Compensatiecommissie 190115
- Meer over dit onderwerp:
Compensatiecommissie 190115
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/compensatiecommissie-190115
COMPENSATIECOMMISSIE
Zaaknummer Compensatiecommissie 2013 CC311
Zaaknummer Klachtencommissie 2012T740
datum uitspraak 19/01/2015
De Compensatiecommissie voor seksueel misbruik in de R.-K. Kerk van de Stichting Beheer & Toezicht i.z. Seksueel Misbruik in de R.-K. Kerk in Nederland (hierna ook te noemen: de Compensatiecommissie) geeft op grond van de Compensatieregeling R.-K. Kerk Nederland, Compensatie na seksueel misbruik van mindeljarigen (hierna ook te noemen: de Compensatieregeling), het volgende advies naar aanleiding van de aanvraag tot compensatie door:
X,
geboren op 13 april 1947,
wonende te A,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan cloor: mr. M.J. de Witte, advocaat te Amersfoort,
te voldoen door:
de Congregatie van de Priesters van het Heilig Hart van Jezus,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: verweerder
bijgestaan door: mr. R.P. Baetens, advocaat te Tilburg.
1. Verloop van de procedure
1.1
Het aanvraagformulier voor het verkrijgen van compensatie wegens vastgesteld seksueel misbruik van een mindeljarige door een persoon verbonden aan een R.-K. instelling in Nederland is ontvangen op 15 maart 2013, tezamen met twee adviezen van de Klachtencommissie:
a. het advies d.d. 18 december 2012 (zaaknummer 2012T740), waarin het seksueel misbruik tegen wijlen Z (hierna: broeder Z) gegrond is verklaard en de brief d.d. 23 januari 2013, waarin verweerder te kennen geeft de gegrondverklaring over te nemen.
b. het advies d.d. 14 januari 2014 (zaaknummer 2012T740 (3) binnengekomen op 15 januari 2014, waarin het seksueel misbruik tegen wijlen C (hierna: broeder C) gegrond is verklaard en de brief d.d. 23 januari 2014, waarin verweerder te kennen geeft de gegrondverklaring over te nemen.
Het door verweerder ingevulde antwoordformulier is door de griffie ontvangen.
1.2
Bij brief van 20 juni 2013 heeft de voorzitter van de Compensatiecommissie op de voet van artikel 19 van de Compensatieregeling nadere vragen gesteld aan verzoeker aangaande de geleden vermogensschade. Namens verzoeker is de schade van verzoeker schriftelijk onderbouwd bij brief van 5 september 2013. Verweerder heeft bij brief van 16 oktober 2013, opgesteld door mr. Baetens voornoemd, gereageerd op deze schadeonderbouwing.
Bij brief van 21 november 2014 heeft mr. De Witte een aanvullende onderbouwing gegeven van de gestelde schade. Mr. Baetens heeft daarop namens verweerder gereageerd.
1.3
Door het indienen van het aanvraagformulier heeft verzoeker aangegeven akkoord te gaan met de Compensatieregeling. Ook verweerder heeft zich aan de Compensatieregeling onderworpen. Beide partijen hebben afschriften gekregen van alle genoemde stukken die deel uit-maken van het dossier waarover de Compensatiecommissie beschikt.
2. De vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de aanvraag tot compensatie gaat de Compensatiecommissie uit van de feiten en omstandigheden, zoals deze door de Klachtencommissie in haar adviezen zoals genoemd onder 1.1 zijn vastgesteld en gegrond zijn bevonden. Kort weergegeven en nader beschreven in deze adviezen, gaat het in deze zaak om het navolgende uitzonderlijk seksueel misbruik.
Seksueel misbruik door broeder Z
Verzoeker verbleef van zijn zesde tot zijn twaalfde jaar en vervolgens wederom - na een periode in een pleeggezin te hebben doorgebracht - van zijn vijftiende tot zijn achttiende jaar in Huize D, omdat hij aldaar geplaatst was.
