Compensatiecommissie 261015
- Meer over dit onderwerp:
Compensatiecommissie 261015
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/compensatiecommissie-261015
COMPENSATIECOMMISSIE
Zaaknummer Compensatiecommissie 2014CC567 a,b
Zaaknummer Klachtencommissie 2013W1087 (1) en (2)
datum uitspraak 26/10/2015
De Compensatiecommissie voor seksueel misbruik in de R.-K. Kerk van de Stichting Beheer& Toezicht i.z. Seksueel Misbruik in de R.-K. Kerk in Nederland (hierna ook te noemen: de Compensatiecommissie) geeft op grond van de Compensatieregeling R.-K, Kerk Nederland, Compensatie na seksueel misbruik van minderjarigen (hierna ook te noemen: de Compensatieregeling), het volgende advies naar aanleiding van de aanvraag tot compensatie door:
X,
geboren op XX-XX-1962,
wonende te A,
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door: mr. R.A. Hebly, advocaat te Amersfoort,
te voldoen door:
Y,
gevestigd te B ,
hiema te noemen: verweerder.
1. Verloop van de procedure
1.1 Het aanvraagformulier voor het verkrijgen van compensatie wegens vastgesteld seksueel misbruik van een minderjarige door twee personen verbonden aan een R.-K. instelling in Nederland is ter griffie ontvangen op 13 oktober 2014, tezamen met de door verzoeker en verweerder op 8 september 2014 ondertekende vaststellingsovereenkomst, waarin het jegens verzoeker gepleegde seksueel misbruik door verweerder is erkend.
Ook is ter griffie ontvangen het door verweerder ingevulde antwoordformulier, vergezeld van een handgeschreven brief die op 24 oktober 2014 is ontvangen.
1.2 Bij brief van 26 januari 2015 heeft de voorzitter van de Compensatiecommissie op de voet van artikel 19 van de Compensatieregeling nadere vragen gesteld aan verzoeker aangaande de geleden vermogensschade. Namens verzoeker is de schade van verzoeker schriftelijk onderbouwd bij brief van 1 juni 2015. Verweerder heeft bij brief van 15 juni 2015 gereageerd.
1.3 Door het indienen van het aanvraagformulier heeft verzoeker aangegeven akkoord te gaan met de Compensatieregeling. Ook verweerder heeft zich aan de Compensatieregeling onderworpen. Beide partijen hebben afschriften gekregen van alle genoemde stukken die deel uitmaken van het dossier waarover de Compensatiecommissie beschikt.
2. De vaststaande feiten
2.1 Voor de beoordeling van de aanvraag tot compensatie gaat de Compensatiecommissie uit van de feiten en omstandigheden, zoals deze op grond van de onder 1.1 genoemde vaststellingsovereenkomst tussen partijen zijn vastgesteld en gegrond zijn bevonden.
2.2 De vaststellingsovereenkomst, die na een traject van mediation (uitgevoerd door Slachtoffer in Beeld, hierna: SIB) door verzoeker en verweerder is ondertekend, luidt - voor zover hier relevant als volgt:
"Partijen zijn in deze mediation het volgende overeengekomen:
In het gesprek is door zr. Z en zr. C erkenning gegeven aan het seksueel misbruik door zr. D en zr. E bij dhr. X, zoals omschreven is in de concept-klaagschriften die separaat aan deze overeenkomst zijn toegevoegd en behoren bij de melding van het seksueel misbruik bij het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK, d.d. 6 augustus 2013 onder de nummers
2013W1087 (1): mevr. E;
2013W1087 (2): mevr. D."
2.3 Bij de vaststellingsovereenkornst is (in tegenstelling tot in het hiervoor onder 2.2 vermelde citaat) maar één concept-klaagschrift bijgevoegd, dat in het bijzonder betrekking heeft op het door zuster E gepleegde seksueel misbruik, maar ook op het door een andere zuster gepleegde seksueel misbruik, ten aanzien waarvan de Compensatiecommissie begrijpt dat daarmee zuster D wordt bedoeld.
