Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 290611 pijnklachten na ongeval, omkeringsregel nvt doch geen al te hoge eisen aan causaal verband,

Rb Zwolle 290611 pijnklachten na ongeval, omkeringsregel nvt doch geen al te hoge eisen aan causaal verband, deskundigenbericht aangaande de vraag of de huidige gezondheidssituatie blijvend is

(na uitgebreide citaten uit de medische rapporten volgt:) 
3.  Het geschil 
3.1.  [eiseres] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: 
- OVZ te veroordelen aan [eiseres] te betalen het bedrag van EUR 982.511,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de schadedatum zijnde [datum], althans vanaf het moment dat OVZ met de voldoening van de respectievelijke schadecomponenten in verzuim is, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening; 
-te bepalen dat OVZ in geval de Belastingdienst de bedragen of enig deel daarvan welke door OVZ aan [eiseres] zou worden betaald zou belasten met inkomstenbelasting en/of loonbelasting en/of premieheffing op eerste aanmaning van [eiseres] aan haar zal vergoeden, met de bevoegdheid van OVZ om op eigen kosten, maar op naam van [eiseres], het standpunt van de Belastingdienst tot in de hoogste instantie in rechte te bestrijden; 
- te bepalen dat bij eventuele wijziging van het stelsel van de WIA die leidt tot een vermindering van de op die wet gebaseerde uitkering van [eiseres], OVZ aan haar tot haar 65e levensjaar jaarlijks een zodanige betaling moet doen dat de negatieve gevolgen van deze vermindering netto zullen worden gecompenseerd; 
- OVZ te veroordelen in de kosten van deze procedure. 

3.2.  OVZ voert gemotiveerd verweer. 

3.3.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 
4.1.  OVZ heeft volledige aansprakelijkheid erkend voor de schade die [eiseres] heeft geleden ten gevolge van het ongeval dat haar in 1999 is overkomen. De onderhavige procedure ziet vooral op het al dan niet bestaan van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de (huidige) gezondheidsklachten en beperkingen van [eiseres] alsmede de daaruit voortvloeiende omvang van de schade. 

4.2.  [eiseres] heeft gesteld dat zij door het ongeval klachten en beperkingen ondervindt die maken dat zij blijvend volledig arbeidsongeschikt en verminderd zelfredzaam is geworden. De door haar gevorderde schade omvat de volgende posten: 
a. verlies van arbeidsvermogen 
b. kosten van huishoudelijke hulp 
c. diverse onverzekerde medische kosten 
d. extra reiskosten 
e. verlies van zelfwerkzaamheid 
f. overige schade 
g. smartengeld 
h. wettelijke rente 
i. buitengerechtelijke kosten 

4.3.  OVZ heeft primair betwist dat [eiseres] blijvend en volledig arbeidsongeschikt en verminderd zelfwerkzaam is. Subsidiair heeft OVZ bestreden dat sprake is van causaliteit met het ongeval. Meer subsidiair heeft OVZ een beroep op de schadebeperkingsplicht van [eiseres] gedaan. Ter onderbouwing van haar verweren heeft OVZ zich gebaseerd op het rapport van revalidatiearts Van Dijk. Gelet op de daarin neergelegde conclusies acht OVZ nader onderzoek door een psychiater en/of revalidatiearts aangewezen. 

4.4.  De rechtbank zal eerst beoordelen wat de aard en omvang is van de klachten van [eiseres] en of deze in oorzakelijk verband staan met het ongeval. Vervolgens kan - indien sprake is van oorzakelijk verband - worden beoordeeld of en in hoeverre die klachten (blijvende) beperkingen met zich meebrengen, bijvoorbeeld ten aanzien van het vermogen van [eiseres] om loonvormende arbeid te verrichten of zelfredzaam te zijn. 

