Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 280115

Rb Midden-NL 280115

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-midden-nl-280115

vonnis 

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND 
Afdeling Civiel recht 
handelskamer 

locatie Utrecht 

zaaknummer / rolnummer: C116/370762 / HA ZA 14-459 

Vonnis van 28 januari 2015 

in de zaak van 

X, 
wonende te Y, 
eiser, 
advocaat mr. R.A. Hebly te Amersfoort, 

tegen 

de naamloze vennootschap 
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V., 
gevestigd te 's-Gravenhage, 
gedaagde, 
advocaat mr. C. Blanken te 's-Gravenhage. 

Partijen zullen hierna X en Aegon genoemd worden. 

1. De procedure 

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het tussenvonnis van 10 september 2014 
- het proces-verbaal van comparitie van 5 januari 2015. 

1.2. 
Ten slotte is vonnis bepaald. 

2. De feiten 

2.1. 
Tussen X als verzekerde en Aegon als verzekeraar bestaat vanaf 16 februari 2005 een arbeidsongeschiktheidsverzekering onder polisnummer 770017041, met als verzekerd beroep 'zelfstandig fotograaf'. De verzekerde som bij zowel rubriek A als rubriek B bedraagt € 18.000,00 per jaar. 

2.2. 
Op de overeenkomst zijn van de toepassing de Voorwaarden Arbeidsongeschiktheidsverzekering Voor de Ondernemer nr. 1387. Artikel 1.7.1 en 1.7.2 luiden als volgt: 

"1.7.1. 
Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake, indien er in directe relatie tot ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor verzekerde voor ten minste 25% niet in staat is tot het verrichten van werkzaamheden verbonden aan het op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepsbezigheden in de regel en redelijkerwijs kan worden verlangd. Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden alsmede taakverschuivingen binnen het eigen bedrijf worden daarbij betrokken. 

1.7.2. 
AEGON stelt het bestaan van de in 1.7.1 bedoelde stoornissen vast aan de hand van rapportage van door AEGON aangewezen deskundigen." 

2.3. 
Op het polisblad staat bij clausule 1087 vermeld: 

"ONDERGRENS ARBEIDSONGESCHIKTHEID 50% 

In afwijking van het ter zake in de verzekeringsvoorwaarden bepaalde is van arbeidsongeschiktheid uitsluitend sprake, indien er in directe relatie tot ziekte of ongeval, objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan, waardoor verzekerde voor ten minste 50% niet in staat is tot het verrichten van de werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepsbezigheden in de regel en redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden alsmede taakverschuivingen binnen het eigen bedrijf worden daarbij betrokken. 
AEGON stelt het bestaan van de hiervoor bedoelde stoornissen vast aan de hand van rapportage van door AEGON aangewezen deskundigen." 

2.4. 
X heeft zich op 4 april 2006 arbeidsongeschikt gemeld. 

2.5. 
Bij brief van 18 oktober 2006 heeft Aegon aan X bericht dat zij een uitkering zal verstrekken op basis van 60% van de verzekerde jaarrente. 

2.6. 
Op 3 april 2007 heeft Aegon X schriftelijk bericht dat strikt genomen geen recht op uitkering bestaat, maar dat aangezien hij nog volop onder medische behandeling is, (16-04-07 MRI-scan en 02-05-07 1e consult reumatoloog) de uitkering wordt vervolgd op basis van 60% arbeidsongeschiktheid. Aegon heeft laten weten dat zij van haar medische adviseur heeft vernomen dat uit informatie van de huisarts en de mensendieck therapeut blijkt dat geen sprake is van medisch objectiveerbare afwijkingen, en daarnaast dat uit informatie van de huisarts is opgemaakt dat de RSI-klachten al langere tijd bestaan. Aegon heeft verder aangegeven dat de medisch adviseur het noodzakelijk acht een onderzoek te laten verrichten om na te gaan of er op orthopedisch gebied sprake is van medisch objectiveerbare beperkingen en/of stoornissen en dat de orthopeed wordt gevraagd te onderzoeken welke afwijkingen hij vindt en welk diagnose hij stelt. 

2.7. 
Orthopedisch chirurg dr. A. van Herwijnen heeft in zijn rapport van 7 mei 2007 aangegeven dat hij bij een orthopedische beoordeling geen belemmeringen in het functioneren van X kan aangeven. 

