Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 101215 aansprakelijkheid AH vanwege val op natte vloer en bloemblaadjes

Rb Oost-Brabant 101215 aansprakelijkheid AH vanwege val op natte vloer en bloemblaadjes;
- kosten gevorderd en toegewezen 7 uur x € 80,00

Het verzoek

2.1.
[verzoekster] heeft de kantonrechter, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht om:
a. voor recht te verklaren dat Albert Heijn jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de gevolgen van de val van [verzoekster] op 3 april 2015 door losliggende (bloem)blaadjes die afkomstig zijn van de supermarkt van Albert Heijn en dat Albert Heijn uit dien hoofde gehouden is om alle daaruit aan de zijde van [verzoekster] voortvloeiende schade aan verzoekster te vergoeden;
b. Albert Heijn te veroordelen om binnen twee weken na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking een bedrag van € 12.500,00 aan [verzoekster] te betalen als voorschot op de geleden en te lijden (im)materiële schade;
c. Albert Heijn te veroordelen om binnen twee weken na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking een bedrag van € 1.500,00 aan [verzoekster] te betalen als voorschot op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
d. de kosten aan de zijde van [verzoekster] op de voet van artikel 1019aa Rv vast te stellen en Albert Heijn te veroordelen om binnen twee weken na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking een bedrag van € 500,00 aan [verzoekster] te betalen als voorschot op deze kosten.

2.2.
Ter onderbouwing van haar verzoekschrift heeft [verzoekster] het volgende aangevoerd.
Op vrijdag 3 april 2015, de vrijdag vóór het paasweekend, is [verzoekster] (62 jaar) ten val gekomen vóór de bloemenstand van Albert Heijn. Zij is uitgegleden over een hoopje bloemblaadjes en een natte vloer. [verzoekster] heeft daarbij letsel opgelopen aan haar linkerschouder en linkerbovenarm, waarvoor zij op de spoedeisende hulp van het Jeroen Bosch Ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch is behandeld. Op vrijdag 10 april 2015 is [verzoekster] door een orthopedisch chirurg geopereerd aan haar schouder. Bij brief van 15 april 2015 is Albert Heijn door [verzoekster] aansprakelijk gesteld, kort gezegd omdat Albert Heijn bij de servicebalie een gevaar zettende situatie in het leven heeft geroepen dan wel heeft laten voortbestaan.
[verzoekster] heeft onderhavig verzoek gebaseerd op onrechtmatige daad.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij ten val is gekomen omdat Albert Heijn de bloemblaadjes en de natte vloer voor haar bloemenstand niet heeft opgeruimd. Op vrijdag 3 april 2015, de vrijdag vóór het paasweekend, was het behoorlijk druk in de Molenhoekpassage. [verzoekster] liep met een aantal boodschappen in haar arm correct aan de rechterzijde van het pad in de passage, hetgeen gezien de drukte in de passage ook niet anders kon. Het looppad van [verzoekster] leidde [verzoekster] direct langs de servicebalie van Albert Heijn waar de bloemenstand eveneens is gesitueerd. Tevens dienden mensen om de bloemkarren van de bloemenstand van Albert Heijn heen te lopen die deels in het looppad van [verzoekster] stonden. Gezien deze omstandigheden is het zéér waarschijnlijk dat iemand losliggende bloemblaadjes gelegen op een natte vloer over het hoofd ziet.
Albert Heijn heeft nagelaten losliggende bloemblaadjes op een natte vloer op te ruimen, terwijl het bij de medewerkers van Albert Heijn bekend is dat het op drukkere dagen (zoals Goede Vrijdag) noodzaak is om gevaarlijke situaties niet te laten ontstaan of te laten voortbestaan. Albert Heijn heeft daartoe een schoonmaakrooster opgesteld. Het blijkt nu echter dat dit schoonmaakrooster onvoldoende is nageleefd en per definitie ontoereikend is voor drukkere dagen in de passage. Tevens werden, door de afwezigheid van een waarschuwingsbord of iets dergelijks, [verzoekster] en overige bezoekers van de passage niet gewaarschuwd voor een mogelijke gevaarlijke situatie. Voor [verzoekster] en overige bezoekers bestond er derhalve geen aanleiding om hun looppad – indien mogelijk – aan te passen of om voorzichtiger te lopen zodat men niet uitglijdt. Gezien de afwezigheid van een dergelijk waarschuwingsbord is het zeer waarschijnlijk dat iemand, die de losliggende bloemblaadjes gelegen op een natte vloer over het hoofd ziet, ook daadwerkelijk uitglijdt en letsel oploopt.
Na toetsing van deze casus aan het Kelderluik-arrest kan Albert Heijn aansprakelijk worden geacht wegens onrechtmatig handelen, nu Albert Heijn door haar handelwijze (nalaten) meer risico heeft genomen dan redelijkerwijs verantwoord is.

