Rb Haarlem 280911
- Meer over dit onderwerp:
beschikking
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer. 182150/ HA RK 11-89
Beschikking van. 28 september 2011
in de zaak van
B.,
wonende te Krommenie,
verzoeker,
advocaat mr. R.T. Bocxe te Oegstgeest,
tegen
de naamloze vennootschap
N.V. NOORDHOLLANDSCHE VAN 1816, SCHADEVERZEKERlNGSMAATSCHAPPIJ
gevestigd te Oudkarspel.
verweerster.
advocaat mr. W.H. Bouman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna B. en Noordhollandsche worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
~ het verzoekschrift met producties
• het verweerschrift
- de mondelinge behandeling
• de aantekeningen mondelinge behandeling van B. met producties
- de aantekeningen mondelinge behandeling deelgeschil van Noordhollandsche.
2. De feiten
2.1. Op 22 maart 2005 is B. als bestuurder van een taxipersonenbusje betrokken geweest bij een ongeval, waarbij hij aan de achterzijde is aangereden door een bij Noordhollandsche verzekerde bestuurder (hierna: het ongeval). Noordhollandsche heeft aansprakelijkheid erkend.
2.2. Partijen hebben getracht een schaderegeling huiten rechte te treffen. De belangen van Noordhollandsche werden daarbij behartigd door GRM Expertises in de persoon van B. Rodenburg (hierna: Rodenburg) en die van B. door Expertise- en Schaderegelingsbureau Tijbout B.V. in de persoon van CB. Tijbout (hierna: Tijbout).
2.3. Bij brief van 19 november 2008 heeft de medisch adviseur van Noordhollandsche aan Rodenburg onder meer het volgende geschreven:
Zoals uit uw informatie blijkt, zou betrokkene als gevolg van het ongeval niet meer in staat zijn om taxiritten te maken. Er werd besloten tot een medische expertise om hierover meer duidelijkheid te verkrijgen.
(...)
Men overweegt thans een medische expertise, mede namens De Noordhollandsche van 1816, waarbij collega X aangezocht zou kunnen worden.
( ... )
Ik adviseer u dan ook een expertise te laten doen bij orthopedisch chirurg X volgens de IWMD-systematiek waarbij een concrete lijst van informatie vanuit de behandelende sector zal worden bijgesloten waarbij ook de expertise namens De Noordhollandsche van 1816 moet worden aangevraagd.
2.4. Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft orthopedisch chirurg X een onderzoek verricht ter beoordeling van de gevolgen van het ongeval. In zijn Zakelijk Rapport van 26 mei 2009 heeft X onder meer het volgende opgenomen:
1: De situatie na ongeval
(. .. )
Vraag g: Welke huidige mate van functieverlies (impairment} kunt u.vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen de American Medical Association (A.M.A.-guides, laatste druk), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
Antwoord: Bij de beantwoording van deze vraag werd gebruik gemaakt van de richtlijnen van de Nederlandse Orthopedische Vereniging alsmede van de AMA guides, 5e editie. In aanmerking komen voor berekening is de atrofie van de bovenbeenmusculatuur. de beperkte beweeglijkheid en het kraakbeenverlies. Aangaande.de spieratrofie wordt verwezen naar tabel 17-6 op bladzijde 530. Er bestaat een bovenbeenatrofie van 1 cm. Volgens tabel l7-6 is er derhalve sprake van l % de gehele persoon betreffende.
Met betrekking tot de bewegingbeperking bestaat er een flexiecontractuur van 25°. In deze is er sprake van een ernstige bewegingsbeperking en komen wij tot een percentage van 20% de gehele persoon betreffende. Verder is er sprake van 1° valgus aan de rechterzijde, 3-10° moet als normaal worden beschouwd. Ook in deze is tabel 17-10 op bladzijde 537 van de AMA-guictes. 5e editie, van toepassing. Hier kan een percentage van 4% aan worden toegekend.
Met betrekking tot de aanwezige arthrose wordt verwezen naar tabel 17 ~31 op bladzijde 544 aan de rechterkant met name mediaal is er sprake van 3 rnrn resterend kraakbeen. In deze kan hier een percentage functionele invaliditeit aan toe worden gekend van 3% de gehele persoon betreffende. De bewegingsbeperking alsmede de stand kunnen niet worden gecombineerd met de atrofie en de aangetoonde arthrose. De flexie contractuur levert een percentage van 20% op de gehele persoon betreffende. De standsafwijking 4% de gehele persoon betreffende. Volgens de combinatietabel op bladzijde 604 komen wij dan tot een totaal van 23%.
