Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 270207 mesothelioom; beroep op verjaring ogv redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar

Hof Arnhem 27-02-07 mesothelioom; beroep op verjaring ogv redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.14  Eternit heeft een beroep gedaan op de 30-jarige verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat de 30-jarige verjaringstermijn is verstreken, maar het debat tussen hen spitst zich toe op de vraag of Eternits beroep daarop, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 april 2000, NJ 2000, 430 en de daarin vervatte gezichtspunten genoemd in rov. 3.3.3. onder (a) tot en met (g), naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Eternit betoogt dat dit niet het geval is onder verwijzing naar de gezichtspunten (c) de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten en (f) de vraag of de aansprakelijkheid (nog) door verzekering is gedekt.

4.15  Het hiervoor onder 4.10 uiteengezette, aan Eternit gemaakte, verwijt is van zodanige ernst dat gezichtspunt (c) niet tot voordeel van Eternit kan strekken voor wat betreft haar beroep op verjaring. Met betrekking tot gezichtspunt (f) wordt het volgende overwogen. Eternit heeft bij akte in het incidenteel appel betoogd dat zij in 1989, toen zij voor de eerste keer met een aansprakelijkstelling door een werknemer met asbestziekte werd geconfronteerd, verzekerd was op basis ‘loss occurrence’ met ingangsdatum 1 januari 1982, herzien in 1986. Met ingang van 1982 (herzien 1986) was zij eveneens verzekerd op basis van een in België afgesloten moederpolis die dekking bood op basis van ‘claims made’ tijdens de looptijd van de polis. De betrokkenheid van Eternit in een rechtszaak en het arrest in de asbestzaak HR 6 april 1990, NJ 1990, 573 hebben er toe geleid dat de beide polissen per 1 januari 1991 door verzekeraars zijn opgezegd. Sedertdien is Eternit onverzekerd en is geen verzekeraar bereid het aansprakelijkheidsrisico te verzekeren. Eternit is er naar eigen zeggen niet in geslaagd te achterhalen of, en zo ja hoe, zij vóór 1982 was verzekerd.

4.16  Indien Eternit vóór 1982 niet tegen wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd is dat een omstandigheid die voor haar risico behoort te komen. Indien zij vóór 1982 wèl was verzekerd rijst de vraag of die polis (nog) dekking biedt dan wel waarom dat niet (langer) het geval is. De omstandigheid dat Eternit daarover niet de gewenste helderheid kan verschaffen dient voor haar risico te komen. Zij betoogt immers met een beroep op (onder meer) gezichtspunt (f) dat haar verjaringsverweer gehonoreerd dient te worden, terwijl voor nadere bewijslevering op dit punt in dit kort geding geen plaats is. Daarbij komt dat, zoals ter zitting van het hof is gebleken, Eternit wel interne reserveringen heeft gedaan voor de kennelijk niet langer te verzekeren risico’s van asbest. Ook het onder (f) genoemde gezichtspunt kan, gelet op het voorgaande, bij de toetsing van het beroep op verjaring aan artikel 6:2 lid 2 BW niet tot voordeel van Eternit strekken. Nu Eternit daaromtrent niets heeft aangevoerd geldt hetzelfde voor de overige gezichtspunten, te weten (a), (b), (d), (e) en (g). Wat betreft gezichtspunt (b) kan nog worden opgemerkt dat [appellant] geen beroep kan doen op de TAS-regeling van het ministerie van VROM voor beroepsgebonden mesothelioom slachtoffers, noch op een uitkering op basis van het ‘Tijdelijk Eternit-protocol voor bepaalde slachtoffers van pleura mesothelioom in/rond Goor’, dit laatste omdat hij vóór 1994 niet woonachtig was in Goor, Markelo, Delden, Diepenheim, Bentelo of Hengevelde, maar in Enter, gemeente Wierden. Ter zitting van het hof is gebleken dat Eternit, ondanks de nabijheid van de woning bij de fabriek van Eternit en het vaststaande gegeven dat het asbestcementafval van Eternit op het erf van die woning is aangebracht, niet bereid is een uitzondering voor [appellant] te maken.

4.17  Uit het voorgaande volgt dat ook het hof van oordeel is dat het beroep op verjaring faalt, omdat dit naar zijn voorlopig oordeel, gelet op het voorgaande, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.  
LJN AZ9763