Hof 's-Hertogenbosch 180615
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 180615
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-s-hertogenbosch-180615
Beschikking
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 juni 2015
Zaaknummer: HR 200.165.052/01
Rekestnummer 1e aanleg: C/O1/280056/ EX RK 14-156
in de zaak van
X,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat te Amersfoort,
verzoeker,
hierna aan te duiden als X,
advocaat: mr. M.J. de Witte,
tegen
1. de kerkelijke rechtspersoon Nederlandse Provincie der Oblaten van de H. Franciscus van Sales,
gevestigd te Schijndel,
advocaat: mr. R.P. Baetens,
2. Y,
wonende te Z,
advocaat: mr. drs. T. van Kooten,
verweerders,
hierna aan te duiden als Oblaten respectievelijk Y.
1. Het verloop van de procedure
1.1. X komt in hoger beroep van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 december 2014 gewezen tussen hem als verzoeker en de Oblaten en Y als verweerders. Bij deze beschikking is X' verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. X kan zich met deze afwijzing niet verenigen en voert in hoger beroep een aantal grieven tegen voornoemde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aan.
1.2. Bij verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 16 februari 2015, heeft X verzocht de beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant te vernietigen en een voorlopig getuigenverhoor te gelasten met veroordeling van gerekwestreerde(n) in de proceskosten.
1.3. Oblaten alsmede Y hebben een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie op 13 april 2015 respectievelijk 20 april 2015.
1.4 Het hof heeft voorts kennisgenomen van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 april 2014 alsmede van de brief van de advocaat van Y d.d. 18 mei 2015 en de brief van de advocaat van Oblaten met bijlage d.d. 19 mei 2015.
1.5 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- X , bijgestaan door mr. De Witte;
- namens Oblaten de daartoe gemachtigde pater de heer A, bijgestaan door mr. Baetens;
- namens Y, mr. Van Kooten.
1.6. Zowel de Provinciale Overste van de Oblaten B als Y was met bericht van verhindering niet in persoon aanwezig tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep.
2. De gronden van het verzoek
Voor de gronden van het verzoek en de toelichting daarop verwijst het hof naar het verzoekschrift.
3. De beoordeling
3.1. X stelt, zakelijk weergegeven, dat de rechtbank de uitkomst van de verhoren nu al invult, terwijl de getuigen nog een verklaring onder ede moeten afleggen. Daarbij stelt de rechtbank naar het idee van X ten onrechte dat het in het onderhavige geval uitsluitend feiten betreft die zich zeer lang geleden in de privésfeer hebben voorgedaan. Voorts is X van mening dat rechtbank aan het verhoor van C, E en B ten onrechte meer zeer weinig betekenis toekomt. Met betrekking tot Y stelt de rechtbank volgens X voorts ten onrechte dat het gelet op zijn hoge leeftijd niet waarschijnlijk is dat hij zich nog veel van de feiten zal kunnen herinneren en dat hij bovendien het verhoor zal ondergaan als partijgetuige. Tot slot is X het niet eens met de overweging van de rechtbank dat Oblaten waarschijnlijk niet aansprakelijk kan worden gesteld op grond van artikel 6:170 BW juncto artikel 6:162 BW. X is derhalve de mening toegedaan dat zijn verzoek dient te worden gehonoreerd nu een dergelijk verzoek ter zake dienend is en voldoende concrete feiten betreft die door middel van een voorlopig getuigenverhoor bewezen kunnen worden. Er zijn daarbij volgens X geen feiten en/of omstandigheden die van zijn kant duiden op misbruik van bevoegdheid. X ervaart het daarbij als onbegrijpelijk dat Oblaten juist een regeling ten behoeve van klagers mogelijk heeft gemaakt maar vervolgens verweer voert als een klager nader bewijs wil leveren. Daardoor wordt X iedere keer op hoge kosten gejaagd.