2. De hypothetische situatie zonder ongeval:
(...)
Vraag c: Kunt u aangeven welke male van functie verlies (als bedoeld in vraag 19) en welke beperkingen (als bedoeld in vraag I h) uit deze klachten en afwijkingen zouden voortgevloeid?
Antwoord: Het grootste gedeelte van hèt percentage functionele invaliditeit is gebaseerd op de geconstateerde bewegingsbeperking ten tijde van het klinisch onderzoek. Mij ontbreken gegevens met betrekking tot de beweeglijkheid voor het onderhavige ongeval. Daar röntgenologisch een degeneratie na het ongeval niet beduidend is toegenomen ten opzichte van voor het ongeval kan ik mij niet voorstellen dat er niet reeds voor het ongeval een extensiebeperking van de knie aanwezig was. Ik zou dan ook willen voorstellen mede gezien de: preëxistente afwijkingen Om het percentage functionele invaliditeit vast te stellen op 12%.
. 2.5. Bij brief van 22 juni 2009 heeft de medisch adviseur van B. aan Tijbout onder meer medegedeeld dat wat haar: betreft het expertiserapport van X kan dienen voor afwikkeling van de zaak.
2.6. Bij brief van 3 september 2009 heeft de medischadviseur van Noordhollandsche aan Rodenburg onder meer medegedeeld de rapportage van X niet bruikbaar te achten voor de afwikkeling in de zaak.
2.7. Bij brief van 6 oktober 2009 heeft Rodenburg aan Tijbout onder meer het volgende geschreven:
Alvorens over de schaderegeling te kunnen spreken, heb ik behoefte aan een nadere toelichting door orthopedisch chirurg X op zijn bevindingen.
(,.,)
Ik stel dan ook voor dat mijn medisch adviseur aanvullende vragen formuleert, zodat die kunnen worden voorgelegd aan orthopedisch chirurg X.
2.8. Bij brief van 8 maart 2010 heeft de medisch adviseur van Noordhollandsche een aantal aanvullende vragen gesteld aan X.
2.9. Bij schrijven van 27 mei 2010 heeft X de bovenbedoelde vragen van de medisch adviseur van Noordhollandsche beantwoord, waarbij hij - kort gezegd - de conclusies van zijn rapport van 26 mei 2009 heeft onderschreven.
3. Het verzoek
3.1. Het verzoek betreft een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel l019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). B. verzoekt te bepalen:
- dat partijen de rapportages van X van 26 mei 2009 en 27 mei 2010 als uitgangspunt dienen te nemen bij de verdere onderhandelingen in het kader van de schaderegel ing: dat op grond van deze rapportages van X kan worden vastgesteld dat er een causale relatie bestaat tussen het ongeval, de toename van knieklachten en beperkingen van B. en de noodzaak tot het dragen van een brace ter reductie van deze toename van pijnklachten.
- dat op grond van deze rapportages van X kan worden vastgesteld dat het percentage blijvende invaliditeit van de gehele persoon door het ongeval is toegenomen met 11 %;
- dat de Noordhollandsche gehouden is om. binnen een termijn van tien dagen, althans een termijn door u in goede justitie te bepalen, gerekend vanaf de dag waarop de beschikking in deze kwestie wordt afgegeven; aan B. te betalen:
a. een voorschot op het smartengeld ten bedrage van EUR 5.000,00 althans een bedrag door u in goede justitie te bepalen;
b. de door de procesadvocaat gemaakte kosten buiten rechte (zie productie 14) van ten. bedrage van EUR .
c. de door Uw Rechtbank conform artikel 10 19aa Rv nader te begroten redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 tweede lid BW aan de zijde van B. bij de behandeling van dit verzoekschrift, welke door hem worden begroot op het bedrag van de daadwerkelijk door de procesadvocaat aan de behandeling van het verzoek bestede tijd vermenigvuldigd met het onder punt 51 genoemde uurtarief en het door B. betaalde griffierecht.