2.8. 
Vanaf 1 september 2007 tot 31 mei 2010 heeft Aegon geen uitkering gedaan aan X. 

2.9. 
In 2008 is X behandeld bij revalidatiecentrum De Hoogstraat. 

2.10. 
Naar aanleiding van bezwaren van X tegen het rapport van Van Herwijnen heeft Aegon opnieuw een orthopedisch onderzoek laten verrichten door dr. H.M. Schüller. Schüller heeft op 14 mei 2008 gerapporteerd. De conclusie is dat sprake is van een geringe epicondylitis lateris rechts en beiderzijds discreet degeneratieve veranderingen van het AC gewricht. Hij heeft geen beperkingen aangegeven en geen therapeutische consequenties. 

2.11.
X heeft ook tegen dit rapport bezwaren geuit. Aegon heeft vervolgens een medische expertise laten plaatsvinden door prof. dr. M.J. Zwarts, neuroloog. 

2.12. 
Bij e-mailbericht van 4 december 2009 heeft C van Aegon aan X bericht: 
"Ons gesprek 
Zoals afgesproken bevestig ik hierbij ons gesprek van vanmorgen inzake het expertise onderzoek bij Dr. Zwarts. Op 24 juli 2009 bent u bij deze arts geweest. Na meerdere malen rappeleren hebben wij tot op heden geen rapportage ontvangen. U heeft terecht aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in dit onderzoek. 

Vervallen expertise onderzoek 
Wij hebben aan Medas doorgegeven dat het onderzoek bij Dr. Zwarts als vervallen kan worden beschouwd. 

Nieuwe afspraak 
Na overleg met onze medisch adviseur hebben wij afgesproken dat er met u zo spoedig mogelijk een afspraak voor een nieuw expertise onderzoek bij een andere specialist wordt gemaakt. Medas stuurt binnenkort een brief naar u toe." 

2.13.
Zwarts heeft op 2 december 2009 gerapporteerd aan Aegon. X is daarvan op dat moment niet op de hoogte gesteld. Hij heeft het rapport in 2013 ontvangen. 

2.14. 
De diagnose van Zwarts luidt: aspecifieke cervicobrachialgie rechts meer dan links, en geen neurologische afwijkingen. 

2.15. 
Cervicobrachialgie is opgenomen in de 'registratierichtlijn werkgerelateerde aandoeningen aan het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit (RSI)', en in de International Classification of Diseases (lCD). In het Pinkhof Medisch Handwoordenboek wordt het cervicobraciaal syndroom ook benoemd. Het wordt beschreven als 'pijn (uit de nek) uitstralend in één arm, meestal tot in de vinger, verergerend door tractie aan de zenuwwortels (zwaar tillen, reiken)' . 

2.16. 
In januari 2010 heeft Aegon een nieuwe neurologische expertise aangevraagd. Dr. E.H.M. van den Doel heeft geconstateerd dat sprake was van een carpaal tunnelsyndroom. Van den Doel heeft verwezen naar het rapport van Zwarts en vermeld dat daarin wordt geconcludeerd dat sprake is van een aspecifieke cervicobrachialgie en verder dat bij neurologisch onderzoek er geen afwijkingen zijn en dat er geen verklaring is van de klachten. 

2.17. 
Arbeidsdeskundige L.A. Kraak concludeert in zijn rapport van 28 april 2010 als volgt: 

"In uw opdracht werd een arbeidsdeskundig onderzoek verricht naar aanleiding van uw volgende vraag:

In welke mate acht u verzekerde arbeidsongeschikt voor zijn beroepswerkzaamheden? 

Het arbeidsongcschiktheldspercentage bedraagt minder dan 25%. Verzekerde begrijpt mijn visie maar kan zich zeker niet verenigen met de vastgestelde beperkingen." 

2.18.
Aegon heeft X bij brief van 3 mei 2010 laten weten bij haar eerder ingenomen standpunt te blijven. 

2.19. 
X is in februari 2010 geopereerd wegens een carpaal tunnelsydroom. Op 12 januari 2011 heeft een operatie (een neerplastiek en een clavicula resectie) plaatsgevonden aan de linkerschouder van X en op 21 december 2011 aan de rechterschouder. 

2.20. 
Gedurende de periode juni 2010 tot september 2013 heeft Aegon X een uitkering toegekend, aanvankelijk op basis van 50% arbeidsongeschiktheid en vanaf 12 januari 2011 op basis van 100% arbeidsongeschikt. 

2.21. 
Na een medische expertise van dr. C.F.A. Bos, orthopedisch chirurg, en diens rapportage op 26 april 2013 heeft Aegon X bij brief van 9 augustus 2013 bericht dat de uitkering per 1 september 2013 wordt stopgezet. Bos heeft de diagnose "status na laterale clavicularesectie en Neerplastiek beiderzijds voor onbegrepen schouderklachten beiderzijds" gesteld. Hij acht X niet belemmerd in zijn functioneren. 