3.2. In haar verweerschrift heeft Oblaten gesteld dat X geen belang heeft bij zijn verzoek, dat X misbruik van bevoegdheid maakt en dat niet Oblaten, die het recht heeft om zich te verweren, maar het X is die door zijn handelwijze de betrokken procespartijen op alleen maar verder oplopende kosten jaagt. Daartoe heeft Oblaten - kort weergegeven - het navolgende aangevoerd. Het gevraagde voorlopig getuigenverhoor kan niet het belang dienen dat X voor ogen heeft, in casu het bewijzen dat hij is misbruikt door Y. De rechtbank heeft terecht bepaald dat het niet in de lijn der verwachtingen ligt dat de getuigenverklaringen bewijzend kunnen zijn omdat aan de verhoren van C, E en B zeer weinig betekenis zal toekomen en dat Y, overigens evenals B, het verhoor zal ondergaan als partijgetuige. Artikel 173 Rv lid 1 laatste volzin strekt er volgens Oblaten onmiskenbaar toe dat een procespartij niet gedwongen mag worden als getuige een verklaring af te leggen. Een en ander heeft volgens Oblaten ook te gelden voor B omdat hij bevoegd is Oblaten in rechte te vertegenwoordigen en X zijn voornemen om Oblaten op grond van artikel 6: 170 BW respectievelijk 6: 162 BW aan te spreken reeds kenbaar heeft gemaakt. Daarbij komt dat de kans dat bewezen kan worden dat Oblaten aansprakelijk is ook zeer klein is. Door niet te onderbouwen waarom Oblaten op grond van artikel 6:170 BW dan wel artikel 6:162 BW aansprakelijk zou zijn voor de beweerde misstanden, lijkt X uit op een "fishing expedition" en vanwege de moeite en kosten heeft Oblaten er alle belang bij daarmee niet te worden belast. Oblaten verzoekt dan ook het beroep van X tegen de beschikking van de rechtbank Oost- Brabant van 4 december 2014 af te wijzen, althans ongegrond te verklaren, en de aangevallen beschikking te bekrachtigen waarbij X, als de in het ongelijk gestelde partij, zal worden veroordeeld in de proceskosten van Oblaten in het hoger beroep gevallen.
3.3. In zijn verweerschrift heeft Y gesteld allereerst van mening te zijn dat de rechtbank het verzoek van X reeds had behoren af te wijzen omdat eerst de kerkelijke rechtsgang had moeten worden gevolgd op straffe van niet-ontvankelijkheid bij de burgerlijke rechter en dat de rechtbank daarnaast het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor reeds had behoren af te wijzen op de grond dat de door X gestelde vordering reeds is verjaard. Voor het overige is hetgeen door X in het kader van zijn verzoek naar voren is gebracht niet of althans onvoldoende ter zake dienend. X voldoet dus niet aan zijn stelplicht. Daarnaast is Y van mening dat de rechtbank Oost-Brabant terecht heeft overwogen dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid en dat het belang van X bij een voorlopig getuigenverhoor niet in verhouding staat tot de andere belangen, waaronder dat van Y. Gelet op de onhaalbaarheid van de vordering in de hoofdzaak heeft de rechtbank het verzoek van X dan ook terecht afgewezen, nu een voorlopig getuigenverhoor immers niet is bedoeld als "fishing expedition". Y wil dat X wordt veroordeeld in de kosten van beide instanties.
3.4. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben X, Oblaten en Y hun stellingen zoals geformuleerd in het verzoekschrift respectievelijk de verweerschriften nader toegelicht en gehandhaafd.
3.5. Het hof overweegt het volgende.
3.5.1. Het hof stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Rv, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, kan worden afgewezen op de grond dat de verzoeker daarbij geen belang als bedoeld in artikel 3:303 BW heeft, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt - waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten -, dat het strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (zie HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3938).