Verzoeker is seksueel misbruikt door broeder Z, maar ook door andere personen. Hoewel het aandeel van broeder Z in het verzoeker aangedane seksueel misbruik voor wat betreft de duur en frequente niet precies is vast te stellen, is aannemelijk dat verzoeker gedurende beide periodes frequent en op vele manieren door broeder Z ernstig seksueel is misbruikt. Het seksueel misbruik heeft er uit bestaan dat verzoeker zich moest uitkleden en vervolgens werd aangerand en verkracht. Het seksueel misbruik is soms gepaard gegaan met fysieke gewelddadigheden, zoals slaag en (langdurige) opsluiting waarbij het geweld in sommige gevallen als excessief is te duiden.
Verzoeker was bij aanvang van het misbruik zes jaar oud.
Seksueel misbruik door broeder C
Voor de Klachtencommissie is aannemelijk geworden dat broeder C verzoeker in de periode van 1953 tot 1959 in Huize D meer dan eens seksueel heeft misbruikt, waaronder verkrachtingen.
De Klachtencommissie is er kennelijk niet in geslaagd de omvang van het seksueel misbruik concreter vast te stellen. De Compensatiecommissie sluit overigens niet uit dat het seksueel misbruik door broeder C pas vanaf 1957 heeft plaats gevonden, omdat deze (volgens de gegevens van verweerder) eerst vanaf 1957 aan Huize D was verbonden.
3. Het bewijs en categorie-indeling
3.1 bewijs
Het bewijs van seksueel misbruik, van de aard daarvan en van de relevante bijkomende omstandigheden is door verzoeker geleverd door overlegging van de onder 1.1 genoemde adviezen van de Klachtencommissie, gegeven naar aanleiding van de klachten van verzoeker, waarin de klachten gegrond is verklaard, voorzien van de schriftelijke beslissingen van de kerkelijke gezagsdragers van de aangeklaagde tot overname van het advies.
3.2 categorie-indeling
Gelet op het jegens verzoeker gepleegde seksueel misbruik, zoals vermeld onder 2 en het geleverde bewijs daarvan zoals vermeld onder 3.1, oordeelt de Compensatiecommissie dat sprake is van 'uitzonderlijk seksueel misbruik' , als bedoeld in de eerste zinsnede van artikel 5 sub 5 van de Compensatieregeling. De Compensatiecommissie komt tot dit oordeel gelet op de volgende en verzwarende omstandigheden:
- Het misbruik ving aan op de zeer jonge leeftijd van zes jaar.
- Het misbruik heeft zeer lang voortgeduurd, te weten van zijn 6e tot zijn 12e jaar en vervolgens van zijn 15e tot zijn 18e jaar.
- Het misbruik bestond uit het gedwongen moeten uitkleden, aanrandingen en verkrachtingen.
- Het misbruik heeft frequent plaatsgevonden.
- Het misbruik vond plaats in het tehuis dat op dat moment 'het thuis' was voor verzoeker waardoor zijn gevoel van veiligheid werd geschaad.
- Er is sprake van meerdaderschap, nu verzoeker door twee personen seksueel is misbruikt.
- Het misbruik ging gepaard met gewelddadigheden, zoals vernedering, straf en mishandeling.
Ten overvloede merkt de Compensatiecommissie op dat hoewel hier sprake kan zijn van seksueel misbruik dat in meerdere categorieën zou kunnen vallen, voor de te adviseren uitkering volgens de toelichting op de Compensatieregeling alleen de hoogste categorie geldt (zie Toelichting op de Compensatieregeling, paragraaf De categorieën, 4e alinea).
4. Bedrag financiële compensatie en kosten rechtsbijstand
algemeen
4.1
De Compensatieregeling kent, zoals de toelichting bij de Compensatieregeling het omschrijft, een tegemoetkoming naar billijkheid in de schade ontstaan door seksueel misbruik. In een aantal gevallen zal de compensatie de schade dekken, in een aantal gevallen zal dat niet zo zijn. De in deze regeling omschreven compensatie heeft het karakter van smartengeld ter erkenning van het jegens verzoeker gepleegde seksueel misbruik en ter genoegdoening van het geschokte rechtsgevoel. Het is bedoeld om een materiële vergoeding te bieden ter ver-zachting van het gedurende vele jaren ondergane psychisch leed, de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Tevens is de vergoeding, zoals de toelichting op de regeling vermeldt, bestemd voor vergoeding van sommige uitgaven die gedaan zijn ten gevolge van het misbruik, afgezien van de vergoeding voor vermogensschade, als bedoeld in artikel 5 onder 5 van de Compensatieregeling.
standpunt verzoeker
4.2
In reactie op de brief van de voorzitter van de Compensatiecommissie waarin verzoeker krachtens artikel 19 van de Compensatieregeling in de gelegenheid is gesteld om zijn vermogensschade veroorzaakt door het seksueel misbruik toe te lichten, heeft mr. De Witte voor-noemd bij brieven van 5 september 2013 en van 21 november 2014 gereageerd.