3.2. Noordhollandsche voert verweer.
3.3. Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4. De beoordeling
4,1 In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschillenprocedure als bedoeld in de artikelen 1019w-I019cc Rv. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdeneschade (wet van 17 december 2009, Stb. 20l0, nr. 221; hierna: Wet deelgeschillenprocedure) leidt de rechtbank af dat de ratio van de regeling is om partijen tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een instrument te bieden een rechterlijke beslissing te verkrijgen op een geschilpunt dat aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst in de weg staat. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de vraag omtrent het bestaan van medisch causaal verband tussen letselschadeklachten en een ongeval, zoals aan de orde in het onderhavige geschil, in een deelgeschillenprocedure aan de orde kan komen. Anders dan Noordhollandsche betoogt, heeft B. de onderhavige deelgeschillenprocedure derhalve niet onnodig of onterecht ingesteld. Dat partijen op (veel) andere punten nog verdeeld zijn. zoals Noordhollandsche heeft betoogd, doet daaraan niet af. De rechtbank zal het verzoek hieronder dan ook inhoudelijk beoordelen.
4.2. . B. verzoekt allereerst om te bepalen dat partijen de rapportages van X als uitgangspunt dienen te nemen bij de verdere onderhandelingen. Aan dat verzoek legt B. - sarnengevat- ten grondslag dat partijen in samenspraak hebben besloten tot een medische expertise, teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de medische gevolgen van het ongeval. De medisch adviseur van Noordhollandsche heeft daartoe zèlf geadviseerd om deze expertise te laten verrichten door X, die zijn bevindingen in zijn rapport van 26 mei 2009 en de brief met reactie op de aanvullende vragen van 27 mei 2010 heeft neergelegd. Aangezien het rapport van X op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, kunnen diens conclusies worden gebruikt ter beantwoording van de voorliggende juridische vragen. Noordhollandsche heeft daarentegen geen klemmende, zwaarwegende of steekhoudende argumenten aangedragen welke de terzijdelegging van dit rapport zouden kunnen rechtvaardigen, aldus nog steeds B..
4.3. Tot haar verweer voert Noordhollandsche - kort gezegd - aan dat de bevindingen van X met betrekking tot de vraag of het ongeval bij B. tot (blijvende) klachten én/of beperkingen heeft geleid niet deugdelijk zijn onderbouwd en op punten tegenstrijdig zijn, nu X onvoldoende geïnformeerd was over de (medische) situatie van B. voorafgaande aan het ongeval. Die situatie is met name van belang, nu vast staat dat B. voor het ongeval reeds leed aan klachten en beperkingen aan zijn rechter knie. Volgens Noordhollandsche ligt het in de rede het onderzoek over te doen. Aangezien de benoeming-van een deskundige niet past in de deelgeschilprocedure. dient het verzoek te worden afgewezen. De rechtbank overweegt als volgt.
4.4. Partijen zijn gezamenlijk een expertise door X overeengekomen, waarbij beide partijen én hun beider medisch adviseurs betrokken zijn geweest bij de vraagstelling en het aan X ter beschikking stellen van medische infonnatie. In zijn rapport van 26 mei 2009 heeft X die vragen gemotiveerd beantwoord en uitgebreid beschreven en beargumenteerd hoe hij tot zijn bevindingen is gekomen. Nadien is gelegenheid geweest tot het leveren van commentaar op die rapportage, welke gelegenheid Noordhollandsche heeft benut door het formuleren van aanvullende vragen. Daarop heeft X in zijn schrijven van 27 mei 2010 onderbouwd gereageerd. Onder die omstandigheden moet naar het oordeel van de rechtbank sprake zijn van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren. tegen het aldus tot stand gekomen rapport van. X, wil dat rapport terzijde kunnen worden geschoven. Van de zijde van Noordhollandsche is er weliswaar op gewezen dat X onvoldoende geïnformeerd was over de medische situatie van B. voor het ongeval en slechts kan aannemen dat het ongeval heeft geleid tot een toename van 11 % functionele invaliditeit van de gehele persoon. Echter niet gesteld of gebleken is dat er (schrifteliike) medische informatie voorhanden is met betrekking tot de situatie van B. voorafgaande aan het ongeval die (ten onrechte) niet in het onderzoek van X is betrokken en die tot een andere aanname van X dan wel eenandere deskundige ten aanzien van (de toename van) de functionele invaliditeit zou moeten leiden. Dit bezwaar weegt dan ook niet dusdanig zwaar dat het rapport van X terzijde dient te worden . geschoven. Het ligt dan ook in de rede dat partijen het door X opgestelde rapport van 26 mei 2009 en de reactie op de aanvullende vragen van 27 mei 2010 tot uitgangspunt nemen. Dat het rapport mogelijk voor (één van) partijen onwelgevallige conclusies bevat, doet aan het voorgaande niet af. Het verzoek als verwoord bij het eerste gedachtestreepje ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.5. Met betrekking tot de verzoeken als bedoeld bij het tweede en het derde gedachtestreepje van het petitum overweegt de rechtbank als volgt. X heeft in zijn rapport - zakelijk weergegeven - geconcludeerd dat een causale relatie bestaat tussen het ongeval, de toename van knieklachten en de beperkingen van B. (maar niet de noodzaak tot het dragen van een brace), en dat het percentage blijvende invaliditeit van de gehele persoon door het ongeval is toegenomen van 12% tot 23%. Nu deze factoren uit het rapport van X volgen, zal de rechtbank deze conclusies ter verduidelijking opnemen in de hierboven in 4.4 bedoelde toewijzing. Hieruit volgt dat de zelfstandige verzoeken als bedoeld bij het tweede en het derde gedachtestreepje zullen worden afgewezen.
