dat de verdoving op juiste wijze is gezet?
of de bewusteloosheid naar uw mening is ingetreden als gevolg van het inspuiten van een deel van de verdovingsvloeistof in het duramanchet?
U dient er, voor zover dat relevant is voor de beantwoording van de vraag, van uit te gaan dat [eiser] in zittende houding is gemarkeerd en in liggende houding is gepuncteerd (zie r.o. 4.22 van het tussenvonnis van 25 november 2009).
2. Heeft [gedaagde 1] naar uw oordeel onzorgvuldig gehandeld in die zin dat hij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot onder dezelfde omstandigheden in 2002 verwacht had mogen worden door destijds, nadat na toediening van de eerste 10 - 15 ml verdovingsvloeistof bewustzijnsverlies met apneu en tensiedaling optrad, de rest van de in totaal 40 ml vloeistof toe te dienen?
Wilt u bij beantwoording van deze vraag in ieder geval ingaan op de vraag:
of [gedaagde 1] de na eerste inspuiting opgetreden complicaties kon en mocht interpreteren als een vasovagale reactie?
of in 2002 een norm bestond die inhield dat verdere toediening van de verdovingsvloeistof bij het optreden van complicaties direct gestaakt moest worden?
of deze complicaties los staan van de wijze van inspuiting van de verdovingsvloeistof?
3. Indien u vraag 1 en/of 2 bevestigend heeft beantwoord, wilt u dan zo uitvoerig en gemotiveerd mogelijk aangeven:
a. waaruit dit handelen of nalaten bestaat en hoe wel gehandeld had moeten worden?
of het bij [eiser] opgetreden letsel (ernstige pijnen, blijvende functiebeperking aan de linkerarm en hangend ooglid links) een gevolg is van dit handelen of nalaten? Kunt u hierbij aangeven of dit letsel het gevolg is van de eerste of van de tweede gift verdovingsvloeistof?
Wilt u daarbij ook ingaan op de vraag of dit letsel het gevolg kan zijn geweest van tractie en wilt u aangeven waar u uw antwoord ter zake op baseert? Indien u de vraag niet met zekerheid kunt beantwoorden: wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van dit letsel en met welke mate van waarschijnlijkheid (bij voorkeur uit te drukken in een percentage)?
4. Wanneer u tot de conclusie zou komen dat nader medisch onderzoek van [eiser] (zoals bijvoorbeeld een MRI-onderzoek van de plexus brachialis) wenselijk of noodzakelijk is ter beantwoording van een of meer vragen, wilt u dan aangeven welk onderzoek geïndiceerd is en waarom?
5. Geven de standpunten van partijen, de stukken van het geding en/of uw bevindingen in het algemeen nog aanleiding tot opmerkingen die van belang zouden kunnen zijn voor het nemen van de beslissingen in deze zaak?
voorschot
2.15.
Zoals reeds in het tussenvonnis van 25 november 2009 vermeld, zal het voorschot op de kosten van de deskundigen moeten worden voldaan door [gedaagde 1] en het ziekenhuis. Het ziekenhuis geeft in de brief van 1 juli 2010 aan dat zij het niet redelijk acht dat zij wordt belast met het volledige voorschot. Zij geeft aan dat oordeel van de rechtbank op dit punt niet gemotiveerd is en stelt voor dat zij EUR 10.000,00 voorschiet en [eiser] het restant. De rechtbank ziet geen aanleiding terug te komen op haar eerdere beslissing om het ziekenhuis (volledig) te belasten met het voorschot op de kosten van de deskundigen. In de omstandigheid dat het Centraal Tuchtcollege de gegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van het tweede onderdeel van de klacht van [eiser] in stand heeft gelaten en de opgelegde maatregel van waarschuwing heeft gehandhaafd, ziet de rechtbank, hoewel daarmee nog geen duidelijkheid is gegeven over de gegrondheid van de door [eiser] in deze civiele procedure ingestelde vorderingen, wel voldoende aanleiding om het ziekenhuis met het volledige voorschot te belasten. Voorts is weliswaar, zoals het ziekenhuis opmerkt, de vordering tegen [gedaagde 1] verjaard maar dit laat onverlet dat het ziekenhuis op grond van art. 7:462 BW mede aansprakelijk is voor een eventuele tekortkoming van [gedaagde 1]. Tegen de hoogte van het voorschot hebben partijen geen bezwaren aangevoerd.
2.16.
In afwachting van de door het ziekenhuis te nemen akte zal voor het overige iedere verdere beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBSHE:2010:4319