Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 150115

Rb Gelderland 150115

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-gelderland-150115

beschikking 

RECHTBANK GELDERLAND 

Team kanton en handelsrecht 

Zittingsplaats Zutphen 

zaaknummer / rekestnummer. C/05/267509 / HZ RK 14/53 

Beschikking van 15 januari 2015 

in de zaak van 

X, 
wonende te Z, 
verzoekster, 
advocaat mr. R. Schoemaker te 's-Gravenhage, 

tegen 

Y, 
wonende te A, 
verweerder, 
advocaat mr. J.A.H. van Marwijk te Utrecht. 

Partijen zullen hierna X en Y genoemd worden. 

1. De procedure 

Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het verzoekschrift 
- de brief van X, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2014 
- het verweerschrift 
- de brief (met productie) van X, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2014 
- de schriftelijke reactie van X, ingekomen ter griffie op 17 november 2014 
- de schriftelijke reactie van Y, ingekomen ter griffe op 18 december 2014. 

2. Het geschil en de beoordeling 

2.1.
X verzoekt ten principale - kort samengevat - om voor recht te verklaren dat Y aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade, die X heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de cosmetische ingreep die Y medio 2000 bij haar heeft verricht.Y heeft daarbij in het gelaat van X aangebrachte permanente fillers geïnjecteerd met de stof Dermalive, wat Y volgens X op meerdere gronden niet had mogen doen. 

2.2. 
In dezen is sprake van een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w lid 1 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). 

2.3. 
Voor de bevoegdheid om te beslissen op een verzoek in het kader van de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade geldt op grond van artikel 1019x lid 1 Rv dat de rechter bevoegd is die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak kennis te nemen, indien deze ten principale -bij dagvaarding- aanhangig wordt gemaakt. 
Nu Y woonachtig is in het arrondissement Gelderland, is deze rechtbank op grond van artikel 99 lid 1 Rv bevoegd om over een tegen Y ingestelde vordering te beslissen. De rechtbank is dus ook bevoegd om op het verzoek in deze deelgeschilprocedure te beslissen. Uit de inhoud van de op 22 augustus 2014 ingekomen brief van X leidt de rechtbank af dat X haar schade begroot op tenminste € 25.000,--, zodat verwijzing naar de kantonrechter niet aan de orde is. 

2.4. 
Y is op 10 maart 2009 toegelaten tot de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen. Op 27 maart 2013 is aan hem de "schone lei" als bedoeld in artikel 358 lid 1 van de Faillissernentswet (Fw) verleend. Dit betekent dat een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar is, onverschillig of de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd.

2.5. 
Y heeft aangevoerd dat uit het door X als productie 3 overgelegde medisch dossier blijkt dat X al sinds januari 2009 last heeft van zwellingen bij haar neus-lippenplooi en dat X toen al bekend was met de schade en met de daarvoor eventueel aansprakelijke persoon. Y verbindt daaraan de conclusie dat de schadevergoedingsvordering (voor zover deze is gebaseerd op onrechtmatige daad) al bestond ten tijde van zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling en dat deze vordering als gevolg van de aan hem verleende "schone lei" niet langer afdwingbaar is. 
Voor zover X haar vordering baseert op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de behandelovereenkornst, volgt uit artikel 299 lid 1 sub c Fw dat de vordering van X reeds bestond voor de toelating tot de schuldsanering en moet worden aangemerkt als een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt. Dit omdat de rechtsverhouding voortvloeit uit de behandeling in 2000, zodat ook een op toerekenbare tekortkoming gebaseerde vordering niet langer afdwingbaar is, aldus nog steeds Y.

2.6. 
X heeft daar tegenover het volgende aangevoerd. 
Er is sprake van samenloop tussen wanprestatie en onrechtmatige daad. Zij kan kiezen tussen beide grondslagen, waarbij de keuze is gevallen op de grondslag onrechtmatige daad. In verband met zwellingen bij haar neus-lippenplooi heeft zij in juni 2009 haar huisarts geconsulteerd. Tijdens dat consult is zij door de huisarts gewezen op een mogelijk causaal verband tussen bedoelde zwellingen en de door Y in 2000 verrichte ingreep. Zij is niet eerder dan in juni 2009 bekend geworden met zowel haar schade als de daarvoor aansprakelijke persoon, zodat haar vordering uit hoofde van onrechtmatige daad eerst in juni 2009 is ontstaan. Nu Y in juni 2009 al was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, werkt de schuldsaneringsregeling niet ten aanzien van de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering, aldus nog steeds X. 

2.7. 
De rechtbank oordeelt als volgt. 

2.8. 
Vooropgesteld wordt dat op het tijdstip van het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling een fixatie plaatsvindt van de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt. Het betreft vorderingen die bestaan op het moment dat de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt gedaan (artikel 299 lid 1 aanhef en sub a Fw). Tegen na dat moment ontstane vorderingen werkt de schuldsaneringsregeling niet (op een aantal in artikel 299 lid 1 Fw omschreven uitzonderingen na) en heeft de aan de schuldenaar na het einde van de schuldsanering verleende "schone lei" geen consequenties voor de juridische afdwingbaarbeid van laatstbedoelde vorderingen. 