Deze brieven - vergezeld van een handgeschreven brief van verzoeker - laten zich als volgt samenvatten.
Verzoeker heeft het seksueel misbruik en het geweld destijds kunnen overleven door te 'dissociëren' van zich zelf. Hij trad als het ware uit zijn eigen lichaam. Verzoeker heeft vanwege de psychologische gevolgen van het seksueel misbruik in zijn leven te kampen gehad met een veelvoud aan somatische klachten, waaronder orthopedische klachten-, visus- darm- en rug- klachten, alsmede eczeem. De behandeling daarvan heeft hem in zijn leven veel geld gekost. Hij heeft eigen bijdragen moeten betalen, reiskosten gemaakt en vele vormen van behandeling zelf moeten betalen.
Verzoeker had arts willen worden. Hij heeft evenwel de ambachtsschool bezocht en is zijn leven lang werkzaam geweest als zelfstandig ondernemer. Vanwege zijn lichamelijke klachten heeft hij inkomen misgelopen omdat hij (tijdelijk) uitviel voor het werk om behandelingen te kunnen ondergaan. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat ook in een geval van uitzonderlijk seksueel misbruik door de Compensatiecommissie tot de maximale compensatie kan worden geadviseerd, louter op basis van smartengeld (immateriële schadevergoeding).
Verzoeker begroot de totale schade op meer dan het maximaal toe te wijzen compensatiebedrag, te weten op € 301.917, 18. Om die reden maakt hij aanspraak op het maximaal te adviseren compensatiebedrag.
standpunt verweerder
4.3
Wat betreft de vermogensschade stelt mr. Baetens bij brieven van 16 oktober 2013 en van 4 december 2014 namens verweerder dat verzoeker de vermogensschade wel heeft gesteld, maar niet, althans op onvoldoende wijze heeft gedocumenteerd en onderbouwd. Daardoor is het vereiste causaal verband tussen de gestelde somatische klachten en het seksueel misbruik niet in voldoende mate komen vast te staan. Voorts wijst mr. Baetens erop dat de stelling dat verzoeker - indien hij niet zou zijn misbruik- arts zou zijn geworden, gepasseerd dient te worden omdat deze stelling op geen enkele wijze is gedocumenteerd of nader is onderbouwd.
Ook brengt mr. Baetens te berde dat verzoeker stelt dat hij door meerdere personen ernstig seksueel is misbruikt, maar dat het merendeel van de klachten tegen andere personen ongegrond is verklaard. Dit leidt er toe, aldus mr. Baetens, dat in de onderhavige aanvraag alleen het seksueel misbruik dat thans gegrond is verklaard (tegen de broeders Z en C), en de daaruit voortvloeiende vermogensschade beoordeeld moet worden. Wel erkent verweerder dat het seksueel misbruik dat verweerder is aangedaan ernstig is en zal hebben geleid tot immateriële schade. Verweerder is zonder meer bereid die te vergoeden. De stelling van verzoeker dat in de onderhavige zaak het maximale compensatiebedrag zou moeten worden betaald louter uit hoofde van smartengeld, zou - aldus mr. Baetens - een afwijking betekenen van de consistente lijn die de Compensatiecommissic tot nu toe heeft gehanteerd in vergelijkbare zaken van uitzonderlijk misbruik. Tot slot merkt mr. Baetens op dat de gestelde vermogensschade op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt.
