Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 070711 botsing tussen bromfietser zonder helm en rijbewijs en alcoholische fietser; fietser ogv gemaakte fouten aansprakelijk; bewijsopdracht mbt schade

Rb 's-Gravenhage 070711 botsing tussen bromfietser zonder helm en rijbewijs en alcoholische fietser; fietser ogv gemaakte fouten aansprakelijk; bewijsopdracht mbt schade

in beroep: hof-den-haag-020914-botsing-tussen-scooter-en-alcoholische-fietser-niet-bewezen-dat-botsing-gevolg-was-van-fout-fietser

2. Overwegingen in het incident 

2.1 X heeft in de hoofdzaak op de grondslag van onrechtmatige daad een materiële schadevergoeding van € 2.401,50 en een immateriële schadevergoeding van € 2.428,=, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente, gevorderd en voorts een verklaring voor recht dat Y op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van het in de dagvaarding omschreven ongeval dat heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009 te Waddinxveen.

2.2 Y heeft bij conclusie van antwoord een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de kantonrechter, omdat gevorderde verklaring voor recht mede betrekking heeft op nog te lijden schade zodat het belang van die verklaring voor recht uitgaat boven het reeds gevorderde bedrag van € 4.829,50. 

2.3 X heeft vervolgens geen concreet verweer gevoerd, maar zich aanvankelijk min of meer gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Na daartoe bij rolbeslissing van 24 maart 2011 in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft X zijn eis alsnog bij akte verminderd met de gevorderde verklaring voor recht en voorts zijn vordering beperkt tot € 5.000,= onder het doen van afstand van het meerdere. 

2.4 Gelet op artikel 93, aanhef en onder a Rv, acht de kantonrechter zich bevoegd om van de verminderde vordering kennis te nemen. De kosten van het incident zullen worden gecompenseerd en wel zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt. 

3. Overwegingen in de hoofdzaak 

3.1 Tussen X en Y staat, mede gelet op de door partijen overgelegde producties, als niet dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast: 
a. Op vrijdagavond 27 februari 2009 reed X, geboren XX-XX-XXXX, op een van zijn broer geleende scooter op de Bloemendaalseweg te Waddinxveen in de richting van Reeuwijk, 
b. Y, geboren XX-XX-XXXX, reed op zijn fiets op dezelfde weg in tegenovergestelde richting. 
c. X en Y zijn met elkaar in aanraking gekomen, waarna X met de scooter in de naast de weg gelegen sloot is beland. 
d. X is met aangezichtsletsel door een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd en Y is aangehouden door de politie. Op zaterdagavond 28 februari 2009 is X uit het ziekenhuis ontslagen. 
e. Op 2 maart 2009 is X ten behoeve van een rapportage ten behoeve van justitie onderzocht door mw. P.J. Willemsen-Lamoré, arts forensische geneeskunde, afdeling AGZ van de GGD Hollands Midden, locatie Gouda . De verslaglegging van dit onderzoek is overgelegd bij de dagvaarding als onderdeel van het overgelegde complete politierapport, opgemaakt door de Politie HoIlands Midden, District Gouwe IJssel, Team G centrum, dossiernummer PL 1623/09-003465. 
f X beschikte ten tijde van het ongeval niet over een rijbewijs en hij droeg geen helm. Bij Y heeft de politie aan de hand van een blaastest vastgesteld dat hij ten tijde van het ongeval onder invloed van meer dan de toegestane hoeveelheid alcohol deelnam aan het verkeer (waarde AAG/BAG: 505). 
g Bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 21 september 2009 is Y voor twee bewezen geachte, op 27 februari 2009 gepleegde overtredingen veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het eerste bewezen verklaarde feit betrof overtreding van artikel 8, lid 2, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (onder invloed van alcohol besturen van een fiets). Het tweede bewezen verklaarde feit betrof overtreding van artikel 7, lid 1, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 (plaats van ongeval verlaten, gewonde in hulpeloze toestand achterlatend). Van een derde ten laste gelegd feit is Y vrijgesproken. 

