Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 091208 asbest, Wilton Fijenoord, gezichtspunten bij beroep op 30 jarige termijn

Hof Den Haag 091208 asbest, Wilton Fijenoord, gezichtspunten bij beroep op 30 jarige termijn
6. [Overledene] heeft in de periode van 14 maart 1949 tot 30 september 1961 als carrouselbouwer bij Wilton Fijenoord gewerkt. [Apellante 1. c.s.] stellen dat [Overledene] in een grote bedrijfshal werkte, waar geen ventilatie was. Er werd naar hartelust met asbest gewerkt. De werknemers hadden geen beschermingsmiddelen, zelfs geen gezichtskapjes. Wilton Fijenoord betwist gemotiveerd dat zij, naar de maatstaven die golden in de periode 1949-1961 onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en haar zorgplicht heeft geschonden. Voorts betwist Wilton Fijenoord dat, zo zij is tekortgeschoten, dit haar in ernstige mate valt te verwijten.

7. Wat betreft de mate waarin de gebeurtenis aan Wilton Fijenoord kan worden verweten is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat Wilton Fijenoord een verwijt kan worden gemaakt niet voldoende is om dit gezichtspunt te doen doorslaan ten faveure van [Overledene]. Zonder schending van de zorgplicht kan immers geen sprake zijn van aansprakelijkheid. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in dit geval -indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de door [Appellante 1. c.s.] gestelde arbeidsomstandigheden- geen sprake is van een zodanig ernstig verwijt dat dit zou moeten leiden tot doorbreking van de verjaring. [Appellante 1. c.s.] laten immers na aan te geven in hoeverre de door hen beschreven arbeidsomstandigheden in positieve of negatieve zin afweken van wat in de periode 1949-1961 gebruikelijk was bij vergelijkbare bedrijven. Een relatie met indertijd specifiek toepasselijke regelgeving wordt niet gelegd. Het proefschrift van dr. Stumphius, bedrijfsarts bij de Schelde, dateert van 1969. Dat reeds in de periode 1949-1961 in de kring van Nederlandse scheepswerven min of meer algemeen bekend was dat aan het werken met asbest ernstige gezondheidsrisico's verbonden waren voor de betrokken werknemers en welke beschermingsmaatregelen met het oog daarop genomen moesten worden, volgt niet uit de stellingen van [Appellante 1. c.s.] Bij gebreke hiervan kan niet worden aangenomen dat Wilton Fijenoord indertijd gehouden was tot het nemen van veiligheidsmaatregelen welke eerst nadien passend en geboden werden geacht. Dit brengt mee dat in ieder geval niet kan worden aangenomen dat Wilton Fijenoord in ernstige mate tekortgeschoten is in haar verplichtingen jegens een werknemer als [Overledene]. Dat sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van Wilton Fijenoord is gesteld noch gebleken.

8. Sedert de publicatie van het proefschrift van dr. Stumphius in 1969 over de aan het werken met asbest verbonden gevaren voor de gezondheid had Wilton Fijenoord bedacht moeten zijn op de mogelijkheid dat zij door (voormalige) werknemers aansprakelijk gesteld zou kunnen worden voor schade veroorzaakt door asbest. Vanaf 1969 heeft Wilton Fijenoord mogelijk relevant bewijsmateriaal kunnen vastleggen en/of bewaren.

Dit neemt evenwel niet weg dat het dienstverband toen al 8 jaar was geëindigd. Door dit tijdsverloop wordt Wilton Fijenoord naar zij stelt beperkt in haar verweer, omdat in 1969 informatie over [Overledene], over de inhoud van diens functie, over diens werkomstandigheden en werkplek niet meer (in volle omvang) aanwezig was. Door het tijdsverloop is het niet alleen lastiger geworden voor [Appellante 1. c.s.] de relevante feiten te stellen en te bewijzen (de door hen geschetste arbeidsomstandigheden van [Overledene] bij Wilton Fijenoord), maar ook het verweer van Wilton Fijenoord is hierdoor bemoeilijkt. Dit dient zwaar te wegen.