overweging Compensatiecommissie
4.4
Op basis van de namens verzoeker overgelegde stukken, overweegt de Compensatiecommissie als volgt. Allereerst wordt opgemerkt dat dc Compensatiecommissie voor de advisering omtrent de hoogte van het smartengeld, zich dient te baseren op de Compensatieregeling. De Compensatiecommissie heeft op grond van de Compensatieregeling (zie Toelichting pag. 10, categorie 5, 4e alinea) een zekere vrijheid bij de bepaling van de toe te kennen compensatiebedragen in gevallen van uitzonderlijk seksueel misbruik. De Compensatiecommissie heeft als uitgangspunt genomen in beginsel niet over te gaan tot advisering van de maximaal te adviseren compensatie louter op basis van smartengeld. De Compensatiecommissie ziet in de onderhavige aanvraag geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Bovendien zou afwijken van deze ingezette lijn leiden tot een vorm van rechtsongelijkheid ten opzichte van vergelijkbare zaken van uitzonderlijk seksueel misbruik, waarin de Compensatiecommissie reeds uitspraak heen gedaan.
Wel geldt in een geval van 'uitzonderlijk seksueel misbruik' als bedoeld in categorie 5, aldus de Toelichting niet de voorwaarde, dat het causaal verband tussen het seksueel misbruik en de substantiële vermogensschade zonder gerede twijfel aanwezig dient te zijn.
4.5
Uit de overgelegde stukken - voornamelijk bestaande uit een zeer groot aantal facturen - blijkt dat verzoeker in zijn leven geconfronteerd is met vele aandoeningen. Bij een aantal van deze aandoeningen en klachten (al dan niet ten gevolge van ongevallen) is het causaal ver-band met het seksueel misbruik niet of in mindere mate aannemelijk geworden. Anderzijds is de Compensatiecommissie ambtshalve bekend met het fenomeen van somatiseren van psychische traumata als gevolg van seksueel misbruik. Ook V.B. Felperlaan (arts) maakt in zijn brieven melding van psychosomatische klachten, die samenhangen met het ernstige seksueel misbruik dat verzoeker in zijn jeugd is aangedaan. Daar staat tegenover dat de verklaringen van Felperlaan verklaringen van een eigen behandelaar zijn en er daarnaast geen andere ver-klaringen van reguliere artsen zijn overgelegd, die wijzen op een duidelijk verband tussen de (psycho)somatische klachten enerzijds en het seksueel misbruik anderzijds.
Alhoewel een gedeelte van de overgelegde facturen paramedische kosten betreft waarvoor niet van een verwijzing uit het reguliere medische circuit is gebleken, zal de Compensatiecommissie desalniettemin adviseren deze kosten, zij het gedeeltelijk, voor vergoeding in aanmerking te brengen omdat verzoeker daar kennelijk baat bij heeft ( gehad). Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of bij verzoeker sprake is van verlies van arbeidsvermogensschade als gevolg van het gegrond verklaarde seksueel misbruik. Dat verzoeker langdurig geen of te eenvoudig onderwijs heeft gevolgd, is wel gesteld, maar verder niet aannemelijk gemaakt. Evenmin volgt de Compensatiecommissie de stelling van verzoeker dat hij - indien het misbruik niet had plaatsgevonden - arts zou zijn geworden, nu deze stelling als te speculatief moet worden aangemerkt nu deze niet nader is onderbouwd. Voorts komt de Compensatiecommissie op grond van alle voorhanden informatie tot de conclusie dat verzoeker nagenoeg zijn gehele leven aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, zonder dat sprake is geweest van blijvende of langdurige uitval of arbeidsongeschiktheid, hetgeen overigens alle lof verdient. De faillissementen van verzoekers ondernemingen staan naar het oordeel van de Compensatiecommissie in een te ver verwijderd en te onduidelijk verband met het seksueel misbruik, waardoor de Compensatiecommissie het niet aannemelijk acht dat de daaruit resulterende schade toegerekend dient te worden aan het onderhavige misbruik. Wel acht de Compensatiecommissie aannemelijk dat een deel van de materiële schade (bestaande uit therapie- en reiskosten en gederfde inkomsten wegens het stilvallen van het ondernemerschap omdat hij behandeling diende te ondergaan) zijn oorzaak vindt in het gegrond verklaarde misbruik en dus voor vergoeding in aanmerking komt.
Slotsom is dat de gestelde vermogensschade voor een (bescheiden) gedeelte voor vergoeding in aanmerking dient te komen.