3.5.2. Ook als voorshands niet aannemelijk zou zijn dat het onder ede horen van getuigen in een voorlopig getuigenverhoor voor X, nu twee van de vier door X verzochte getuigen wellicht zijn aan te merken als partijgetuigen, nieuwe feiten en omstandigheden zou opleveren welke hem ingevolge artikel 22.1 van de van toepassing zijnde klachtenregeling in de gelegenheid stellen tot een herzieningsverzoek bij de Klachtencommissie van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK, betekent dit naar het oordeel van het hof in dit geval nog niet dat X bij zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geen belang heeft. Hij heeft er immers voldoende belang bij om naar aanleiding van het gehouden voorlopig getuigenverhoor meer duidelijkheid te verkrijgen over zijn bewijspositie, om zijn processuele positie in de hoofdzaak (nader) te kunnen beoordelen en bijvoorbeeld de afweging te maken in hoeverre voortprocederen, in dit geval het (onder meer) indienen van een herzieningsverzoek bij voornoemde klachtencommissie, opportuun is. Meer in het bijzonder met betrekking tot de positie van de partij getuige (zie in verband met het voorlopig getuigenverhoor artikel 193 Rv) merkt het hof nog op dat de rechter - en in voorkomend geval een andere beoordelaar zoals de klachtencommissie - onder omstandigheden naar aanleiding van onder meer een niet op de hem of haar gestelde vragen antwoordende partijgetuige de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht (vgl. artikel 164 lid 3 Rv).
3.5.3. Het hof is hierbij tevens van oordeel dat niet is gebleken dat de keuze van X, om zijn recht aanvankelijk te zoeken binnen het kerkelijk (canoniek) recht, voor hem thans de weg tot de burgerlijke rechter blokkeert. Artikel 22.1 van de klachtenregeling van de Klachtencommissie van het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK stelt weliswaar dat het voor het indienen van een herzieningsverzoek noodzakelijk is dat de verzoeker beschikt over nieuwe feiten en/of omstandigheden, maar laat evenwel onbepaald op welke wijze deze nieuwe feiten en/of omstandigheden door de verzoeker dienen te worden verkregen. Dat deze nieuwe feiten en omstandigheden uitsluitend via een mogelijke procedure of verhoor volgens het canonieke recht zouden kunnen of mogen worden verkregen is onvoldoende onderbouwd en blijkt niet uit de onder meer door Y in zijn verweerschrift in eerste aanleg aangehaalde jurisprudentie. Het hof is dan ook van oordeel dat voor (een poging tot) het verkrijgen van nieuwe feiten en/of omstandigheden de weg naar de burgerlijke rechter, nu het binnen voornoemde klachtenregeling gestelde zich hiertegen op geen enkele wijze verzet, nadrukkelijk voor X open staat. Daarbij is het hof van oordeel dat, temeer nu X belang heeft bij het horen van de door hem verzochte getuigen in een voorlopig getuigenverhoor, er in het onderhavige geval geen sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid zijdens X dan wel dat zijn verzoek in strijd zou zijn met de goede procesorde of dat anderszins zou zijn gebleken van een als zwaarwichtig te oordelen bezwaar. De vraag of de vordering van X is verjaard ligt ter beoordeling aan de rechter in de eventuele bodemprocedure/hoofdzaak voor, temeer nu in zaken als de onderhavige bij de beantwoording van de mogelijke in het kader van de verdediging ten principale te beantwoorden vraag of de vordering is verjaard, in voorkomend geval ook de eisen van redelijkheid en billijkheid van betekenis kunnen zijn althans kunnen doorwerken.
3.5.4. Nu zich naar het oordeel van het hof derhalve geen grond voordoet om het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor af te wijzen en het verzoek overigens aan alle vereisten voldoet zal het hof het verzoek van X toewijzen en bepalen dat de opgegeven getuigen door een nader te benoemen rechter-commissaris bij de rechtbank Oost- Brabant zullen worden verhoord.
3.5. Het hof acht termen aanwezig om in onderhavige zaak de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen te compenseren op de in het dictum aan te geven wijze.
4. De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek van X tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van de door hem voorgedragen getuigen bij de rechtbank Oost-Brabant, daartoe zitting houdend in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch, toe;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verbaud met het benoemen van een rechter-commissaris en het vervolgens houden van een voorlopig getuigenverhoor van de door X voorgedragen getuigen;
compenseert de tussen partijen gevallen proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, R.R.M. de Moor en J.J. Minnaar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 juni 2015.
Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.