2.4 Op basis van de vaststellingsovereenkomst en het aangehechte concept-klaagschrift is het navolgende seksueel misbruik vast komen te staan.
Het gezin van verzoeker was arm en verhuisde, toen verzoeker vijf jaar was, naar een ander huis in verband met een scheiding. Door de erbarmelijke omstandigheden waarin verzoeker toen leefde, werd hij ernstig ziek. Er werd tuberculose geconstateerd en op 6 september 1966 werd verzoeker opgenomen in Sanatorium F, te G. Verzoeker heeft aldaar bijna een jaar verbleven, van 6 september 1966 tot en met 9 augustus 1967. De zieke kinderen werden verzorgd door de zusters van Y uit B. Verzoeker is onder meer verzorgd door zuster E en zuster D.
Verzoeker is door zuster E gewassen. Dit gebeurde in een apart washok, Zij deed daarbij altijd de deur op slot. Na te zijn gewassen, moest verzoeker de borsten van zuster E betasten. Ook moest hij haar vagina strelen en betasten, waarbij zij haar rok omhoog deed. Op haar beurt betastte zuster E ook de geslachtsdelen van verzoeker, waarbij zij soms met haar vinger verzoeker anaal penetreerde. Verzoeker is ook bij het slapen gaan door zuster E seksueel misbruikt. Regelmatig is verzoeker door haar met een band (een soort Zweedse band) met zijn armen en borst aan het bed vastgebonden, waarna zij het bed uit de slaapzaal reed en hem vervolgens aan zijn geslachtsdelen betastte.
Daarnaast is verzoeker op dezelfde wijze door een andere zuster (het gaat hier om zuster D, zo begrijpt de Compensatiecommissie) seksueel misbruikt. De omschrijving van het door zuster D gepleegde seksueel misbruik komt in grote mate overeen met de omschrijving van het door zuster E gepleegde seksueel misbruik.
Verzoeker is gedurende een periode van ongeveer negen maanden gemiddeld één tot twee keer week op bovenstaand wijze seksueel misbruikt door zuster E en zuster D. Verzoeker was bij aanvang van het misbruik vijf jaar oud.
3. Het bewijs en de categorie-indeling
3.1 bewijs
Het bewijs van seksueel misbruik, van de aard daarvan en van de relevante bijkomende omstandigheden is door verzoeker geleverd door overlegging van de onder 1.1. genoemde vaststellingsovereenkomst als uitkomst van het door verzoeker en verweerder doorlopen bemiddelingstraject onder leiding van SIB, hetgeen bewijs vormt zoals vermeld in artikel 7 sub e van de Compensatieregeling. De brief van verweerder d.d. 24 oktober 2014, meegestuurd bij het antwoordformulier, vormen geen bewijs in de zin van de Compensatieregeling en de Compensatiecommissie kan deze brief derhalve niet betrekken in de vaststelling van de omvang van het aan de orde zijnde seksueel misbruik.
3.2 meerdere daders
In de onderhavige aanvraag sprake is van seksueel misbruik verricht door meerdere, te weten drie daders (hierna te noemen: meerdaderschap).
In zijn algemeenheid merkt de Compensatiecommissie in dat kader op dat ieder slachtoffer, ongeacht of het misbruik door één dader of door meerdere daders is gepleegd, aanspraak heeft op één vergoeding en dat deze vergoeding nooit meer bedraagt dan €100.000,--. Blijkens de toelichting op de Compensatieregeling (paragraaf De categorieën, 4e alinea) geldt alleen de hoogste categorie in het geval dat het seksueel misbruik door meerdere daders binnen verschillende categorieën valt.