2.3.
Albert Heijn voert verweer. Zij stelt zich primair op het standpunt dat de toedracht van het ongeval niet vaststaat. [verzoekster] stelt dat zij ten val is gekomen doordat er een hoopje bloemblaadjes voor de servicebalie lag en de grond ter plaatse nat was. Echter niet valt uit te sluiten dat [verzoekster] zich bijvoorbeeld verstapte of op een andere manier haar evenwicht heeft verloren. Nu niemand van de aanwezigen de valpartij heeft gezien, althans daar geen getuigenverklaringen van zijn overgelegd, mogen dergelijke scenario’s niet ter zijde worden gesteld. Albert Heijn betwist niet dat [verzoekster] is gevallen, maar betwist wel de toedracht van het ongeval.
Subsidiair, indien de rechter oordeelt dat de toedracht als door [verzoekster] omschreven wel vaststaat, meent Albert Heijn dat zij niet aansprakelijk is nu [verzoekster] niet in haar winkel ten val is gekomen, maar in de centrale hal van het winkelcentrum. De centrale hal, waar [verzoekster] ten val is gekomen, wordt iedere ochtend door de beheerder van het winkelcentrum schoongemaakt. Op Albert Heijn rust dan ook niet de verplichting om een deel van de centrale hal schoon te maken. Slechts uit oogpunt van zorgvuldigheid kiest zij er voor om de vloer rondom de kassa’s en voor de bloemenstand en servicebalie vier keer per dag te laten vegen.
Meer subsidiair stelt Albert Heijn zich op het standpunt dat zij niet aansprakelijk is voor de door [verzoekster] gestelde schade als gevolg van het ongeval, daar niet vaststaat dat [verzoekster] ten val is gekomen door bloemblaadjes afkomstig van bloemen die door Albert Heijn werden verkocht. Schuin tegenover de bloemenstand van Albert Heijn bevindt zich een andere bloemist, die veel van zijn bloemen buiten heeft staan.
Uiterst subsidiair stelt Albert Heijn zich op het standpunt dat zij niet aansprakelijk is voor de door [verzoekster] gestelde schade, nu geen sprake is van onrechtmatig handelen door Albert Heijn. Het enkele feit dat [verzoekster] ten val is gekomen doordat zij is uitgegleden voor de winkel van Albert Heijn rechtvaardigt immers nog niet dat sprake is van gevaarzetting die bovendien onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 BW.
Albert Heijn stelt hierbij voorop dat zij de veiligheidsmaatregelen heeft genomen die in een situatie als deze van haar mochten worden verwacht. Om de winkel zo netjes mogelijk te houden schrijft het schoonmaakprotocol van Albert Heijn voor dat de ruimte om de kassa’s, de bloemenstand en de servicebalie vier keer per dag grondig wordt geveegd. Ook op 3 april 2015 is dit voorschrift uitgevoerd. Daarnaast geldt de instructie van Albert Heijn aan alle medewerkers dat zij, wanneer zij iets op de grond zien liggen, dat direct opruimen. Om die reden betwist Albert Heijn ook de verklaring van de heer [naam 1] die spreekt over een hoopje blaadjes dat al bij elkaar was geveegd. Van Albert Heijn kan echter niet verwacht worden dat zij de vloer de gehele dag onafgebroken inspecteert, en zonodig direct veegt of dweilt. Dat is in redelijkheid niet mogelijk. Albert Heijn heeft steeds de zorg betracht die van haar in deze omstandigheden verwacht mocht worden. Van Albert Heijn kan niet worden gevergd dat elk risico van een val wordt uitgesloten.
Alleen als wordt geoordeeld dat Albert Heijn wel aansprakelijk is, wordt toegekomen aan de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] om Albert Heijn te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schade van € 12.500,00. [verzoekster] vordert een voorschot zonder die schade te specificeren. Nu [verzoekster] geen begin van bewijs heeft geleverd van de door haar geleden schade, rechtvaardigt dat ook geen voorschot. Albert Heijn verzoekt dan ook het verzoek tot betaling van een voorschot af te wijzen.
Nog meer subsidiair doet Albert Heijn een beroep op eigen schuld op grond van artikel 6:101 BW, nu het ongeval het gevolg is van een omstandigheid die geheel of in ieder geval gedeeltelijk aan [verzoekster] dient te worden toegerekend. Elke normaal oplettende klant dient tot op zekere hoogte op te letten waar hij of zij loopt. In een winkelpassage kan het voorkomen dat, ondanks voorzorgsmaatregelen, iets op de grond ligt. Van [verzoekster] mag dus enige voorzichtigheid en oplettendheid worden verwacht. [verzoekster] heeft dit nagelaten.
Tot slot heeft Albert Heijn gesteld dat in het onderhavige geschil grote onduidelijkheid bestaat over de toedracht. Toewijzing van het verzoek vergt volgens Albert Heijn dan ook verdere bewijsvoering waarvoor een deelgeschilprocedure zich niet leent.

