Rb Gelderland 200716 Peesletsel door glasbreuk. slachtoffer dient te bewijzen dat klapdeur niet was voorzien van veiligheidsglas
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 200716 Peesletsel door glasbreuk. slachtoffer dient te bewijzen dat klapdeur niet was voorzien van veiligheidsglas
2
De feiten
2.1.
[eiser] heeft bij ROC Rijn IJssel een kappersopleiding gevolgd. Op 20 mei 2008 deed hij praktijkexamen watergolven in het toenmalige schoolgebouw van ROC Rijn IJssel aan de [adres] . [eiser] heeft tijdens het examen het examenlokaal geïrriteerd verlaten. Op weg door de school heeft hij een dubbele, zelfsluitende klapdeur (verder: de klapdeur), bestaande uit twee houten frames met daarin glazen ruiten, geopend door tegen de bovenste ruit in een van die frames te duwen. Hij is daarbij met zijn rechterarm door het glas gebroken, waarbij peesletsel is ontstaan in de rechteronderarm.
2.2.
In opdracht van de verzekeraar van ROC Rijn IJssel heeft onderzoeksbureau CED Forensic B.V. een toedrachtsonderzoek gedaan naar het voornoemde ongeval op 20 mei 2008 (verder: het ongeval) en de bevindingen daarvan neergelegd in een rapport gedateerd 2 november 2010 (verder het CED-rapport). Bij dat rapport zitten onder andere de volgende bijlagen:
- Een verklaring van receptioniste [naam 1] (bijlage 4) met - voor zover hier van belang te volgende inhoud:
Op dinsdag 20 mei liep ik om 15.50 in de gang langs de kluisjes bij de achteruitgang bij de receptie. Ik hoorde achter mij een enorme klap waarna de glazen tochtdeur tussen de kantine en de gang in stukken mijn richting opvloog, het glas lag meters ver in de gang. Ik keek verschrikt om en zag onze deelnemer [eiser] uit klas P2a vloekend en tevens geschrokken en zwaar bloedend uit zijn rechterarm op mij afkomen.
- Een verklaring van receptioniste [naam 1] (bijlage 4) met - voor zover hier van belang te volgende inhoud:
Vragen [naam 1] (receptioniste), per adres […]
Mede naar aanleiding van het door haar opgemaakte verslag hebben wij de volgende vragen.
[…]
3. Waarom was [eiser] boos?
Hij vertelde dat hij boos was op mevrouw [naam 2] en naar buiten wilde om af te koelen. Hij was buiten zinnen, stond te vloeken en te tieren daarna zei hij dat hij dit helemaal niet had gewild maar dat hij juist naar buiten wilde om af te koelen. […]
9. Hoever lag het glas in de gang?
Ongeveer 3 meter.
- Een verklaring van [naam 3] (bijlage 7) met - voor zover hier van belang - de volgende inhoud:
Van : Dhr. [naam 3] , Coördinator bedrijfsbeveiligingsdiensten
Rapportage
Op dinsdag 20 mei 2008 was ik, Dhr. [naam 3] , ondersteunend coördinator, van de beveiligheidsdienst van het Rijn IJssel, werkzaam op locatie [adres] . […] Omstreeks 15:55 uur was ik bezig met administratieve werkzaamheden vanachter de computer op de werkplek van de beveiliging.
Ik zag dat een deelnemer, genaamd [eiser] uit groep P2A, nogal op een woeste manier de klapdeuren open gooide, naast de receptie. Ik zag dat de deelnemer, met zijn gehele rechteronderarm dwars door de ruit sloeg van de klapdeuren bij de kluisjes, tegenover de werkplek van de beveiliging. Dit zorgde voor veel glasschade. Mevr. [naam 1] receptioniste, was als eerste ter plaatse, omdat Mevr. [naam 1] dichtbij de deelnemer stond.
2.3.
Bij verzoekschrift gedateerd 3 augustus 2011 heeft [eiser] bij de rechtbank een verzoek ingediend, ertoe strekkende dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv (de deelgeschilprocedure) voor recht verklaart dat ROC Rijn IJssel en de naamloze vennootschap Reaal Schadeverzekeringen N.V. aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van het voornoemde ongeval op 20 mei 2008 (verder: het ongeval).