3.2 X vordert, na vermindering van eis, de veroordeling van Y, bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, tot betaling aan X van: 
I. een bedrag ad € 2.401,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2010, althans vanaf de datum van het vonnis, dit ter vergoeding van de door X geleden schade als gevolg van het ongeval, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren; 
II. een bedrag ad € 2.428,00 aan immateriële schade, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te venneerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2010, althans vanaf de datum van het vonnis; 
III. althans (subsidiair) een vergoeding van materiële en immateriële schade inclusief wettelijke vertragingsrente tot 21 april 2011 ad € 5.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot de dag der algehele voldoening; 
IV. de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten ad € 131,=, althans € 199,= (indien betekening van dit vonnis plaatsvindt), met bepaling dat betaling van deze kosten binnen zeven dagen na de datum van dit vonnis dient plaats te vinden, bij gebreke waarvan Y hierover vanaf de achtste dag na de datum van dit vonnis de wettelijke rente verschuldigd is. 

3.3 X heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat Y jegens hem aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het in 3.1 omschreven ongeval. X heeft zich op het standpunt gesteld dat de aansprakelijkheid op grond van artikel 6: 162 BW als vaststaand dient te worden aangenomen op grond van het feit dat Y X een vuistslag of klap in zijn gezicht heeft gegeven, althans zich zodanig jegens X heeft gedragen dat hij als gevolg daarvan bewusteloos in de sloot is terecht gekomen. 
Deze vuistslag of klap blijkt uit de door de politie opgenomen getuigenverklaringen. Naast X's eigen verklaring over de oorzaak van het ongeluk, hebben de getuigen Z en A gezien dat Y een vuistslag of klap aan X heeft gegeven. Ook de getuige XX (een neef van X) heeft gezien dat Y een rare beweging maakte. X betwist dat hij door ruimtegebrek op de weghelft van Y heeft gereden. Het klopt dat X drie fietsers heeft ingehaald, maar dit gebeurde ruim voor de plaats van het ongeval. Op het moment van het ongeval reed X op zijn eigen weghelft. De getuigen hebben voorts waargenomen dat Y onder invloed van alcohol slingerend over de weg reed en dat hij X daarna een klap in zijn gezicht gaf. De getuige Z heeft hierover een verklaring afgelegd aan de politie, voordat de alcoholtest is uitgevoerd. Door zich onder invloed van alcohol in het verkeer te begeven heeft Y welbewust het risico van een ongeluk genomen. Ten bewijze dat hij voldoende vaardig was om een scooter te besturen, heeft hij bij conclusie van dupliek het certificaat van een op 12 januari 2009 behaald theorie-examen voor de categorie B overgelegd. Hij heeft hierbij toegelicht dat het behalen van een bromfietscertificaat ten tijde van het ongeval enkel bestond uit een theoretisch gedeelte. 
X betwist dat zijn zicht ten tijde van het ongeval belemmerd was door wind in zijn ogen of samengeknepen ogen. Hiervan was geen sprake omdat er ten tijde van het ongeval met zeer lage snelheid werd gereden. X stelt dat het letsel aan zijn gezicht is veroorzaakt door de vuistslag of klap van Y en dat zijn helm hem daartegen niet beschermt. X heeft aangeboden een en ander te bewijzen door het laten horen van getuigen. 

3.4 X heeft de door hem ten gevolge van het ongeval geleden materiële schade zoveel mogelijk met bewijsstukken onderbouwd en als volgt gespecificeerd: 
- nieuwwaarde scooter (alleen WA-verzekerd) € 1.349,=; 
- factuur Bergings Combinatie Utrecht ten bedrage van € 360,=; 
- kosten taxatierapport scooter ten bedrage van € 45,=; 
- eigen risico ambulance vervoer € 155,= en € 7,50 stortingskosten; 
- 2 mobiele telefoons (merken Sony Ericson k800i en Nokia 1600) met een gezamenlijke waarde van € 180,=; 
- onbruikbaar geworden broek (merk G-Star), schoenen (merk Hugo Boss) en jas (merk Tommy Hilfiger) ter waarde van minimaal € 350,=. 

3.5 X stelt voorts dat hij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het ongeval. Hij is nog steeds vaak duizelig en misselijk en heeft regelmatig zware hoofdpijn. Sinds het ongeval is hij ongeveer 5 keer flauw gevallen, terwijl hem dit voor het ongeval nooit overkwam. X is voor deze klachten bij de huisarts geweest en bij dokter Verheul, medisch specialist in het Groene Hart Ziekenhuis. X heeft de afsprakenkaart als bewijs overgelegd. X stelt dat hij geen medicijnen meer slikt, maar dat hij nog steeds meerdere keren per week klachten heeft. Onzeker is hoe de klachten zich in de toekomst zullen ontwikkelen. Voor de hoogte van het gevorderde smartengeld heeft X aansluiting gezocht bij zaaknummer 535 uit de Smartengeldgids 2009.