De beoordeling

3.1.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter vragen om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Artikel 1019z Rv bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat daarbij geldt dat de investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).

3.2.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of Albert Heijn aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] ten gevolge van haar val op 3 april 2015 heeft geleden. Met [verzoekster] is de rechtbank van oordeel dat de aard van dit geschil zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure en dat de beslechting van dit deelgeschil de weg vrij zal kunnen maken voor verdere schikkingsonderhandelingen en aldus zal kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. De stelling van Albert Heijn dat nog uitgebreid nader onderzoek dient plaats te vinden, waaraan zij naar de rechtbank begrijpt de conclusie verbindt dat de hiervoor weergegeven belangenafweging in het nadeel van [verzoekster] zou moeten uitvallen, heeft zij niet nader onderbouwd. In het licht van hetgeen [verzoekster] daar tegenover heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om op voorhand te concluderen dat het onderhavige verzoek zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Zoals ook van de zijde van Albert Heijn ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is erkend, is Albert Heijn bereid schikkingsonderhandelingen met [verzoekster] te voeren indien vast komt te staan dat Albert Heijn aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] heeft geleden ten gevolge van haar val op 3 april 2015.

3.3.
Ter zake van de aansprakelijkheidsvraag geldt het volgende. 
Alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen treft. Daarbij dient te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136.)

3.4.
Indien komt vast te staan dat het ongeval heeft plaatsgevonden onder de door [verzoekster] gestelde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zodanige gevaarzetting dat Albert Heijn uit hoofde van toerekenbare onrechtmatige daad verplicht is de schade die [verzoekster] dientengevolge lijdt te vergoeden. Immers, door een onbeheerde bloemenstand aan de rand van een drukbezochte passage te plaatsen, waarbij Albert Heijn gevallen bloemblaadjes en een natte vloer niet opruimt, stelt Albert Heijn haar klanten (en ander winkelend publiek) bloot aan het aanmerkelijke gevaar daarover uit te glijden en op de tegelvloer ten val te komen, indien zij niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid betrachten. Voorzienbaar is dat klanten van Albert Heijn (en ook het overige winkelende publiek) niet steeds bedacht zijn op een gladde (c.q. natte met losliggende bloemblaadjes bedekte) vloer, zeker niet in een, soms drukbezochte, overdekte passage. Albert Heijn onderkent dit in wezen ook. Het schoonmaakprotocol van Albert Heijn schrijft voor dat de ruimte om de bloemenstand en de servicebalie vier keer per dag grondig wordt geveegd. Daarnaast geldt de instructie van Albert Heijn aan alle medewerkers dat zij, wanneer zij iets op de grond zien liggen, dat direct opruimen. Eén en ander geldt in het bijzonder op een dag waarop het druk is en de doorgang van de passage bemoeilijkt wordt vanwege een rij voor de servicebalie van Albert Heijn en de daarnaast gelegen bloemenstand.