4.6
Naast een vergoeding voor materiële schade, komt verzoeker uiteraard in aanmerking voor een aanzienlijk vergoeding wegens immateriële schade. Het seksueel misbruik dat als uitzonderlijk heeft te gelden, is verzoeker als jeugdige en weerloze jongen jarenlang aange-daan. Bovendien gaat het hier om seksueel misbruik dat door twee personen is gepleegd en is cr sprake van bijkomende en verzwarende omstandigheden, zoals geweld.
Waar verzoeker op bescherming en liefdevolle behandeling en verzorging mocht rekenen in Huize D is hij geconfronteerd geweest met structureel seksueel misbruik, vervlochten met gewelddadigheden en vernederingen. Het misbruik vond frequent plaats en is als zeer ernstig te duiden. Bij het vaststellen van de toekenning van compensatie overweegt de Compensatiecommissie voorts dat de compensatie niet alleen bedoeld is voor min of meer objectief vast te stellen nadeel, maar ook ter verkrijging van genoegdoening en herstel van een geschokt rechtsgevoel.
4.7
Al de feiten en omstandigheden afwegend komt de Compensatiecommissie tot het oordeel dat betaling van een bedrag van € 80.000,-- voor materiële en immateriële schade geadviseerd dient te worden.
4.8
Verzoeker heeft van verweerder reeds een bedrag van € 25.000,-- ontvangen. Dit bedrag dient krachtens artikel 4 van de Compensatieregeling op het te adviseren bedrag in mindering te worden gebracht, waardoor een te adviseren bedrag resteert van € 55.000,--.
4.9
Verzoeker heeft een tweetal nota's ter hoogte van € 2.957,03 en € 9.890,77, te vermeerderen met € 88,97 wegens reiskosten, overgelegd aan de Compensatiecommissie ter zake van kosten van rechtsbijstand gemaakt in het kader van de onderhavige compensatie aanvraag. De hoogte van de in rekening gebrachte bedragen komt de Compensatiecommissie afgezet tegen de te adviseren compensatie als bovenmatig voor, mede gelet op de hoogte van het tarief van de in rekening gebrachte reistijd, het (tot twee maal toe) in rekening brengen van het aanmaken van het dossier en het volledig in rekening brengen van de wel zeer frequente schriftelijke en mondelinge contacten met verzoeker. Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de Compensatieeommissie een totale vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand van € 8.500,-- redelijk.
5. Slotsom
5.1
De Compensatiecommissie heeft kennisgenomen van alle stukken in het onderhavige dossier en is op grond daarvan tot het oordeel gekomen dat de onderhavige aanvraag gelet op de bepalingen van de Compensatieregeling dient te worden ingedeeld in categorie 5 als 'uitzonderlijk seksueel misbruik' en dat de hierna te vermelden bedragen voor betaling in aanmerking dienen te komen.
5.2
Betaling van compensatie en kosten van rechtsbijstand geschiedt zonder dat van de verzoeker tot compensatie finale kwijting ter zake van schadevergoeding wegens seksueel misbruik wordt verlangd.
5.3
Deze beslissing van de Compensatiecommissie geldt als bindend advies voor verweerder en is noch voor verzoeker, noch voor verweerder vatbaar voor enige vorm van beroep bij de Compensatiecommissie.
6. Het advies
De Compensatiecommissie komt tot een indeling van de aanvraag van verzoeker in categorie 5 als uitzonderlijk seksueel misbruik en adviseert verweerder om binnen zes weken te rekenen vanaf de dag na deze uitspraak:
- aan verzoeker een bedrag van € 55.000,-- (€80.000,-- verminderd met het reeds door verzoeker ontvangen voorschot van €25.000,--) te betalen, alsmede
- aan de advocaat van verzoeker ter zake van kosten van rechtsbijstand een bedrag van €8.500,-- te betalen.
Deze beslissing is gewezen door de Compensatiecommissie in de samenstelling mr. B. Holthuis (voorzitter), mr. L.M.. van de Laar en de heer E.S. Groot, bijgestaan door mr. E.B. Schaafsma-van Campen. griffier, op 19/01/2015 en is ondertekend door de voorzitter.
Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.