De Compensatiecommissie ziet geen grond om een slachtoffer dat door meerdere daders is misbruikt meerdere aanvragen te geven en daarmee het plafond binnen een bepaalde categorie te overstijgen, terwijl voor een slachtoffer dat door één dader meerdere keren is misbruikt wel het plafond zou gelden van de desbetreffende categorie. Het enkele feit dat sprake is van misbruik door meerdere daders, ziet de Compensatiecommissie wel als een verzwarende omstandigheid, die in zijn algemeenheid tot uitdrukking kan komen in de categorie-indeling of in het uit te betalen bedrag.
3.3 categorie-indeling
Gelet op het jegens verzoeker door twee zusters gepleegde seksueel misbruik, zoals vermeld onder 2 en het geleverde bewijs daarvan zoals vermeld onder 3.1, oordeelt de Compensatiecommissie dat bij gezámenlijke beoordeling van het door de twee zusters gepleegde seksueel misbruik, sprake is van 'uitzonderlijk seksueel misbruik', als bedoeld in de eerste zinsnede van artikel 5 sub 5 van de Compensatieregeling. De Compensatiecommissie komt tot dit oordeel gelet op de volgende en verzwarende omstandigheden:
- Het misbruik ving aan op de zeer jonge leeftijd van vijf jaar.
- Het misbruik heeft gedurende een periode van ongeveer 9 maanden plaatsgevonden.
- Het misbruik bestond uit gedwongen betasting van geslachtsdelen over en weer, gedwongen betasting van borsten, het soms binnendringen met de vinger in de anus van verzoeker.
- Het misbruik heeft frequent, gemiddeld één tot twee keer week, plaatsgevonden.
- Het misbruik vond plaats in het Sanatorium dat op dat moment thuis was voor verzoeker en waardoor zijn gevoel van veiligheid werd geschaad.
- Er is sprake van meerdaderschap,
- Het misbruik ging regelmatig gepaard met vastbinden op het bed.
Ten overvloede merkt de Compensatiecommissie op dat hoewel hier sprake kan zijn van seksueel misbruik dat in meerdere categorieën zou kunnen vallen, voor de te adviseren uitkering volgens de toelichting op de Compensatieregeling alleen de hoogste categorie geldt (zie Toe lichting op de Compensatieregeling, paragraaf De categorieën, 4e alinea).
4. Bedrag financiële compensatie en kosten rechtsbijstand
algemeen
4.1 De Compensatieregeling kent, zoals de toelichting bij de Compensatieregeling het omschrijft, een tegemoetkoming naar billijkheid in de schade ontstaan door seksueel misbruik. In een aantal gevallen zal de compensatie de schade dekken, in een aantal gevallen zal dat niet zo zijn. De in deze regeling omschreven compensatie heeft het karakter van smartengeld ter erkenning van het jegens verzoeker gepleegde seksueel misbruik en ter genoegdoening van het geschokte rechtsgevoel. Het is bedoeld om een materiële vergoeding te bieden ter verzachting van het gedurende vele jaren ondergane psychisch leed, de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Tevens is de vergoeding, zoals de toelichting op de regeling vermeldt, bestemd voor vergoeding van sommige uitgaven die gedaan zijn ten gevolge van het misbruik, afgezien van de vergoeding voor vermogensschade, als bedoeld in artikel 5 onder 5 van de Compensatieregeling.
standpunt verzoeker
4.2 In reactie op de brief van de voorzitter van de Compensatiecommissie waarin verzoeker krachtens artikel 19 van de Compensatieregeling in de gelegenheid is gesteld om zijn vermogensschade veroorzaakt door het seksueel misbruik toe te lichten, heeft mr. Hebly bij brief van 1 juni 2015 (in aanvulling op zijn eerdere brief van 9 oktober 2014) de gestelde vermogensschade nader toegelicht. De brief laat zich als volgt samenvatten.