Klachten 

4.5.  [eiseres] heeft gesteld dat zij door het ongeval tot op heden forse pijnklachten ondervindt en dat in het verleden sprake is geweest van psychische klachten. Ter onderbouwing van het bestaan van voormelde klachten heeft [eiseres] verwezen naar de rapportages van orthopeed Kuipers, psychiater Ten Kate en revalidatiearts Van Dijk. Uit het rapport van orthopeed Kuipers komt naar voren dat sprake is van een posttraumatische fibrose van het rechterenkelgewricht en dat voor het pijnsyndroom geen duidelijke orthopedische verklaring bestaat. Voorts heeft psychiater Ten Kate in zijn rapport vastgesteld dat in de periode tussen 2003 en 2007 sprake is geweest van een posttraumatisch stresssyndroom en een chronische aanpassingsstoornis met depressieve stemming en somatisering, die ten tijde van het psychiatrisch onderzoek geheel in remissie waren en [eiseres] niet zouden zijn overkomen zonder het ongeval. De (psychiatrische) diagnose pijnstoornis is volgens psychiater Ten Kate niet aan de orde. Psychiater Ten Kate heeft geen aanwijzingen gevonden dat de fysieke klachten door [eiseres] zijn ingebeeld of voorgewend. Revalidatiearts Van Dijk ten slotte concludeert in zijn rapport dat sprake is van een fors chronisch pijnsyndroom aan het rechteronderbeen en lichte sensitisatie in de rechterschouder (een vorm van een chronisch pijnsyndroom). Het bestaan van de in voormelde rapportages beschreven klachten, en de door voormelde medisch deskundigen daaraan verbonden diagnoses, zijn door OVZ niet betwist. De rechtbank zal er dan ook uitgaan van deze klachten en diagnoses. 

Causaal verband 

4.6.  De rechtbank stelt vast dat OVZ het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de in het verleden door [eiseres] doorgemaakte psychische klachten niet betwist. Wel bestrijdt OVZ het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de thans nog bestaande pijnklachten. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. 

4.7.  Volgens [eiseres] zijn de pijnklachten een rechtstreeks gevolg van het ongeval dat haar is overkomen. [eiseres] kende de klachten voor het ongeval niet, hetgeen wordt bevestigd door de beschikbare medische informatie. Voorts wijten zowel psychiater Ten Kate als revalidatiearts Van Dijk de klachten aan het ongeval. De klachten kunnen op zich door het ongeval zijn veroorzaakt en een alternatieve verklaring voor het bestaan daarvan ontbreekt. Dat voor deze klachten geen medisch substraat is gevonden en het (voort)bestaan van deze klachten het gevolg zou zijn van somatiseren door [eiseres], betekent niet dat het causaal verband tussen deze klachten en het ongeval ontbreekt. [eiseres] acht toepassing van de "omkeringsregel" op zijn plaats, waardoor het volgens haar aan OVZ is om aan te tonen dat de klachten ook zonder ongeval zouden zijn ontstaan. Mocht de bewijslast voor rekening van [eiseres] komen, dan geldt dat aan het oorzakelijk verband tussen de pijnklachten en het ongeval volgens vaste jurisprudentie geen al te hoge eisen mogen worden gesteld. 

4.8.  OVZ heeft bestreden dat sprake is van causaal verband tussen de pijnklachten van [eiseres] en het ongeval. Daartoe heeft OVZ aangevoerd dat de gevolgen van het ongeval beperkt zijn tot een dubbele enkelfractuur aan het rechterbeen, wat psychiatrische klachten en enige resterende pijnklachten. Uit de beschikbare medische informatie blijkt dat geen medische verklaring voor de pijnklachten kan worden gevonden en dat er factoren zijn die het bestaan van die klachten onderhouden en zelfs in de loop der tijd hebben verergerd. Factoren die niets (meer) met het ongeval van doen hebben, hebben het beloop van de klachten van [eiseres] aldus overgenomen. OVZ heeft zich op het standpunt gesteld dat de "omkeringsregel" zich niet uitstrekt tot de omvang van de schade en dat de omvang van de schade door [eiseres] moet worden aangetoond of aannemelijk moet worden gemaakt. 

4.9.  De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de stelplicht en bewijslast betreffende het causaal verband tussen de pijnklachten en het ongeval. De rechtbank stelt voorop dat het ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [eiseres] is om te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat zij ten gevolge van het ongeval pijnklachten ondervindt. Voor toepassing van de "omkeringsregel", die anders dan [eiseres] kennelijk meent niet leidt tot een "echte" omkering van de bewijslast (met inbegrip van het daarbij behorende bewijsrisico) maar tot de behoudens tegenbewijs voorshandse aannemelijkheid van causaal verband, is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats. De "omkeringsregel" heeft immers betrekking op het conditio sine qua non verband en niet op de door [eiseres] bij betwisting aannemelijk te maken gevolgen van het ongeval, zoals ook OVZ heeft opgemerkt. Dat neemt niet weg dat, zoals ook door [eiseres] is aangevoerd, indien door overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm een ongeval heeft plaatsgevonden en door het slachtoffer het bestaan van pijnklachten is aangetoond, aan het oorzakelijk verband tussen het ongeval en die klachten geen al te hoge eisen mogen worden gesteld. 