2.4.
Bij beschikking van 5 maart 2012 met rekestnummer: 219167 / HA RK 11-243 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen omdat - kort weergegeven - de beoordeling van de voorgelegde aansprakelijkheidsvraag nadere instructie vergt die het bestek van een deelgeschil te buiten gaat en het verzoek daarom afstuit op artikel 1019z Rv. De rechtbank heeft de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van [eiser] op grond van artikel 1019aa Rv begroot op € 4.319,30.
2.5.
Bij verzoekschrift van 5 juni 2012 heeft [eiser] verzocht dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor en een voorlopig deskundigenbericht beveelt.
2.6.
Op 1 februari 2013 en 17 mei 2013 zijn in het kader van een voorlopig getuigenverhoor 8 getuigen gehoord, waaronder [naam 3] en [naam 1] voornoemd.
2.7.
Bij beschikking van 30 juli 2012 is door de rechtbank Arnhem een deskundige, ing. [naam 4] , bouwkundige bij Köhler Peutz geveltechniek (verder de deskundige), benoemd. Op 1 augustus 2013 is een voorlopig deskundigenbericht uitgebracht en na aanvullende vragen van partijen is op 10 januari 2014 een definitief deskundigenbericht (verder: het deskundigenbericht) uitgebracht. Daarin zijn onder andere de volgende vragen beantwoord:
Kunt u vaststellen welk type glas aanwezig is geweest in de deur ten tijde van het ongeval?
Met welke mate van waarschijnlijkheid kunt u dit vaststellen?
Wilt u zo uitgebreid mogelijk beschrijven en motiveren welke aspecten bij het vormen van uw oordeel een rol spelen?
Voldeed de deur naar uw oordeel aan de bouwtechnische normen die voor een deur in een schoolgebouw van toepassing waren? Wilt u uw antwoord motiveren?
Indien, en zover uw antwoord op vraag 4 zou luiden dat enige bouwtechnische norm niet is nageleefd, wilt u dan aangeven óf en zo ja, in hoeverre dit tot het ontstaan van het letsel dat [eiser] in deze heeft opgelopen, heeft bijgedragen?
De deskundige heeft de laatste vraag beantwoord met de conclusie dat “verwonding, met welke veiligheidsbeglazing volgens NEN 3569 dan ook, niet was te voorkomen bij de op het ruitvlak uitgeoefende betasting”. Ter onderbouwing van deze conclusie is in het deskundigenrapport opgenomen:
NEN 3569 is uitsluitend van toepassing voor die situaties waarin, bij normaal gebruik, een ongeluk kan gebeuren en dan een veilig breukgedrag van het glas zal plaatsvinden. Bij een dynamische belasting dient men te kijken naar de NEN EN 356, zijnde glas voor gebouwen, beveiligingsbeglazing, waarbij het toepassingsgebied van de norm als volgt is. De desbetreffende norm NEN EN 356 heeft betrekking op testmethodes voor beveiliging beglazing, ontworpen om bestand te zijn tegen acties om personen of objecten voor een korte tijd te beschermen tegen impact. Deze impact wordt weergegeven in klassen. Een harde vuistslag tegen de ruit kan worden vergeleken met de impactklasse PIA, volgens NEN EN 356. Bij deze klasse wordt gekeken in hoeverre een ruit bestand is tegen de impact van een stalen kogel met een diameter van 100 mm en een gewicht van 4,11 kg, welke met een valhoogte van 1500 mm op de tuit wordt losgelaten. Uit beproevingen blijkt dat standaard floatglas, draadglas, gehard veiligheidsglas, brandwerend gelaagd glas 7 mm en gelaagd veiligheidsglas 33.1 (2 lagen floatglas met een handelsdikte van 3 mm