2.9.
In artikel 299 Fw wordt aangegeven ten aanzien van welke vorderingen de schuldsanering werkt. De hoofdregel wordt onder a. geformuleerd: de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan. Onder b tot en met e worden nog enige bijzondere gevallen genoemd, zoals bijvoorbeeld het geval van ontbinding of vernietiging na de toelating van een voor de toelating gesloten overeenkomst of van een na de toelating schadeveroorzakend tekortschieten in de nakoming van een vóór de toelating al tot stand gekomen overeenkomst. Het gaat onder b tot en met e steeds om gevallen. waarin een gebeurtenis van na de toelating tot de schuldsanering ertoe leidt dat een vordering opeisbaar wordt of zelfs pas dan ontstaat, maar waarbij er steeds een band bestaat met een reeds vóór de (beslissing) tot toelating bestaande rechtsverhouding. Ook vorderingen die strekken tot schadevergoeding wegens tekortschieten in de nakoming van een overeenkomst die reeds vóór de toelating bestond, vallen onder de werking van de schuldsaneringsregeling, ook als de tekortkoming na de toelating plaatsvindt. 

2.10. 
Y heeft medio 2000 met toestemming van X een cosmetische behandeling verricht. Op grond van de gesloten overeenkomst was Y volgens X gehouden tot het geven van voldoende informatie en tot het gebruik van deugdelijke fillers. Deze verbintenissen zijn ontstaan voordat Y werd toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het beweerde tekortschieten heeft derhalve plaatsgevonden voordat Y werd toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daarmee werkt de schuldsaneringsregeling ten aanzien van een op tekortschieten gebaseerde vordering. Het moment waarop de schade zich heeft geopenbaard, is bij een op tekortschieten gebaseerde vordering in deze immers niet beslissend. 

2.11. 
Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de stellingen van X is sprake van samenloop tussen tekortschieten en onrechtmatige daad. Volgens X zou Y, terwijl hij fysiotherapeut was, bij X ten onrechte de indruk hebben gewekt dat hij arts was en bevoegd tot het geven van injecties. Dit is in strijd met bepalingen van de Wet Big die strekken tot bescherming van de belangen van een patiënt zoals X. In dat geval is door Y, onafhankelijk van de schending van contractuele verpl ichtingen, onrechtmatig gehandeld. 

2.12. 
Voor zover X heeft beoogd haar vordering uitsluitend te baseren op onrechtmatige daad, geldt het volgende. In artikel 299 Fw worden in de onderdelen b tot en met e enkele vorderingen onder de werking van de schuldsaneringsregeling gebracht, die niet zonder meer onder lid 1 onder a vallen. Ervan uitgaande dat de wetgever - door in de wettekst niet te spreken over vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad - heeft beoogd dat de schuldsaneringsregeling niet werkt ten aanzien van vorderingen uit onrechtmatige daad in het geval de onrechtmatige handeling voor de toelating tot de schuldsaneringsregeling heeft plaatsgevonden, maar de schade zich eerst heeft geopenbaard nadat de dader is toegelaten tot de schuldsanering, wordt het volgende overwogen. 

2.13. 
De schadevordering van X is gebaseerd op het ontbreken van informeel consent en gebruik van een ondeugdelijke filler en is hiermee contractueel van aard (artikel 7:448 BW en artikel 6:74 jo 6:77 BW). Door de als onrechtmatig te kwalificeren gedraging van het onbevoegd verrichten van de behandeling is de schade niet ontstaan. 
Onweersproken is dat ten tijde van de behandeling in 2000 de in de kliniek van Y werkzame artsen allen gebruik maakte van dezelfde fillers, zodat de omstandigheid dat Y niet bevoegd was niet van invloed is geweest op het ontstaan van de schade. Bij deze stand van zaken heeft X niet de keuze tussen beide grondslagen. De grondslag tekortschieten is in dit geval exclusief. 

2.14.
Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van de vordering van X. Dit betekent dat de aan Y verleende "schone lei" aan X kan worden tegengeworpen. De vordering van X is daarmee - zo deze al materieel toewijsbaar zou zijn - niet meer afdwingbaar jegens Y. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. 

2.15. 
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de rechtbank de kosten van de procedure dient te begroten en dat dit alleen anders is indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Y heeft niet gesteld dat het verzoekschrift bij voorbaat als volstrekt onnodig of kansloos moet worden beschouwd, zodat de rechtbank het wettelijk uitgangspunt volgt. 

2.16. 
X maakt voor het opstellen van het verzoekschrift aanspraak op een bedrag van € 5.656,27 (18 uur x € 245,-- per uur, vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% btw). 
X maakt voor het opstellen van het aanvullend verzoekschrift aanspraak op een bedrag van € 6.689,73 (21,5 uur x € 245,-- per uur, vermeerderd met 6% kantoorkosten en 21% btw). 

2.17. 
Y heeft aangevoerd dat X geen aanspraak op buitengerechtelijke kosten kan maken, aangezien X op basis van een toevoeging procedeert. Bovendien geldt in deze het besluit proceskostenveroordeling en liquidatietarief aldus nog steeds Y.

2.18. 
X heeft de toevoeging als productie 1 overgelegd. In geval van een toevoeging mag de toegevoegde advocaat geen andere kosten aan X in rekening brengen dan de kosten van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage bedraagt voor X € 75,--. Het aan X in rekening gebracht griffierecht bedraagt € 77,--. De kosten van de deelgeschilprocedure worden daarom begroot op in totaal € 152,--. Y zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan X . 

3. De beslissing 

De rechtbank 

3.1. 
wijst het verzoek af, 

3.2. 
stelt de buitengerechtelijke kosten voor deze procedure vast op € 152.-- en veroordeelt Y tot betaling van die kosten aan X, 

Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.

Met dank aan mr. R. Schoemaker, Reinboud Schoemaker Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.