Verzoeker heeft na het behalen van de LTS en zijn middenstandsdiploma enige tijd als voeger en metselaar gewerkt voor verschillende opdrachtgevers. Verzoeker is in 1982 afgekeurd voor zijn militaire dienstplicht wegens verdenking van TBC. Hij heeft zijn werkzaamheden in de bouw voortgezet. Van 1987 tot 1988 heet hij alsnog een jaar als beroepsmilitair gewerkt, Na dat jaar heeft hij wederom als voeger/metselaar voor verschillende opdrachtgevers gewerkt. In 1992 heeft hij tezamen met zijn broer een v.o.f. opgericht en is als zelfstandige metselaar/voeger gaan werken. De winst over 1993 bedroeg NLG 132.826,-- bruto voor verzoeker en zijn broer tezamen, hetgeen op netto-basis en verdeeld over beide broers neer komt op circa € 21.096,--. In 1993 is verzoeker uitgevallen voor zijn werk wegens psychische gronden die zijn terug te voeren op het trauma van het hem aangedane seksueel misbruik. Sindsdien heeft verzoeker niet meer deelgenomen aan het arbeidsproces en vanaf 1995 is hij volledig arbeidsongeschikt verklaard.
In 2000 is verzoeker door een hondenbeet emstig verwond geraakt aan zijn hand. Ook kampt hij met lichamelijke klachten aan rug, schouder en enkel. Mogelijk zou hij (in de hypothetische situatie dat hij niet zou zijn uitgevallen door de psychische klachten gerelateerd aan het misbruik) door de hondenbeet en de andere lichamelijke klachten ook zijn uitgevallen voor zijn werk, echter in dat geval zou hij psychische veerkracht hebben gehad en na zijn genezing weer aan het werk zijn gegaan. De uitval zou in dat geval slechts tijdelijk zijn geweest.
De totaal door verzoeker gederfde inkomsten zijn te begroten op circa € 141.388,--. Verzoeker maakt aanspraak op de maximaal te adviseren compensatie.
standpunt verweerder
4.3 Verweerder heeft bij brief van 15 juni 2015 verklaard af te zien van het geven van een inhoudelijk oordeel over de door verzoeker gestelde vermogensschade en het causaal verband met het hem aangedaan seksueel misbruik.
overwegingen Compensatiecommissie
4.4 Nu naar het oordeel van de Compensatiecommissie in deze zaak sprake is van een geval van uitzonderlijk seksueel misbruik als bedoeld in categorie 5 geldt, aldus de toelichting, niet de voorwaarde, dat het causaal verband tussen het seksueel misbruik en de vermogensschade zonder gerede twijfel aanwezig dient te zijn. Gezien de bijzondere ernst van het bovengenoemde seksueel misbruik en gezien de bijkomende omstandigheden ligt in de visie van de Compensatiecommissie vermogensschade als gevolg van het misbruik in gevallen van 'uitzonderlijk seksueel misbruik' voor de hand. Wel dient ook in geval van uitzonderlijk seksueel misbruik de gestelde vermogensschade en het causaal verband met het seksueel misbruik in enige mate aannemelijk te zijn gemaakt.
4.5 Uit de door verzoeker overgelegde stukken, waaronder vele UWF (SFB) documenten alsmede de brieven en verklaringen van diverse medici, komt vast te staan dat verzoeker in november 1993 is uitgevallen voor zijn werk als 'voeger'. Oorzaak van de uitval zijn in hoofdzaak psychische problemen, waarbij geen, althans weinig, objectieve fysieke afwijkingen gevonden kunnen worden voor de door verzoeker ervaren lichamelijke klachten. H (verzekeringsarts) schrijft in zijn algemene rapportage d.d. 29 juli 1994 dat verzoeker sterk gefixeerd is op deze lichamelijke klachten, maar dat de origine van de klachten psychogeen is. Ook schrijft H dat verzoeker in zijn jeugd kennelijk ernstige traumatische ervaringen heeft gekend, die aanleiding zijn geweest tot een zeer onzekere persoonlijkheid en dat verzoeker lijdt aan socio-fobische klachten (agorafobie). De lichamelijke klachten zijn een signaal naar buiten van grote intrapsychische conflicten of een psychische reactie op het onvoldoende kunnen hanteren van deze conflicten. Door omstandigheden is verzoeker in 1993 niet langer in staat om de compensatiemechanismen overeind te houden en is er een psychische decompensatie ontstaan. Deze situatie is zodanig emstig dat er geen reserve is voor arbeid van enige omvang of voor sociale activiteiten, aldus H voornoemd.