verbonden door een enkele PVB-folie met een dikte van 0,38 mm) volgens NEN 3569 hier niet tegen bestand zijn. De ruiten zullen doorboord worden en in het onderhavige geval zal verwonding optreden. Derhalve kan worden gesteld dat de ruiten in alle gevallen doorboord zullen zijn indien een krachtige dynamische geconcentreerde belasting zou zijn losgelaten op veiligheidsbeglazing volgens NEN 3569 De door de deskundige uitgevoerde proeven met een kogel van slechts 1 kg hebben bij een valhoogte van 1500 mm zowel bij float- als bij gehard veiligheidsglas geleid tot breuk en doorboring. Hierbij dient te worden aangetekend dat wanneer gehard glas zou zijn toegepast, verwonding zou zijn ontstaan. Immers, er is met grote kracht door de ruit geslagen en wanneer de impact dicht bij de deurstijl zou hebben plaatsgevonden kunnen schollen aaneengehaakte korrels, die bovendien worden geborgd door de kitranden waarmee de ruit in de sponning is bevestigd, scherp zijn en insnijden. Wanneer het aangehaalde gewapend glas (draadglas) zou zijn toegepast, zou de verwonding ernstiger geweest zijn. Het draadglas wordt immers doorboord, doch de draden blijven voor een groot deel in het glas aanwezig. Bij het terugtrekken van de arm door de opening in het draadglas zal de arm het draad tegenkomen die als een soort weerhaken het uittrekken van de arm drastisch zal bemoeilijken. Ook zou het gelaagd brandwerend glas, zoals is voorgesteld in de offertes van de deuren die wel brandwerend waren uitgevoerd en zouden voldoen aan hetgeen in NEN 3569 is omschreven, zijn doorboord. Ook bij dit gelaagde glas, dat voldoet aan de NEN 3569, zou scherfwerking zijn ontstaan, waarbij de scherfwerking dramatischer zou kunnen zijn dan die van een enkele floatglasruit, omdat het hier dan een gelaagde uitvoering betreft met mogelijk dubbele scherpe punten.
3
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat ROC Rijn IJssel aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van het ongeval op 20 mei 2008, met verwijzing naar de schadestaatprocedure;
- ROC Rijn IJssel veroordeelt in de kosten van [eiser] zoals begroot in de beschikking van 5 maart 2012 (219167 / HA RK 11-243) ad € 4.319,30;
- ROC Rijn IJssel veroordeelt in de kosten van deze procedure en van “de verzoekschriftprocedures op grond van artikel 186 en 194 Rechtsvordering”.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat ROC Rijn IJssel aansprakelijk is voor zijn letselschade, uit hoofde van gebrekkige opstal (6:174 BW) dan wel onrechtmatige daad (6:162 BW). ROC Rijn IJssel had in de klapdeur, in plaats van standaard “floatglas”, glas moeten aanbrengen dat voldeed aan de normen NEN 3569 ter zake van veiligheidsbeglazing in gebouwen, te weten thermisch voorgespannen glas (gehard glas), gelaagd veiligheidsglas, draadglas of kunststof. Het letsel aan de pees van [eiser] , waarvan hij de gevolgen nog steeds ondervindt, staat in causaal verband met deze normovertreding. Het aanbrengen van glas dat wel aan de norm voldoet is een eenvoudige en goedkope veiligheidsmaatregel ter voorkoming van ernstig letsel, waarmee het ongeval althans de schade van [eiser] zou zijn voorkomen. Er is, aldus [eiser] , geen sprake van ‘eigen schuld’, aan zijn zijde, nu niet bewezen is dat het letsel (mede) aan zijn gedrag is te wijten.
3.3.