3.6 Y heeft betwist dat hij jegens X onrechtmatig heeft gehandeld. In het bijzonder heeft hij weersproken dat hij X al dan niet doelbewust in het gezicht heeft geslagen. Y heeft er op gewezen dat hij hiervan is vrijgesproken. Het enkele feit dat hij met te veel alcohol op aan het verkeer heeft deelgenomen, maakt niet dat hij onrechtmatig jegens X heeft gehandeld. De norm die door artikel 8 Wegenverkeerswet (WVW) wordt beschermd, is een algemene norm. Door overtreding van deze norm heeft Y een algemeen belang geschonden en niet het belang van X. Ook zonder alcoholgebruik zou het ongeluk hebben plaatsgevonden. Y heeft verder naar voren gebracht dat hij weliswaar na het ongeluk is doorgefietst, maar dat het oorzakelijk verband tussen dit feit en de door X geleden schade ontbreekt. 

3.7 Voor het geval geoordeeld mocht worden dat sprake is van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, voert Y subsidiair aan dat er geen verband is tussen zijn handelen en de gestelde schade. In dit verband heeft hij gesteld dat X 3 fietsers inhaalde. Gelet op de breedte van de weg (3,5 meter), is het zeer aannemelijk dat X tijdens het inhalen zeer ruim op de weghelft van Y heeft gereden. Tijdens de inhaalactie reed X op de scooter tegen van Y aan. De omstandigheid dat hij alcohol op had is volgens Y irrelevant. Y ontkent dat hij geen licht voerde. Bovendien behoort de gemotoriseerde verkeersdeelnemer rekening te houden met de omstandigheid dat fietsers niet altijd licht voeren. Verwijtbaar is dat X zonder toestemming van de eigenaar van de scooter, zonder bromfietscertificaat en zonder helm aan het verkeer heeft deelgenomen. De rijvaardigheid van X was onvoldoende en door een helm te dragen, had X de door hem gestelde schade grotendeels kunnen voorkomen. Y beroept zich verder op artikel 185 WVW die een risicoaansprakelijkheid kent en op vaste jurisprudentie op grond waarvan 50% van de schade voor rekening van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer wordt gebracht. Nu X geen rijbewijs had en geen helm droeg, behoort de schade voor 100% voor zijn eigen rekening te blijven, aldus Y.

3.8 Y heeft de hoogte van de gevorderde schade gemotiveerd betwist. Bij de beoordeling zullen de door Y gevoerde verweren, voor zover nodig worden weergegeven en besproken. 
               
