Rb 's-Gravenhage 281211
- Meer over dit onderwerp:
citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2012/rb-s-gravenhage-281211
uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: A WB 09/8267
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
C. van B., te Varsseveld, eiser,
(gemachtigde mr. E.J. Dennekamp),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. A.E.P. van Zandbergen).
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 6 juli 2011 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die tussenuitspraak is overwogen.
Op 5 oktober 2011 heeft verweerder een hernieuwde beslissing op bezwaar genomen.
Eiser heeft hierop bij brief van 19 oktober 2011 gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak van 6 juli 2011 heeft de rechtbank overwogen dat causaal verband bestaat tussen de klachten van eiser en zijn werkzaamheden. Omdat verweerder zich in het bestreden besluit van 16 oktober 2009 niet had uitgelaten over de vraag of hij aan zijn zorgplicht had voldaan heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen over zijn zorgplicht.
2. In de nieuwe beslissing op bezwaar heeft verweerder verwezen naar een advies over RSI van de Gezondheidsraad van 27 november 2000 aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In dit advies staat het volgende vermeld:
"De wetenschappelijke basis voor concrete aanbevelingen met betrekking tot het voorkómen en behandelen van RSI-klachten is derhalve beperkt, zo concludeert de commissie".
Uit dit advies volgt volgens verweerder ook dat bewijskracht voor effectiviteit van preventieve maatregelen vrijwel volledig ontbreekt, alsmede dat niet duidelijk is welke vormen van therapie effectief zijn.
Verweerder komt dan ook tot het standpunt dat niet gesteld kan worden dat hij tekort zou zijn geschoten in de op hem rustende zorgplicht. Er was immers klaarblijkelijk ten tijde van het bij eiser ontstaan van de klachten geen duidelijkheid over maatregelen waarvan een preventieve werking uitgaat.
3. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat volgens het advies van de Gezondheidsraad wel risicofactoren zijn aan te wijzen. Vaststaat dat eiser schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden en het is aan verweerder om aan te tonen dat hij aan de zorgplicht invulling heeft gegeven. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder hier geen invulling aan heeft gegeven. Immers, verweerder heeft niets gemeld over de wijze waarop de werkzaamheden van eiser zijn ingericht en heeft evenmin aangetoond dat voor het verrichten van die werkzaamheden maatregelen zijn getroffen of aanwijzingen zijn
verstrekt om te voorkomen dat eiser in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden. Verweerder is dan ook aansprakelijk voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van zijn werkzaamheden.
4.1 Naar het oordeel van de rechtbank is de vraag of de getroffen maatregelen effectief zijn in het geheel niet van belang. Zoals verweerder zelf ook al heeft gesteld strekt de zorgplicht niet zover dat het een absolute waarborg is.
4.2 Los van het effect van de maatregelen, is naar het oordeel van de rechtbank afdoende komen vast te staan dat verweerder geen maatregelen heeft getroffen. Een werkplekonderzoek is in 1999 wel geïnitieerd, doch de resultaten daarvan zijn onbekend. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is gebleken
om een dergelijk onderzoek met terugwerkende kracht (nogmaals) te laten verrichten. Voorts is uit de stukken gebleken dat de re-integratie op vliegbasis Twente te laat is gestart; dat het ten onrechte lange tijd heeft ontbroken aan een re-integratieplan; dat de coördinatie ten aanzien van het op te stellen re-integratieplan is tekort geschoten, en, dat het opgestelde
volledige re-integratieplan op meerdere punten is tekortgeschoten. De stelling van verweerder in dit verband dat geen causaal verband aanwezig is tussen het tekortschieten in de re-integratie en de klachten van eiser omdat zijn klachten van geheel
andere orde waren volgt de rechtbank niet. Eiser is uitgevallen tengevolge van zijn werkzaamheden (langdurig achter de computer zitten). Reeds in de uitspraak van 6 juli 2011 heeft de rechtbank causaal verband aangenomen tussen eisers klachten en zijn werkzaamheden als planner.
4.3 Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in het kader van zijn zorgplicht geen maatregelen heeft getroffen. Verweerder heeft derhalve niet aangetoond dat het wat betreft het voorkomen of beperken van RSI zijn verplichtingen jegens eiser is nagekomen om voor het verrichten van diens werkzaamheden zodanige
maatregelen te treffen als redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat eiser in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou leiden. Dientengevolge is de kans dat eiser in de uitvoering van zijn werkzaamheden RSI zou krijgen aanmerkelijk verhoogd.
4.4 Nu vaststaat dat eiser schade heeft geleden ten gevolge van de door hem uitgevoerde werkzaamheden is verweerder aansprakelijk voor de door eiser geleden materiële en immateriële schade en dient verweerder deze aan eiser te vergoeden.
5. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Nu verweerder niet met terugwerkende kracht alsnog aan zijn zorgplicht kan voldoen zal de rechtbank het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
6. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.092,50 te weten 1 punt voor het beroepschrift,
1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere reactie, bij een zaak van gemiddeld gewicht en een waarde per punt van € 437,--.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten van 16 oktober 2009 en 5 oktober 2011;
herroept het primaire besluit van 30 juli 2007;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.092,50;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 152,--
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.F. Roltrap, mr. M.DJ. van Reenen-Stroebel en generaal majoor b.d. van de Koninklijke Landmacht M.P. Celie, militair lid, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. de Loos. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.