Verzoeker is vanaf eind 1994 onder behandeling bij I (psychiater). Ook I maakt in zijn brief van 13 maart 1995 aan het S.F.B. melding van traumatische ervaringen in zijn jeugd. Hij schrijft over' afwijzingen en mishandeling'. Uit het verzekeringsgeneeskundig resumé van 25 apri11994 van F (verzekeringsarts) blijkt dat verzoeker in deze periode gedeeltelijk, dat wil zeggen voor twee dagen per week, werkt en dat de prognose is dat hij volledig zal herstellen. De huisarts van verzoeker (K) schrijft op 23 maart 1994 over een gemaskeerde depressie bij hypochondrische man, grote lijdensdruk en weinig effecten van voorgeschreven medicatie.
Per einde wachttijd (op 21 november 1994) wordt verzoeker voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht, zo blijkt uit de algemene rapportage d.d. 2 september 1999 van verzekeringsarts L. Daarin wordt ook melding gemaakt van een auto-ongeluk in 1996, waarvan verzoeker de oorzaak wijt aan concentratieverlies als gevolg van zijn psychische problematiek, een breuk van de rechter enkel in 1997 waarvoor operaties volgden, en van niet verwerkte traumatische mishandeling in zijn jeugd.
In de algemene rapportages (d.d. 19 mei en 16 oktober 1995 en voorts d.d. 25 april 1996) schrijft M (verzekeringsgeneeskundige) dat verzoeker onveranderd volledig arbeidsongeschikt is en dat sprake is van een somatoforme pijnstoornis en agorafobie bij een gemengde persoonlijkheidsstoornis.
Uit het heronderzoek van H d.d. 20 maart 2001 blijkt dat verzoeker in beginsel psychisch stabieler is geworden en dat werkhervatting voorzichtig in beeld zou kunnen komen (hetgeen wordt gesteund door verzoekers psychater), zij het niet dat verzoeker in 2000 door een hond in zijn rechterhand is gebeten, waardoor verzoeker alleen inzetbaar is met zijn linkerhand. De hondenbeet vormt een forse terugval in verzoekers psychisch welzijn. Ook is sprake van tendinitis van de schouder sinds 2008, aldus H in zijn medische rapportages van 7 september 2005 en 11 februari 2011. Verzoeker is tot op heden onveranderd arbeidsongeschikt.
Uit de meer recente verklaring van I (d.d. 21 november 2013) blijkt dat verzoeker met onderbrekingen, vanaf begin jaren negentig tot ongeveer 2004 bij I onder behandeling is geweest wegens een posttraumatische stressstoornis. De eerste jaren bestond de behandeling uit het opbouwen van vertrouwen en voorschrijven van medicatie. Pas later heeft verzoeker I durven vertellen over het seksueel misbruik dat hem in F is aangedaan. Ook drs. N (Big-geregistreerde psychotherapeut) schrijft in haar verklaring d.d. 11 september 2013 dat verzoeker sinds 1978 bij de Riagg onder behandeling is en dat hij lijdt aan een zeer ingrijpend jeugdtrauma waardoor ptts en psychische problematiek, gepaard gaande met socio-fobische klachten tot gevolg. De klachten zijn chronisch en het is onwaarschijnlijk dat volledig zal genezen.