ROC Rijn IJssel voert verweer. De klapdeur was, aldus ROC Rijn IJssel, wél voorzien van glas dat aan de norm voldeed. Van een gebrek of gevaarzetting is geen sprake, ook niet als vast zou komen te staan dat standaard ‘floatglas’ zou zijn aangebracht dat niet aan de NEN-norm voldeed. Voor zover het glas niet aan de norm voldeed zou de schade bovendien niet zijn voorkomen door gebruik van glas dat daar wel aan voldeed, zodat een causaal verband ontbreekt. Er is voorts, aldus ROC Rijn IJssel, sprake van ‘eigen schuld’. Het ongeval is geheel aan het ongecontroleerde gedrag van [eiser] te wijten. ROC Rijn IJssel betwist voorts dat [eiser] (nog steeds) gevolgen van het ongeval ondervindt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
De vordering van [eiser] , die is gegrond op aansprakelijkheid uit hoofde van gebrekkige opstal (6:174 BW) dan wel onrechtmatige daad, kort gezegd door gevaarzetting (6:162 BW), is gebaseerd op zijn stelling dat in de klapdeur geen glas zat dat voldeed aan de daarvoor geldende NEN 3569-(veiligheids)norm.
4.2.
ROC Rijn IJssel betwist dat ten tijde van het ongeval in de klapdeur glas aanwezig was dat niet aan de NEN 3569-norm voldeed en voert voorts aan dat de toepassing van de NEN 3569-norm niet wettelijk is opgelegd, zodat ook indien vast komt te staan dat floatglas is gebruikt niet vast staat dat sprake is van gevaarzetting.
4.3.
Ten aanzien van dit laatste verweer overweegt de rechtbank dat uit het deskundigenbericht blijkt en door ROC Rijn IJssel niet is betwist is dat de desbetreffende NEN-3569 norm, die in oorspronkelijke uitgave al dateert van 1983, eisen geeft aan beglazing in gebouwen, zowel binnen als buiten, “ter voorkoming van lichamelijk letsel bij ongevallen”, dat voor deuren in ieder geval wordt voorgeschreven dat veiligheidsbeglazing wordt toegepast en dat het belang daarvan groter wordt geacht in gebouwen waarin veel mensen aanwezig zijn.
Geen punt van geschil is dat de klapdeuren zich bevonden in de school van ROC Rijn IJssel op een plek waar, zo stelt ROC Rijn IJssel, honderden studenten per dag passeren.
De rechtbank is van oordeel dat bij dergelijke grote hoeveelheden, volgens ROC Rijn IJssel ‘veelal volwassen’, maar kennelijk deels dus nog minderjarige, leerlingen die de klapdeur passeren niet onwaarschijnlijk is dat een van hen niet de benodigde oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt en dat daaruit een ongeval ontstaat waarbij glas in de klapdeur breekt. Feit van algemene bekendheid is voorts dat ‘normaal’ (float)glas breekbaar is en bij breuk scherpe scherven kan opleveren die, mogelijk ernstige snijverwondingen kunnen veroorzaken. ROC Rijn IJssel heeft voorts de stelling van [eiser] dat het voorzien van de klapdeur van veiligheidsglas niet zeer bezwaarlijk is niet gemotiveerd betwist.
In deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van ROC Rijn IJssel naar maatstaven van zorgvuldigheid verwacht mocht worden dat zij de klapdeur had voorzien van glas dat aan de NEN-norm voldeed teneinde de gevolgen van een eventueel ongeluk met het glas van deuren te beperken en dat zij voor zover zij dat niet heeft gedaan heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig. Dat toepassing van de des betreffende NEN-norm niet wettelijk verplicht is doet daar net aan af. In dat geval behoeft de vraag of ROC Rijn IJssel behalve op grond van onrechtmatige daad ook aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW geen beantwoording.
4.4.
Nu ROC Rijn IJssel echter betwist dat de klapdeur voorzien was van (float)glas dat niet aan de NEN 3569-norm voldeed, dient eerst te worden vastgesteld of dit het geval was. De bewijslast daarvan ligt op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv bij [eiser] .
4.5.
[eiser] verwijst in dat verband naar het deskundigenbericht. De deskundige heeft daarin de vraag “ Kunt u vaststellen welk type glas aanwezig is geweest in de deur ten tijde van het ongeval?” als volgt beantwoord:
In de stukken is geen eenduidige informatie te lezen over welk type glas aanwezig kan zijn geweest in het ruitvlak waarbij de schade is ontstaan. De verklaring in de getuigenverhoren doen soms draadglas vermoeden, soms thermisch voorgespannen glas (gehard glas) en soms standaard floatglas (ongehard). Gezien de ontvangen informatie acht de deskundige het meest waarschijnlijk dat in het desbetreffende ruitvlak standaard floatglas was toegepast.