4.10.  De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] heeft bewezen dat de door haar ervaren pijnklachten het gevolg zijn van het ongeval. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat door OVZ niet is betwist dat de klachten pas na het ongeval zijn ontstaan en ook de conclusies van revalidatiearts Van Dijk, meer in het bijzonder dat het chronisch pijnsyndroom in relatie tot het ongeval is ontstaan, door OVZ niet zijn bestreden. Gelet hierop staat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring (vanuit orthopedische of psychiatrische optiek) voor dit pijnsyndroom niet in de weg aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband met het ongeval geleverd is (HR 8 juni 2001, NJ 2001/433). Ook het enkele feit dat het voortbestaan van de pijnklachten (al dan niet mede) het gevolg zou kunnen zijn van onderhoudende factoren die grotendeels in de persoon van [eiseres] zijn gelegen, betekent niet dat het (juridisch relevant) causaal verband tussen deze klachten en het ongeval ontbreekt (Hof Leeuwarden 10 augustus 2010, LJN: BN3975). In dit verband wijst de rechtbank erop dat bij een onrechtmatige daad vanwege overtreding van verkeers- of veiligheidsnormen waardoor letsel is ontstaan, rekening moet worden gehouden met ernstige gevolgen en dat het enkele feit dat deze gevolgen niet in de normale lijn der verwachtingen liggen niet aan toerekening van deze gevolgen aan de onrechtmatige daad in de weg staat. Ook indien sinds het ongeval optredende pijnklachten (mede) blijven voortbestaan door in de persoon gelegen factoren, dienen deze klachten derhalve in beginsel aan de veroorzaker van het ongeval (de verzekerde van OVZ) te worden toegerekend. Dat is anders bij bijzondere omstandigheden. Te denken valt aan het geval dat ook zonder ongeval vergelijkbare gezondheidsklachten zouden zijn ontstaan, hetgeen in dit geval gesteld noch gebleken is. De in de persoon gelegen onderhoudende factoren kunnen, voor zover de betrokkene daarvan in redelijkheid een verwijt te maken valt, wel een factor vormen waarmee rekening valt te houden bij de (hierna nog te bespreken) begroting van de schade. 

Beperkingen 

4.11.  De rechtbank staat vervolgens voor de vraag in hoeverre de klachten van [eiseres] haar vermogen om loonvormende arbeid te verrichten en zelfredzaam te zijn blijvend beperken. 

4.12.  [eiseres] heeft gesteld dat zij ten gevolge van haar klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. [eiseres] heeft zich ter onderbouwing van dit standpunt gebaseerd op het, naar aanleiding van een WAO-herbeoordeling opgesteld, verzekeringsgeneeskundige rapport (inclusief belastingprofiel) van UWV-verzekeringsarts F.J. Moet van 4 mei 2006, waarin is geconcludeerd dat op medische gronden vermoedelijk blijvend geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van gangbare arbeid bestaan en dat belangrijke veranderingen niet zijn te verwachten. Daarnaast heeft [eiseres] zich beroepen op het rapport (inclusief belastingprofiel) van 8 april 2009 van verzekeringsarts A.E. Vuursteen, verbonden aan Ausems Kerkvliet Arbeidsmedisch Adviseurs, en het rapport van 28 april 2009 van arbeidsdeskundige R. Dragt, verbonden aan Roel Dragt Arbeidsintegratie. 

4.13.  OVZ heeft betwist dat [eiseres] blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Daartoe heeft OVZ aangevoerd dat, zoals blijkt uit het rapport van revalidatiearts Van Dijk, geen sprake is van een medische eindtoestand. Indien [eiseres] zich daarvoor inspant is het mogelijk dat de factoren die de klachten onderhouden kunnen worden weggenomen, waardoor ook de door [eiseres] ervaren klachten en beperkingen zullen verdwijnen, hetgeen leidt tot een sterk vergrote inzetbaarheid van [eiseres]. 