4.6 Gelet op het hiervoor onder 4.5 vermelde, oordeelt de Compensatiecommissie als volgt.
Voldoende aannemelijk is geworden dat met name de psychische klachten van verzoeker samenhangen met het hem in zijn jeugd aangedaan seksueel misbruik en dat deze klachten in de basis de reden zijn voor zijn uitval en het voortduren daarvan. Wel merkt de Compensatiecommissie op dat kennelijk ook sprake is geweest van 'mishandelingen en verwaarlozing' en dat niet duidelijk is geworden dat daarmee ook gedoeld wordt op het onderhavige seksueel misbruik in F, Het is voorts duidelijk dat de hondenbeet in 2000 en de breuk van de enkel los staan van het seksueel misbruik en op zich zelf ook reden kunnen zijn voor uitval voor het werk op een moment dat juist zicht was op werkhervatting. Echter, in de situatie dat verzoeker niet seksueel zou zijn misbruikt, acht de Compensatieconunissie het niet onaannemelijk dat verzoeker door deze beet en/of breuk ook tijdelijk zou zijn uitgevallen voor het werk, maar in dat geval mentaal weerbaarder en daardoor in staat zou zijn geweest om na genezing te re-integreren in het arbeidsproces. In de huidige situatie, waarbij met name sprake is van psychische problematiek door het seksueel misbruik, kan deze beperkte weerbaarheid naar het oordeel van de Compensatiecommissie heel wel geleid hebben tot het voortduren van de arbeidsongeschiktheid.
4.7 Gelet op alle feiten en omstandigheden komt de Compensatiecommissie tot het oordeel dat zelfs bij een gedeeltelijke toerekening van de door verzoeker als gevolg van het seksueel misbruik geleden vermogensschade deze, tezamen met de geleden inunateriële schade, de maximum vergoeding van art 5 lid 5 van de Compensatieregeling ruimschoots overschrijdt. Aldus komt de Compensatiecommissie tot het oordeel dat een compensatie van € 100.000,-- geadviseerd moet worden voor zowel materiele als immateriële schadevergoeding.
4.8 Alle feiten en omstandigheden afwegend komt de Compensatieconunissie tot het oordeel dat betaling van een bedrag van € 100.000,-- voor immateriële schade geadviseerd dient te worden.
4.9 Verzoeker heeft een nota ter hoogte van € 5.593,42 inclusief kantoorkosten en BTW overgelegd aan de Compensatiecommissie ter zake van kosten van rechtsbijstand gemaakt in het kader van het aanvragen van de financiële compensatie. De Compensatiecommissie is van oordeel dat dit bedrag ter zake van de redelijke kosten rechtsbijstand integraal voor vergoeding in aanmerking komt.
5. Slotsom
5.1 De Compensatiecommissie heeft kennisgenomen van alle stukken in het onderhavige dossier en is op grond daarvan tot het oordeel gekomen dat de onderhavige aanvraag gelet op de bepalingen van de Compensatieregeling dient te worden ingedeeld in categorie 5 als 'uitzonderlijk seksueel misbruik' en dat de hierna te vermelden bedragen voor betaling in aanme king dienen te komen.
5.2 Betaling van compensatie en kosten van rechtsbijstand geschiedt zonder dat van de verzoeker tot compensatie finale kwijting ter zake van schadevergoeding wegens seksueel misbruik wordt verlangd.
5.3 Deze beslissing van de Compensatiecommissie geldt als bindend advies voor verweerder en is noch voor verzoeker, noch voor verweerder vatbaar voor enige vorm van beroep bij de Compensatiecommissie.
6. Het advies
De Compensatiecommissie komt tot een indeling van de aanvraag van verzoeker in categorie 5 als uitzonderlijk misbruik en adviseert verweerder binnen zes weken te rekenen vanaf de dag na deze uitspraak:
- een bedrag van € 100.000,-- te betalen aan verzoeker, alsmede
- aan de advocaat van verzoeker een bedrag van € 5.593,42 te betalen ter zake van kosten van rechtsbijstand.
Deze beslissing is gewezen door de Compensatiecommissie in de samenstelling mr. B. Holthuis (voorzitter), mr.J.M. van de Laar en de heer E,S. Groot, bijgestaan door mr. E.B. Schaafsma-van Campen, griffier, op 26/10/2015 en is ondertekend door de voorzitter.
Met dank aan de heer mr. J.F. Roth, SAP Letselschade Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.