3.5.
Dat uitglijden op een tegelvloer ernstige gevolgen kan hebben is evident en genoegzaam voorzienbaar.

3.6.
Met de enkele stelling van Albert Heijn dat zij niet verplicht was om de passage schoon te houden en dat van Albert Heijn niet kan worden verwacht dat zij de vloer de gehele dag onafgebroken inspecteert, en zonodig direct veegt of dweilt, heeft Albert Heijn onvoldoende gemotiveerd betwist dat het treffen van veiligheidsmaatregelen ter afwending van het gevaar voor haar te bezwaarlijk was. [verzoekster] heeft in dit verband gesteld dat Albert Heijn een waarschuwingsbord of iets dergelijks had kunnen plaatsen, zodat [verzoekster] en overige bezoekers van de passage gewaarschuwd werden voor een mogelijke gevaarlijke situatie. Met haar stelling dat het niet de bedoeling kan zijn dat zij door de hele winkel bordjes plaatst heeft Albert Heijn niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat een waarschuwingsbord plaatsen in de passage (te) bezwaarlijk was.

3.7.
De vraag is dan of de door [verzoekster] gestelde feiten en omstandigheden ter zake van de toedracht kunnen worden vastgesteld. Op [verzoekster] , die de rechtsgevolgen daarvan inroept, rust de last deze omstandigheden te bewijzen, voor zover zij voor de vaststelling van aansprakelijk noodzakelijk zijn en door Albert Heijn voldoende gemotiveerd zijn weersproken. In dit verband geldt het volgende.

3.8.
Vast staat – zo volgt uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting – dat de bloemenstand is geplaatst direct aan de rand van de passage (die zo’n 3,5 meter breed is) naast de servicebalie. De bloemenstand wordt bevoorraad door rolcontainers die ter plekke worden gelost. Deze blijven niet langer dan 15 minuten staan, aldus Albert Heijn. Actiecontainers blijven wel staan bij de bloemenstand. Verder kunnen er, afhankelijk van de aangeboden acties, emmers met (in plastic verpakte) snijbloemen op de grond staan, die zijn gevuld met 2 tot 3 cm water. De bloemen kunnen uit de emmer worden gepakt en kunnen afgerekend worden bij de servicebalie of in de winkel. Uit de getuigenverklaring van [verzoekster] en de heer [verzoekster] volgt dat [verzoekster] is gevallen vóór de bloemenstand van Albert Heijn. In geschil is de verdere ongevalstoedracht.