3.9 De kantonrechter overweegt als volgt. 
Y heeft weersproken dat hij jegens X onrechtmatig heeft gehandeld, zoals door X is gesteld, en heeft aldus elke aansprakelijkheid betwist. De bewijslast van de gestelde onrechtmatige daad rust op grond van artikel 150 Rv op X. X heeft als bewijs het in 2.1 onder genoemde politierapport overgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat uit dit rapport het volgende kan worden opgemaakt: 
- Y reed ten tijde van het ongeval op een fiets zonder dat hij verlichting voerde; dit is verklaard door de getuigen XX die op een scooter achter X aan reed en A die rijdend op zijn fiets door X werd ingehaald; op basis van een door de politie op 28 februari 2009 ingesteld onderzoek naar de staat van de fiets heeft de politie geconcludeerd dat de verlichting gebrekkig was en dat de kans dat Y ten tijde van het ongeval geen verlichting voerde groot was; 
- Y reed slingerend over de weg; dit is verklaard door de getuigen Z die bij X achterop de scooter zat en A; de getuige XX heeft verklaard dat de tegemoet komende fietser (Y) een rare beweging met zijn lichaam maakte; Y heeft erkend dat hij met te veel alcohol op aan het verkeer deelnam, hetgeen is bevestigd door de door de politie afgenomen blaastest; Y heeft verklaard dat hij bijna zeker weet dat hij een rare beweging heeft gemaakt toen hij de scooter zag inhalen en dat hij daarvan schrok;
- Y en X zijn met elkaar in aanraking gekomen, toen zij elkaar wilden passeren; dit is verklaard door Z die bij X achterop de scooter zat; A heeft verklaard dat de fietser (Y) aan de bestuurder van de scooter (X) een klap gaf; de in 3.1 onder e genoemde arts heeft bij haar onderzoek uitwendig letsel bij X vastgesteld onder andere een bloeduitstorting aan de binnenzijde van zijn bovenlip en schaafwondjes op zijn voorhoofd; het waargenomen uitwendig letsel paste, naar haar oordeel, bij het verhaal van X dat hij rijdend op een scooter een vuistslag in het gezicht kreeg van een passerende fietser, waarna hij in de sloot terecht kwam en bewusteloos met zijn gezicht in de sloot heeft gelegen; 
- direct nadat Y en X met elkaar in aanraking zijn gekomen, is X in de sloot gereden; dit is verklaard door de getuigen XX, Z en A ; 
- X heeft kort vóór het ongeval 2 fietsers ingehaald (XX) of 4 fietsers (A). 
Op grond van het vorenstaande acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat X en Y tijdens een inhaalmanoeuvre van X met elkaar in aanraking zijn gekomen zonder dat vast staat op welke weghelft dit is gebeurd en zonder dat voldoende vaststaat of sprake is geweest van een door Y uitgedeelde klap. Zelfs als X tijdens het inhalen op de weghelft van Y heeft gereden, behoeft dit niet te betekenen dat hij daarbij een fout heeft gemaakt. De kantonrechter acht niet onmogelijk dat X Y pas laat heeft gezien doordat Y geen licht voerde op zijn fiets en dat Y niet adequaat heeft kunnen reageren op de inhaalmanoeuvre van X doordat hij te veel alcohol op had en slingerend reed. Al met al zijn de kantonrechter geen aanknopingspunten gebleken die wijzen op een door X gemaakte verkeersfout - te meer daar uit het politieonderzoek niet is gebleken dat X met te hoge snelheid en/of zonder verlichting en/of op een scooter met gebreken heeft gereden - terwijl wel aanknopingspunten zijn gebleken voor verkeersfouten aan de zijde van Y. Dat X niet beschikte over een rijbewijs noch over een helm betekent niet dat hij ook feitelijk een verkeersfout heeft gemaakt. De kantonrechter is op grond van de door Y gemaakte fouten die voldoende vaststaan van oordeel dat de onrechtmatigheid van zijn gedragingen jegens X daarmee gegeven is. De kantonrechter acht Y op grond van het vorenstaande aansprakelijk voor de ten gevolge van het ongeval door X geleden schade. 

3.10 De kantonrechter stelt vast dat Y de door X als productie 3 bij conclusie van repliek overgelegde verklaring van zijn broer, XXX, betreffende de schade aan de scooter ten bedrage van € 800,=, de hoogte van de bergingskosten ten bedrage van € 360,= en het schaderapport van € 45,= op zich niet heeft betwist, zodat deze schadeposten in zoverre als vaststaand kunnen worden aangenomen. 

3.11 Alvorens verder te beslissen heeft de kantonrechter behoefte aan nadere inlichtingen van partijen. Hiertoe zal een comparitie van partijen worden gelast. Bij die gelegenheid zal tevens worden nagegaan of het geschil van partijen zich leent voor beëindiging door middel van een minnelijke regeling. 
Van beide partijen wordt verwacht dat zij aangeven of zij, of de eigenaar van de scooter, al dan niet verzekerd zijn en of er uitkeringen zijn gedaan in verband met het ongeval in kwestie en schriftelijke stukken hierover meebrengen ter zitting. 
X dient bewijsstukken over te leggen waaruit kan worden opgemaakt dat hij in het jaar 2009 geen andere onder het eigen risico vallende zorgkosten heeft gehad dan de kosten die verband houden met het ongeval. Ook dient X de door hem genoemde beschadigde telefoons en daarop betrekking hebben bewijzen alsmede bewijsstukken met betrekking tot de beschadigde kleding ter zitting mee te nemen. Ten slotte dient X een medische verklaring van zijn behandelend arts of huisarts mee te brengen waaruit blijkt vanaf welke datum hij voor hoofdpijnklachten in behandeling is of is geweest en hoe de ernst van de klachten wordt ingeschat. 

Met dank aan mw. mr. M.J. Snijder, Munneke Lourens Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-den-haag-070711