4.14.  De rechtbank stelt vast dat OVZ de door [eiseres] gestelde, door NRL tot 1 januari 2006 berekende inkomensschade ad EUR 27.282,93, waarbij gegevens van de verstrekking van de arbeidsongeschiktheidsuitkering door het UWV zijn betrokken, heeft erkend. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door het UWV en de door verzekeringsarts Moet en verzekeringsarts Vuursteen opgestelde belastbaarheidsprofielen, die volledig met elkaar overeenstemmen afgezien van het onderdeel trappenlopen waar verzekeringsarts Vuursteen [eiseres] zwaarder beperkt acht dan verzekeringsarts Moet, is door OVZ ook overigens niet (voldoende) betwist. 

4.15.  Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of de huidige gezondheidstoestand van [eiseres] ongewijzigd zal blijven en ook voor de toekomst sprake zal zijn van blijvend volledige arbeidsongeschiktheid. Gezien de tegenstrijdige visies van de deskundigen waar partijen in dit verband een beroep op doen, te weten de visie van verzekeringsarts Moet dat vermoedelijk sprake is van een blijvende situatie en belangrijke veranderingen niet te verwachten zijn en de visie van revalidatiearts Van Dijk die ruimte ziet voor herstel dan wel (gedeeltelijke) ongedaanmaking van de beperkingen voortvloeiende uit het pijnsyndroom, is de rechtbank van oordeel dat hieromtrent nader onderzoek nodig is. [eiseres] heeft het verrichten van nader onderzoek als zodanig niet betwist, maar is van mening dat een nieuw expertisetraject en/of een nieuw revalidatietraject niet van haar kan worden gevergd. Indien uit het nader te verrichten onderzoek echter naar voren komt dat in de toekomst gunstige veranderingen te verwachten zijn na een eventuele nieuwe medische behandeling of nieuw revalidatietraject, dan mag naar het oordeel van de rechtbank - mede gelet op de forse omvang van de door haar ingestelde vordering - in beginsel van [eiseres] worden verwacht dat zij zich, voor zover dat redelijk is, daarvoor inspant. De vraag of het redelijk is een dergelijke inspanning van [eiseres] te vergen, is onder meer afhankelijk van het bestaan van eventuele therapeutische mogelijkheden, het te verwachten resultaat daarvan en de aard, looptijd en belasting van die mogelijkheden. Daarover behoeft de rechtbank duidelijkheid alvorens zij in staat is om deze vraag te kunnen beantwoorden. In dit stadium mag in elk geval van [eiseres] worden verlangd dat zij aan het nader uit te voeren onderzoek haar medewerking verleent. 

4.16.  De rechtbank heeft derhalve behoefte aan een deskundigenbericht aangaande de vraag of de huidige gezondheidssituatie en de volledige arbeidsongeschiktheid van [eiseres] blijvend is en/of veranderingen, in gunstige of ongunstige zin, zijn te verwachten na een eventuele nieuwe medische behandeling of nieuw revalidatietraject (en welke behandeling of welk traject dat dan zou moeten zijn). Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n) dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen. 

4.17.  De rechtbank is voorlopig van oordeel dat benoeming van een (met de civiele praktijk bekende) revalidatiearts of een verzekeringsgeneeskundige, desgewenst bijgestaan door één of meer hulponderzoekers, in de rede ligt. Aan een deskundigenbericht van een psychiater heeft de rechtbank vooralsnog geen behoefte. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft psychiater Ten Kate in 2007 reeds een expertise verricht en de resultaten daarvan noch de bevindingen van revalidatiearts Van Dijk geven naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om een nader psychiatrisch onderzoek te gelasten. De rechtbank sluit echter niet uit dat zij in het onderzoek van de te benoemen deskundige(n) alsnog aanleiding ziet een dergelijk onderzoek te gelasten. 

4.18.  Nu de aansprakelijkheid vast staat dient op grond van artikel 6:96 BW het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door OVZ te worden gedeponeerd. 

4.19.  Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan. 
4.20.  Verder zal iedere beslissing worden aangehouden.  LJN BR3318