3.9.
Volgens [verzoekster] is zij uitgegleden over een hoopje bloemblaadjes afkomstig van de bloemenstand van Albert Heijn en een natte vloer ter plaatse. 
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat zij, toen ze op de grond lag, een natte plek zag en losliggende bloemblaadjes. Ter plaatse was een oudere vrouw die erg boos werd en riep: “kunnen jullie die bloemblaadjes niet opruimen?!”. Zij ging de losse blaadjes bij elkaar leggen en tevens verhaal halen bij de medewerkster die op dat moment de servicebalie van Albert Heijn bemande. Bij het verzoekschrift zijn tevens twee verklaringen gevoegd. Eén verklaring van mevrouw [naam 2] en één verklaring van de heer [verzoekster] . Mevrouw [naam 2] heeft verklaard dat zij ná de valpartij van [verzoekster] een vrouwelijke medewerkster van Albert Heijn heeft gezien die een stapeltje (bloem)blaadjes aan het opvegen was en de vloer ging dweilen. De heer [verzoekster] , bedrijfsleider heeft verklaard dat hij op vrijdag 3 april 2015 rond 13:15 uur met rookpauze ging en hij, toen hij zijn winkel verliet, zag dat er wat commotie was. Er was schijnbaar een mevrouw gevallen vóór de bloemenstand van Albert Heijn en hij zag dat er een aantal grote karren met nieuw aangekomen bloemen in en vóór de bloemenstand van Albert Heijn stond. De vloer was bevuild met bloemblaadjes en de vloer was ook nat. Er was een hoopje blaadjes bij elkaar geveegd, maar dat lag naast de pilaar met de postzak van PostNL. Het was ontzettend druk in de passage en mensen moesten om de bloemkarren heenlopen die eigenlijk ook in het looppad stonden.

3.10.
Albert Heijn betwist de stellingen van [verzoekster] en voert daartoe aan dat, nu niemand de valpartij heeft gezien althans daar geen getuigenverklaringen van zijn overgelegd, niet valt uit te sluiten dat [verzoekster] zich bijvoorbeeld verstapte of op een andere manier haar evenwicht heeft verloren. 
Albert Heijn betwist de verklaring van mevrouw [naam 2] en de heer [verzoekster] dat de bloemblaadjes later zijn opgeveegd. Bij gebrek aan wetenschap wordt ook betwist dat er op de bewuste goede vrijdag emmers hebben gestaan bij de bloemenstand en dat er actiecontainers in het looppad hebben gestaan. Bevoorrading (met rolcontainers) kon op dat moment niet hebben plaatsgevonden, aldus Albert Heijn, want dit gebeurt normaliter rond 16.00 uur. 
Verder voert Albert Heijn in dit verband aan dat niet vaststaat dat [verzoekster] ten val is gekomen door bloemblaadjes afkomstig van bloemen die door Albert Heijn werden verkocht. Schuin tegenover de bloemenstand van Albert Heijn bevindt zich een andere bloemist, die veel van zijn bloemen buiten heeft staan. 
[verzoekster] heeft deze laatste stelling van Albert Heijn gemotiveerd betwist middels de door haar getoonde videobeelden en hetgeen de gemachtigde van [verzoekster] heeft verklaard over een gesprek dat zij met de heer [naam 3] , eigenaar van bloemenwinkel [winkel] heeft gehad, welke is gelegen schuin tegenover de winkel van Albert Heijn, zo’n 7 of 8 meter verwijderd van de bloemenstand van Albert Heijn. De heer [naam 3] heeft aangegeven dat aan de kant van zijn winkel waar [verzoekster] ten val is gekomen, alleen planten in potten staan en geen snijbloemen. Tevens gaf hij volgens de gemachtigde van [verzoekster] aan dat het soms best druk kan zijn bij de servicebalie van Albert Heijn en dat opruimwerkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden wel eens blijven liggen.

3.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Albert Heijn in het licht van de consistente stellingen van [verzoekster] , voornoemde getuigenverklaringen bij het verzoekschrift en de zijdens [verzoekster] ter zitting gegeven toelichting onder meer aan de hand van een situatieschets en van videobeelden, haar standpunt onvoldoende onderbouwd. 
Nu Albert Heijn geen andere argumenten heeft aangevoerd op grond waarvan tot een andere toedracht van het ongeval kan worden geconcludeerd, is de rechtbank van oordeel dat Albert Heijn de door [verzoekster] gestelde toedracht van het ongeval onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dit heeft tot gevolg dat de door [verzoekster] gestelde toedracht als vaststaand zal worden aangenomen. Gelet op het in overweging 3.3. t/m 3.6. overwogene is Albert Heijn aansprakelijk op de voet van artikel 6:162 BW. De verzochte verklaring voor recht dat Albert Heijn jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de gevolgen van haar val op 3 april 2015 door losliggende bloemblaadjes die afkomstig zijn van de supermarkt van Albert Heijn is dan ook toewijsbaar.