Als mate van waarschijnlijkheid waarmee hij kan vaststellen dat geen veiligheidsglas maar floatglas is toegepast heeft de deskundige een percentage van 60% opgegeven. Door de deskundige wordt - gekoppeld aan de vorige vraag - ook aan de vraag of voldaan was aan bouwtechnische normen die voor een deur in een schoolgebouw van toepassing waren, een percentage van 60% zekerheid gegeven dat glas was gebruikt dat niet voldeed aan de norm die is omschreven in NEN 3569.
Bij de beantwoording van voornoemde vragen heeft de deskundige blijkens zijn deskundigenrapport onder meer betrokken het breukpatroon van de verschillende glassoorten, de informatie uit de getuigenverklaringen, waaronder die uit de voorlopig getuigenverhoren, maar ook schriftelijke verklaringen die in 2008 zijn opgenomen en die als bijlage bij het CED-rapport, en het breukpatroon bij geconcentreerde dynamische belasting.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies uit het deskundigenrapport en het daarin genoemde zekerheidspercentage van 60% onvoldoende basis bieden voor het oordeel dat in de klapdeur glas zat dat niet aan de norm voldeed.
Anders dan [eiser] stelt, komt het risico dat de deskundige niet met een grotere zekerheid een conclusie kan trekken niet voor rekening van ROC Rijn IJssel. De enkele omstandigheid dat [eiser] , zoals hij stelt, “niet zelf het bewijs heeft kunnen verzamelen” biedt daartoe onvoldoende grond. Voor zover [eiser] stelt dat dit risico voor rekening van ROC Rijn IJssel komt omdat zij niet meteen na het ongeval meer onderzoek heeft verricht naar de oorzaak van het letsel en met name naar de vraag of er veiligheidsglas in de deur zat, wordt deze stelling verworpen. Op een in dit verband door ROC Rijn IJssel geschonden concrete norm heeft [eiser] niet gewezen en deze is ook overigens is niet gebleken. Daarbij is van belang dat niet betwist is dat [eiser] ROC Rijn IJssel pas 22 augustus 2008, 3 maanden na het ongeluk, voor de schade aansprakelijk heeft gesteld terwijl niet is onderbouwd dat ROC Rijn IJssel daar daarvoor al rekening mee moest houden, zodat bijvoorbeeld het veiligstellen van glasresten door ROC Rijn IJssel ook niet zonder meer voor de hand ligt.
Ook de getuigenverklaringen - die al door de deskundige bij zijn bevindingen zijn betrokken - zijn onvoldoende eenduidig om op grond daarvan (voorshands) bewezen te achten dat de klapdeur niet voorzien was van veiligheidsglas.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er geen reden is om ten aanzien van de bewijslastverdeling ten aanzien van de vraag of de klapdeur voorzien was van glas dat niet voldeed aan de NEN-norm af te wijken van voornoemde hoofdregel van artikel 150 Rv, en evenmin om voorshands het benodigde bewijs aanwezig te achten. [eiser] zal daarom conform zijn uitdrukkelijke aanbod worden toegelaten om bewijs te leveren van zijn stellig dat ten tijde van het ongeluk in de klapdeur geen veiligheidsglas zat dat voldeed aan de NEN 3569 norm.
4.7.
Voor zover [eiser] in die bewijslevering slaagt staat daarmee vast dat ROC Rijn IJssel gehandeld heeft in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig en komt vervolgens de vraag aan de orde of tussen dit onrechtmatig handelen en de schade aan de pees van [eiser] een causaal verband aanwezig is. Ook daarvan ligt de bewijslast bij [eiser] . Nu het niet toepassen van veiligheidsglas in de klapdeur een veiligheidsnorm is die als doel heeft om bij een ongeluk snijletsel te voorkomen, terwijl in dit geval geen punt van geschil is dat er sprake is van snijletsel en dit risico zich dus heeft verwezenlijkt brengt de zogenaamde, uit de redelijkheid en bilijkheid voortkomende, “omkeringsregel” met zich dat het causaal verband tussen de tekortkoming - voor zover aanwezig - en de snijwond aan de pees voorshands wordt aangenomen, tenzij ROC Rijn IJssel aannemelijk maakt dat het letsel ook bij het gebruik van veiligheidsglas zou zijn ontstaan.
