Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 100112

Rb Rotterdam 100112

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2013/rb-rotterdam-100112

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Brielle

zaaknummer: 1116108/CV EXPL/10-2833

uitspraak: 10 januari 2012
vonnis
in de zaak van

B,
wonende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,

tegen

1. W.Th. van Dijk,
wonende te Spijkenisse,
2. de naamloze vennootschap
Amlin Corporate Insurance NV,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagden,
gemachtigde: eerst mr. K.M. Volker, thans mr. M.S.E. Beurden te Utrechl.

Eiseres zal hiema worden aangeduid als "B". Gedaagden zullen afzonderiijk worden aangeduid als "de curator" respectievelijk "Amlin". Gezamenlijk zullen zij worden aangeduid als "gedaagden".

Het verdere verloop van de procedure

Bij tussenvonnis d.d. 28 december 2010 heeft de (voormalige ambtgenoot van) de kantonrechter B in de gelegenheid gesteld te repliceren. B heeft gerepliceerd, waarop Amlin heeft gedupliceerd onder overlegging van een productie, waarna ten slotte B een akte heeft genomen.
Bij tussenvonnis d.d. 28 juni 2011 is een comparitie van partijen bepaald, die is gehouden op 4 oklober 2011.
Partijen hebben vervolgens aanhouding verzocht aangezien zij in overleg waren getreden om tot een minnelijke oplossing te geraken. Dit laatste is kennelijk niet gelukt, waama partijen vonnis hebben gevraagd.
Alle bovengenoemde processtukken worden als hier ingelast en herhaald beschouwd.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

De verdere beoordeling van het geschil

Partijen zijn in geschil over de vraag of, en zoja, in hoeverre aan B een beroep toekomt op hel bepaalde in artikel 6:108 lid 1 sub c BW.
Partijen zijn het erover eens dat er tussen B en H een affectieve relatie bestond. Amlin betwist dat in deze aannemelijk is dat H in het levensonderhoud van B geheel of voor een groot gedeelte voorzag en Amlin betwist tevens dat aannemelijk is dat een en ander zonder het overlijden van H zou zijn voortgezet, alsmede dat B redelijkerwijze niet voldoende in haar levensonderhoud zou kunnen voorzien.
Amlin heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan B is om aan te tonen dat er sprake is van een bestendige en duurzame relatie.
Daarbij miskent Amlin evenwel dat B ingevolge de wettekst slechts aannemelijk behoeft te maken dat het samenwonen in gezinsverband zou zijn voortgezet en dat ook het door H voorzien in het levensonderhoud van B zou zijn voortgezet. Dit is derhalve een lichtere toets dan Amlin voorstaat.
De vergelijking met de uitspraak van de rechtbank Assen d.d. 8 maart 2006, LJN: AV4178 gaat dan ook mank, nu het samenlevingsverband tussen B en H langer heeft geduurd dan als in die uitspraak is beschreven, terwijl bovendien in casu sprake is van een door H en B tezamen aangegane huurovereenkomst en zij bovendien voornemens waren tezamen een huis aan te kopen, hetgeen wegens financieringsproblemen niet is gerealiseerd. Dit zijn omstandigheden die erop duiden dat het H en B voor ogen stond met elkaar verder te gaan.
Ook de omstandigheid dat H aantoonbaar bijdroeg aan het levensonderhoud van de kinderen van B steunt dat oordeel.
Gelijk hierboven reeds overwogen, kan in dat geval een zwaardere toets niet worden aangelegd. Nu hebben H en B weliswaar relatief kort samengewoond, doch zou het oordeel van Amlin anders geweest zijn indien dat samenwonen (dat immers door het noodlottige ongeval is verbroken) nog 6 maanden hebben voortgeduurd, of wellicht 13 maanden. Een exacte samenlevingduur is immers niet te bepalen en dient te worden afgeleid uit alle omstandigheden van het geval.
Hetgeen Amlin daartegenover heeft gesteld, hetgeen grotendeels neerkomt op een betwisting van de duurzaamheid en de bestendigheid van de relatie, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Een andere kwestie is evenwel de vraag of H geheel of voor een gedeelte in het levensonderhoud van B voorzag, dit zonder het overlijden zou zijn voortgezet en B redelijkerwijze niet voldoende in haar levensonderhoud zou kunnen voorzien.
Op dit punt mag van B meer worden verwacht dan zij thans heeft gesteld. Ook hier behoeft zij slechts aannemelijk te maken dat een en ander zo was, maar zij dient dus in ieder geval aannemelijk te maken in welke mate H in haar levensonderhoud voorzag en dat dit zo zou zijn gebleven en bovendien dient zij aannemelijk te maken dat zij redelijkerwijs niet voldoende in haar levensonderhoud kan voorzien. Daartoe zal zij in de gelegenheid worden gesteld.

Al het bovenslaande leidt tot de navolgende beslissingen.

De beslissing:

de kantonrechter,
stelt B in de gelegenheid aannemelijk te maken dat H geheel of voor een groot gedeelte in het levensonderhoud van B voorzag, dat een en ander zonder het overlijden van H zou zijn voortgezet en dat B redelijkerwijze niet voldoende in haar levensonderhoud kan voorzien.

verwijst de zaak naar de openbare terechtzitting van dinsdag 7 februari 2012 te 10:15 uur teneinde B in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de vraag of, en zoja, op welke wijze zij aan het bovenstaande wenst te voldoen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veenendaal en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Met dank aan mr. E.J.M. Lorié, SRK Rechtsbijstand, voor het inzenden van deze uitspraak.