3.12.
Ter zake van de vraag of Albert Heijn, zoals [verzoekster] stelt, gehouden is alle daaruit aan de zijde van [verzoekster] voortvloeiende schade aan haar te vergoeden is het eigen schuldverweer van Albert Heijn van belang. Op Albert Heijn rust de stelplicht en zo nodig de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Albert Heijn heeft in dit verband gesteld dat [verzoekster] enige voorzichtigheid en oplettendheid heeft nagelaten. Deze stelling heeft zij echter niet gestaafd met enige onderbouwing. Nu de gestelde feitelijke grondslag daarvoor niet is komen vast te staan faalt het beroep op eigen schuld.

3.13.
Het verzoek van [verzoekster] , om voor recht te verklaren dat Albert Heijn jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de gevolgen van de val van [verzoekster] op 3 april 2015 door losliggende (bloem)blaadjes die afkomstig zijn van de supermarkt van Albert Heijn en dat Albert Heijn uit dien hoofde gehouden is om alle daaruit aan de zijde van [verzoekster] voortvloeiende schade aan verzoekster te vergoeden, is dan ook toewijsbaar. Dat [verzoekster] een voorschot vordert zonder dat de schade objectief is komen vast te staan, kan, daargelaten dat [verzoekster] dit heeft betwist, hieraan niet afdoen. De bedoeling van deze procedure is juist dat partijen hierover na het geven van deze beschikking in onderhandeling treden.

3.14.
Ter zake van het voorschot op de gevorderde (im)materiele schade is het volgende van belang. Albert Heijn heeft de rechtbank verzocht het verzoek tot betaling van een voorschot af te wijzen, nu [verzoekster] geen begin heeft geleverd van bewijs van de door haar geleden schade, anders dan de bijgevoegde, door de gemachtigde van [verzoekster] opgestelde schadestaat.
Ter zitting is vastgesteld dat van de door [verzoekster] gevorderde schadeposten smartengeld de grootste post is. De rechtbank stelt hierbij voorop dat de hoogte van immateriële schadevergoeding of smartengeld (ex artikel 6:106 lid 1 BW) naar billijkheid moet worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Bij de beoordeling van de hoogte van dit bedrag neemt de rechtbank mede in aanmerking de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend – daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen – alsmede de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (vgl. HR 17 november 2000, LJN AA8358).
Bij [verzoekster] spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol.
[verzoekster] is 62 jaar en werkte vóór haar val drie à vier ochtenden in de week bij de bloedafnamekliniek, alwaar zij zelf bloedprikte. [verzoekster] heeft sinds het ongeval niet meer gewerkt en het is nog niet helder of [verzoekster] haar werkzaamheden kan hervatten. [verzoekster] wordt, in ieder geval het eerste ziektejaar, 100% uitbetaald. Ter zitting heeft [verzoekster] verder verklaard dat haar medische eindsituatie onduidelijk is. [verzoekster] heeft een plaat in haar schouder en zij heeft krachtverlies. Volgens de artsen zal zij nooit meer dan 100 graden haar armen kunnen draaien (normaal is dit 180 graden). Zij heeft twee keer per week fysiotherapie.
Zoals [verzoekster] heeft gesteld, heeft zij bij haar val letsel opgelopen in de zin van een gecompliceerde 3-part proximale humerusfractuur, waardoor er sprake is van blijvend anatomisch verlies van (een belangrijk deel) van de dominante arm. Uit de door [verzoekster] overgelegde stukken blijkt verder van een uit de kom geraakte schouder. Albert Heijn heeft vorengenoemd letsel niet meer betwist. Dit staat dan in deze procedure vast. Blijkens het door [verzoekster] daarvan overgelegde verslag is de operatie geschied ter behandeling van dit letsel. Ook de operatie is dan als een gevolg van de val te beschouwen.
Wel acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat Albert Heijn uiteindelijk gehouden zal zijn een bedrag aan smartengeld te betalen. Over de hoogte daarvan kan, mede gelet op het feit dat nog geen sprake is van een medische eindsituatie, nog niet geoordeeld worden.
Omdat Albert Heijn de aansprakelijkheid heeft betwist en partijen nog niet over de hoogte van de schade hebben onderhandeld, zal het verzoek tot betaling van een voorschot worden afgewezen en laat de rechtbank het aan partijen over om hierover te onderhandelen.