9. Wilton Fijenoord erkent dat haar aansprakelijkheid door verzekering is gedekt.

10. In april 2002 is de diagnose maligne mesothelioom gesteld. Bij brief van 7 oktober 2002 is Wilton Fijenoord door [Overledene] aansprakelijk gesteld. Op 15 oktober 2002 is de aanvraag voor een tegemoetkoming door het Instituut Asbestslachtoffers ontvangen (zie productie 21 inleidende dagvaarding). In het voorjaar van 2003 heeft [Appellante 1.] een uitkering ontvangen. De inleidende dagvaarding is op 25 april 2005 uitgebracht. [Overledene] en vervolgens [Appellante 1. c.s.] zijn vanaf in ieder geval oktober 2002 bijgestaan door FNV Rechtskundige Dienst, zie productie 21 en 9 inleidende dagvaarding.

Naar het oordeel van het hof heeft aansprakelijkstelling weliswaar binnen een redelijke termijn plaatsgevonden, maar is de periode tussen aansprakelijkstelling (7 oktober 2002) en het uitbrengen van de inleidende dagvaarding (25 april 2005) tamelijk lang, ook wanneer rekening gehouden wordt met de omstandigheid dat [Overledene] op 31 oktober 2002 overleden is. De omstandigheid dat het Instituut Asbestslachtoffers van mening was dat [Overledene] zijn vordering niet langs burgerrechtelijke weg kon verhalen maakt het oordeel dat deze periode tamelijk lang was niet anders. [Overledene] (c.s.) hadden immers vanaf oktober 2002 juridische bijstand. Ook de tijd gemoeid met correspondentie met de verzekeraar van Wilton Fijenoord, de contacten tussen de familieleden en het verzamelen van bewijs leiden niet tot een ander oordeel. Het standpunt van de verzekeraar is vanaf het begin helder en onveranderd gebleven: de vordering is verjaard. In deze tijd van e-mail vormt de omstandigheid dat [Appellant 4.] in Frankrijk woont geen excuus voor trage communicatie. Uit de overgelegde bescheiden valt niet af te leiden dat na de werkzaamheden van het Instituut Asbestslachtoffers nader bewijs verzameld is. De stelling dat de inleidende dagvaarding binnen de termijn van 5 jaar genoemd in art. 3:310 lid 1 BW is uitgebracht en dus binnen een redelijke termijn, miskent dat deze laatste termijn een verjaringstermijn is en dat het thans gaat om de vraag of uit een oogpunt van individuele gerechtigheid een uitzondering dient te worden gemaakt op het voltooid zijn van de verjaringstermijn van 30 jaar.

11. Waar slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor het maken van een uitzondering op het voltooid zijn van de 30-jarige verjaringstermijn is het hof van oordeel dat de hiervoor weergegeven omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, niet van zodanig zwaarwegende aard zijn dat toepassing van deze verjaringstermijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is: De vordering wegens het overlijden van [Overledene] als gevolg van de fatale beroepsziekte mesothelioom betreft met name immateriële schade en komt niet ten goede aan [Overledene], maar aan zijn weduwe en kinderen. [Appellante 1.] heeft een uitkering ingevolge de Regeling TAS ontvangen. Het instellen van een vordering tegen Wilton Fijenoord is niet erg voortvarend aangepakt. Er is geen sprake van opzet of grove schuld aan de zijde van Wilton Fijenoord wat betreft de blootstelling van [Overledene] aan asbest. Deze omstandigheden gelden in het nadeel van [Appellante 1. c.s.]

De aansprakelijkheid van Wilton Fijenoord is door verzekering gedekt. Dit betreft een omstandigheid ten nadele van Wilton Fijenoord, maar deze is niet van zodanig zwaarwegende aard dat de weegschaal kan omslaan ten voordele van [Appellante 1. c.s.] De omstandigheid dat de regeling vervat in art. 3:310 BW per 1 februari 2004 ingrijpend gewijzigd is juist met het oog op situaties als de onderhavige neemt niet weg dat het recht in de relevante periode een andere inhoud had.

12. Slotsom is dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [Appellante 1. c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Wilton Fijenoord in hoger beroep. Voor restitutie van de betaalde proceskosten in eerste aanleg bestaat geen grond. : Piv-site