4.8.
ROC Rijn IJssel heeft in dat verband verwezen naar de in het deskundigenrapport opgenomen beantwoording van vraag 5, zoals weergegeven onder 2.7., waarbij de deskundige concludeert dat “verwonding, met welke veiligheidsbeglazing volgens NEN 3569 dan ook, niet was te voorkomen bij de op het ruitvlak uitgeoefende betasting”. Weliswaar gaat de deskundige bij de onderbouwing van zijn conclusie ervan uit dat sprake was van een “geconcentreerde dynamische belasting” en “een min of meer agressief gedrag”, wat door [eiser] wordt betwist, toch is de rechtbank van oordeel de conclusie van de deskundige en de daarvan gegeven onderbouwing het onder 4.7 omschreven voorshands aangenomen causaal verband ondergraven. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 3] (als hiervoor weergegeven onder 2.2), die als bijlage zijn gevoegd bij het CED-rapport en waarin beiden als getuige in het voorlopig getuigenverhoor verklaren te volharden, het voornoemde uitgangspunt van de deskundige, dat sprake is van een min of meer agressief gedrag, voorshands ondersteunen. [naam 3] omschrijft dat [eiser] de deur op een woeste manier opengooide en [naam 1] verklaart dat [eiser] buiten zinnen was en vertelde dat hij boos was op ‘mevrouw [naam 2] ’. Dat [eiser] zelf als partijgetuige tijdens het verhoor van 17 mei 2013 verklaart dat hij niet heeft geslagen en slechts met beperkte kracht heeft geduwd doet daar niet aan af.
4.9.
Het vorenstaande brengt met zich dat het gelet op de “omkeringsregel” causaal voorshands aangenomen causaal verband niet meer gegeven is, de bewijslast weer ten volle bij [eiser] komt te liggen. Voor zover [eiser] in de hiervoor onder 4.6 weergegeven bewijslevering slaagt zal hij daarom ook, conform zijn bewijsaanbod, worden toegelaten van het bewijs van het causaal verband tussen de - in dat geval vaststaande - normschending van ROC Rijn IJssel en het door hem opgelopen peesletsel.
Verder beslissingen daarover worden echter thans, in afwachting van de eerder genoemde bewijslevering, aangehouden.
4.10.
Ook de beantwoording van de vraag of sprake is van gehele of gedeeltelijke “eigen schuld”, waaraan toegekomen wordt na de bewijslevering als bedoeld in 4.6. en na het vaststellen van het causaal verband wordt in afwachting daarvan aangehouden.
4.11.
ROC Rijn IJssel heeft zich nog, meer subsidiair, beroepen op beperking van haar aansprakelijkheid op grond van artikel 21 van haar algemene voorwaarden (versie 23-04-08). Nu zij echter de stelling die [eiser] die strekt tot verwerping van dit verweer - naast de door hem aangevoerde nietigheid vanwege onredelijke bezwarendheid van dit beding -, dat de toepasselijkheid van deze voorwaarden en dit beding niet met hem zijn overeengekomen nu de met hem gesloten overeenkomst dateert van 2007 en dus vóór de datum waarop die versie van de algemene voorwaarden tot stand is gekomen, niet heeft weersproken en heeft aangegeven dat zij “de algemene voorwaarden laat rusten” wordt het beroep op dit beding, voor zover ROC Rijn IJssel dit niet reeds heeft laten varen, verworpen.
4.12.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5
De beslissing
De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat ten tijde van het ongeluk in de klapdeur geen veiligheidsglas zat dat voldeed aan de NEN 3569 norm