3.15.
Ter zake van het verlangde voorschot op vergoeding van de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand geldt het volgende. [verzoekster] heeft dit verzoek nader toegelicht met een door de gemachtigde van [verzoekster] opgestelde urendeclaratie ter hoogte van een kostentotaal van € 1.620,01, exclusief BTW.
Voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten geldt de dubbele redelijkheidtoets van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW, hetgeen betekent dat het redelijkerwijs verantwoord moet zijn om de betreffende kosten te maken, die daarnaast binnen een redelijke omvang dienen te blijven. In dit verband is van belang dat als grondslag voor aansprakelijkheid artikel 6:162 BW is aangevoerd, waarvan de aansprakelijkheid door Albert Heijn wordt betwist. Deze omstandigheid rechtvaardigt dat [verzoekster] een gemachtigde heeft ingeschakeld. Verder zijn de opgevoerde kosten door de gemachtigde van [verzoekster] op inzichtelijke en gebruikelijke wijze gespecificeerd. De hoogte van het bedrag komt de rechtbank, gelet op de hoogte van het uurtarief en de totale omvang van de werkzaamheden die in het verzoekschrift in voldoende mate zijn gespecificeerd, eveneens redelijk voor. Mitsdien acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat uiteindelijk, zoals gevorderd, ten minste een bedrag van € 1.500,00 ter zake buitengerechtelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking zal komen. Zij zal het voorschot op dat gevorderde bedrag bepalen.

3.16.
Uit het voorgaande volgt dat [verzoekster] deze procedure niet volstrekt onnodig en ten onrechte aanhangig heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom de kosten begroten in de zin van artikel 1019aa Rv.
[verzoekster] heeft verzocht de kosten te begroten op een bedrag van in totaal € 584,00 exclusief BTW, uitgaande van ruim 7 uur werk tegen een uurtarief van € 80,00, exclusief 21% BTW. Albert Heijn heeft deze begroting niet betwist. De rechtbank zal dan ook tot de begroting van het verzochte bedrag overgegaan en voorts, zoals [verzoekster] heeft verzocht, Albert Heijn veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,00 aan [verzoekster] als voorschot op deze kosten.

De Beslissing

De rechtbank:

verklaart voor recht dat Albert Heijn jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de gevolgen van de val van [verzoekster] op 3 april 2015 door losliggende bloemblaadjes die afkomstig zijn van de bloemenstand van Albert Heijn en dat Albert Heijn uit dien hoofde gehouden is om alle daaruit aan de zijde van [verzoekster] voortvloeiende schade aan verzoekster te vergoeden;

veroordeelt Albert Heijn om binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking een bedrag van € 1.500,00 aan [verzoekster] te betalen als voorschot op de vergoeding van buitengerechtelijke kosten, door overmaking op IBAN nummer NL69 KNAB 02064282 43 ten name van TOM Incasso & Bemiddeling;

begroot de kosten aan de zijde van [verzoekster] op de voet van artikel 1019aa Rv op een bedrag van € 584,00 exclusief BTW en veroordeelt Albert Heijn om binnen twee weken na dagtekening van deze beschikking een bedrag van € 500,00 aan [verzoekster] te betalen als voorschot op deze kosten, door overmaking op IBAN nummer NL69 KNAB 02064282 43 ten name van TOM Incasso & Bemiddeling; ECLI:NL:RBOBR:2015:7334