Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Roermond 240912

Rb Roermond 240912

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2012/rb-roermond-240912

RECHTBANK ROERMOND
Bestuursrecht
zaakmimmer: AWB 12 / 264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2012 in de zaak tussen

X te Echt, eiseres
(gemachtigde: mr. A.W.M. Beckx),

en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder
(gemachtigde: mr. H.K.M. Timmermans),

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, afgewezen.

Bij besluit van 13 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2012. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en de heer Y. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen
1 . Eiseres heeft bij aanvraag van 9 april 2011 gevraagd om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij slachtoffer is van seksueel misbruik dat in de periode van 1975 tot en met 1982 heeft plaatsgevonden.

2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag onder verwijzing naar artikel 7, eerste lid, van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven (WSG) afgewezen, omdat het verzoek niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de aanvraag niet is ingediend binnen drie maanden nadat eiseres bekend is geworden met het bestaan van het Schadefonds en evenmin is gebleken van een aannemelijke zwaarwegende reden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht. Verweerder heeft de door eiseres aangevoerde omstandigheid dat het haar veel tijd en moeite kostte om haar verhaal op papier te zetten en dat lang gewacht moest worden op de medische stukken, niet dermate zwaarwegend geoordeeld dat de termijnoverschrijding op grond daarvan verschoonbaar zou zijn.

3. In bezwaar heeft eisers aangevoerd dat wel zwaarwegende redenen bestonden voor het buiten de termijn indienen van de aanvraag, Zij heeft daartoe gesteld dat zij pas rond november 2010 over het bestaan van het Schadefonds Geweldsmisdrijven is geïnformeerd en dat zij vanwege haar psychische problemen niet eerder in staat was om haar verhaal op papier te zetten, Ook heeft het vergaren van de voor de aanvraag noodzakelijke medische onderbouwing veel tijd gevergd. Verder begrijpt eiseres niet dat verweerder eerst een inhoudelijk onderzoek instelt en vervolgens na zeven maanden alsnog concludeert dat de termijn voor het indienen van de aanvraag is overschreden.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door eiseres in bezwaar aangevoerde reden voor de termijnoverschrijding niet aannemelijk geacht, mede omdat de gemachtigde die de aanvraag voor eiseres heeft ingediend aan verweerder als hoofdreden voor de termijnoverschrijding heeft opgegeven dat het veel tijd heeft gekost om het dossier compleet te maken. Verweerder erkent dat het primaire besluit hing op zich heeft laten wachten maar ziet daarin geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

5. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.

6. In artikel 7, eerste lid, van de WSG, zoals dat luidt ten tijde hier van belang, is bepaald dat een verzoek om een uitkering bij het fonds moet worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Een na afloop van de termijn ingediend verzoek wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat het verzoek zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.

7. Niet in geschil is dat het verzoek niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de WSG gestelde termijn is ingediend. De vraag die ter beoordeling voorligt, is of het verzoek van eiseres zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.

8. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend: eiseres heeft naar liet oordeel van de rechtbank zo spoedig mogelijk als redeljkerwijs van haar kon worden verlangd een verzoek om een uitkering ingediend. Hierbij acht de rechtbank doorslaggevend dat uit de dossierstukken blijkt, hetgeen door verweerder niet (althans niet overtuigend) is bestreden, dat eiseres pas rond november 2010 bekend werd met het Schadefonds Geweldsmisdrijven
en dat zij vervolgens tijd nodig had om haar verhaal op papier te kunnen zetten. Eiseres heeft haar standpunt hierover onderbouwd met een brief van haar behandelend psychiater. Het tijdsverloop tot april 2011, het moment dat eiseres haar aanvraag indiende, acht de rechtbank niet zodanig lang dat niet meer gesproken kan worden van het “zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mogelijk” indienen van de aanvraag.

9. De rechtbank passeert de verwijzing van verweerder naar beleid waarmee hij het begrip “zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kan worden verlangd” zou hebben ingevuld. Van beleidsregels (een op schrift gestelde vaste gedragslijn die gepubliceerd is) is de rechtbank niet gebleken. Kennelijk hanteert verweerder interne richtlijnen voor de beoordeling van de vraag of sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Deze richtlijnen konden echter voor eiseres op geen enkele wijze kenbaar zijn, zodat verweerder bij zijn besluitvorming niet simpelweg naar die richtlijnen of dit “beleid” heeft mogen verwijzen. Uit de dossierstukken blijkt voorts dat verweerder aanvankelijk een verzoek in behandeling nam wanneer dit was ingediend zes maanden na het bekend worden met het bestaan van het schadefonds, eind 2011, vòòr het primaire besluit, heeft verweerder die termijn teruggebracht naar drie maanden. Wat de reden is voor deze aanscherping is onduidelijk gebleven. Onduidelijk is al helemaal gebleven waarom verweerder pas na zeven maanden op de aanvraag van eiseres op grond van dit aangescherpte interne beleid een beslissing nam, terwijl de aanvraag werd ingediend onder het oude “beleid”. Tot slot constateert de rechtbank op grond van het verhandelde ter zitting dat er verschillende beleidsstukken over de tijdigheid van de aanvraag in omloop zijn. De verwijzing van
verweerder naar intern beleid brengt de rechtbank dan ook niet tot een andere conclusie dan onder 8. is verwoord.

10. Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht (€ 156,-) te vergoeden en hij zal worden veroordeeld in de proceskosten (2 punten à € 437,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 januari 2012;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2012.

Met dank aan mw. mr. A.W.M. Beckx, Tijssen & Saes Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.