4.6. De rechtbank zal de vordering tot betaling van een voorschot op het smartengeld op grond van artikel 1019z Rv afwijzen, nu niet is gebleken dat betaling van een voorschot kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.7. B. vordert voorts vergoeding van de door de procesadvocaat gemaakte kosten buiten rechte, alsmede van de nader te begroten kosten als bedoeld in artikel 6:96 BW. Anders dan Noordhollandsche tot haar verweer heeft gesteld, strandt deze vordering van B. niet reeds op het feit dat in het petitum geen concrete bedragen zijn gevorderd. Ter mondelinge behandeling heeft B. daarover desgevraagd gewezen op de verwijzing in de desbetreffende onderdelen van het petitum naar productie 14 bij c.q, punt 51 van haar inleidend verzoekschrift, waaruit volgt dat de advocaat van B. een uurtarief van EUR 297,00 rekent, te vermeerderen met een opslag van 6% voor kantoorkosten en 19% BTW. De vordering van B. is dan ook dermate eenvoudig herleidbaar tot concrete bedragen, dat deze voor Noordhollandsche voldoende duidelijk en kenbaar is.
4.8. Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van B. desgevraagd medegedeeld dat met het (opstellen en voeren van) het deelgeschil als zodanig, met inbegrip van reistijd, circa 18 uur is gemoeid, hetgeen neerkomt op een bedrag vanEUR 6.743,44. Uit de als productie 14 overgelegde factuur met urenspecificatie volgt daarnaast dat de (procesïadvocaat van B. 6 uur en 10 minuten heeft besteed aan buitengerechtelijke werkzaamheden voorafgaand aan de onderhavige procedure, zodat de kosten volgens die productie, met inbegrip van kantoorkosten en BTW, een bedrag van EUR 2.310,26 belopen. Bedoelde kosten dienen te worden getoetst aan de zogeheten dubbele redelijkheidstoets:
-het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt, en
-de hoogte van deze kosten moet redelijk zijn.
Door Noordhollandsche is niet bestreden dat het redelijk is dát kosten zjjn gemaakt ten behoeve van de onderhavige procedure, zodat daarvan wordt uitgegaan. Noordhollandsene heeft de hoogte van het door B. gevorderde uurloon van diens (procesadvocaat echter bestreden en gesteld dat een uurtarief van ten hoogste EUR 225,00 passend is. Daartegen heeft B. geen zelfstandig verweer gevoerd. Gelet op de door de advocaat van B. overgelegde urenstaten en de omvang van het dossier acht de rechtbank 24 uur tegen een uurtarief van EUR 225,00 (exclusief 6 % kantoorkosten en 19% BTW) redelijk. Dit betekent dat de kosten worden begroot op:
- kosten EUR 6.811,56 (24 uur x EUR 225 x 1,06 x 1,19)
- griffierecht 258
EUR 7069,56
De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat partijen de rapportages van X van 26 mei 2009 en 27 mei 2010 - waarin X heeft geconcludeerd dat er een causale relatie bestaat tussen het ongeval, de toename van knieklachten en de beperkingen van B., alsmede dat het percentage blijvende invaliditeit van de gehele persoon door het ongeval is toegenomen van 12% tot 23% - als uitgangspunt dienen te nemen bij de verdere onderhandelingen in het kader van de schaderegeling,
5.2. wijst het meer of anders verzochte af,
5.3. bepaalt dat Noordhollandsche binnen een termijn van tien dagen na heden aan B. dient te betalen de kosten van de onderhavige procedure die voor vergoeding op grond van artikel 1019aa Rv in aanmerking komen, welke zijn begroot op EUR 7.069,56, 5.4. verklaart deze beschikking voor wat betreft de in 5.3 genoemde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011