2.22. 
Op 10 januari 2014 is namens X voorgesteld om in gezamenlijk overleg een neurologische expertise te laten plaatsvinden. Aegon heeft bij e-mailbericht van 7 maart 2014 aangegeven niet in te gaan op dit voorstel. 

3. Het geschil 

3.1. 
X vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: 
1. voor recht te verklaren dat de arbeidsongeschiktheid van X in de zin van de polisvoorwaarden vanaf 7 mei 2007 100% bedraagt, althans meer dan 50%, en wel tot aan het moment dat een onafhankelijk geneeskundige, alsmede een onafhankelijk arbeidsdeskundige, bepalen dat de arbeidsongeschiktheid van X minder bedraagt dan 50%; 
2. Aegon te veroordelen om een premiekorting toe te passen, die in overeenstemming is met het percentage arbeidsongeschiktheid; 
3. een onafhankelijk medisch specialist aan te wijzen, die in staat is de gevolgen van de cervicobrachialgie en het carpale tunnelsyndroom te beoordelen, alsmede een arbeidsdeskundige, die aan de hand van het rapport van de medisch specialist de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polisvoorwaarden kan bepalen; 
4. Aegon te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding. 

Ter zitting heeft X de datum 7 mei 2007 gecorrigeerd in 1 september 2007. 

3.2. 
Aegon voert verweer. 

3.3. 
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4. De beoordeling 

4.1. 
De vraag die voor ligt is of Aegon van 1 september 2007 tot en met 31 mei 2010 ten onrechte geen uitkering heeft verleend aan X en voorts diens uitkering op 1 september 2013 ten onrechte heeft beëindigd. Daartoe dient beoordeeld te worden of er bij X sprake is van een objectief medisch vast te stellen stoornis, waardoor hij voor ten minste 50% niet in staat is tot het verrichten van werkzaamheden verbonden aan het beroep van zelfstandig fotograaf, zoals dat voor deze beroepsbezigheden in de regel en redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. 

4.2. 
X beroept zich erop dat hij lijdt aan een chronisch pijnsyndroom, te weten aspecifieke cervicobrachialgie, en dat dit beschouwd moet worden als een herkenbaar en benoembaar ziektebeeld zoals omschreven in artikel 1.7.1. van de polisvoorwaarden. X heeft verwezen naar het rapport van Zwarts van 2 december 2009, waaruit de diagnose blijkt, naar de diagnose van de medisch adviseur van Aegon (dr. A. de Vries van Medas) in een advies van 29 oktober 2010, en naar de brief van drs. M.A.W. Geurts, reumatoloog, van 26 juni 2007 aan de huisarts. X heeft verder aangegeven dat hij op eigen initiatief en in overleg met zijn revalidatiearts (dr. Kap van revalidatiecentrum De Hoogstraat) een onafhankelijk Onderzoek Fysieke Werkcapaciteit heeft laten uitvoeren waaruit volgens hem blijkt dat hij voor de functie van fotograaf voor meer dan 50% arbeidsongeschikt wordt geacht. Indien en voor zover er op grond van de stukken niet vanuit wordt gegaan dat sprake is van aspecifieke cervicobrachialgie, zal volgens X opnieuw een expertise dienen plaats te vinden. Hij heeft aangegeven dat een neuroloog een diagnose kan stellen, maar niets kan zeggen over beperkingen, zodat zijn voorkeur uitgaat naar een revalidatiearts die de klachten kan beschrijven en daarnaast de beperkingen kan vaststellen. 

4.3. 
Aegon heeft als verweer aangevoerd dat gezien de vele medische expertises die al hebben plaatsgevonden, waaruit niet het bestaan van chronische cervicobrachialgie blijkt, er geen reden is om wederom een deskundige te gaan benoemen. Volgens Aegon is met de uitgevoerde onderzoeken en expertises reeds voldoende bewezen dat geen sprake is van (chronische) cervicobrachialgie. Daarbij komt dat het niet een objectief vast te stellen stoornis is, aldus Aegon. Volgens Aegon is de term cervicobrachialgie niet meer dan een beschrijving van een constatering dat er nek- en armklachten zijn. Iedere mis die pijn in de nek beoordeelt kan de term als beschrijvende diagnose gebruiken; er is geen specifieke discipline die de 'diagnose' cervico brachialgie moet/kan stellen, aldus Aegon. 
Aegon heeft verder aangegeven dat het feit dat Zwarts spreekt over een aspecifieke cervicobrachialgie nog niet maakt dat onomstotelijk kan worden vastgesteld dat bij X sprake is van een chronische cervicobrachialgie. Volgens Aegon zijn partijen bovendien tijdens een telefoongesprek op 4 december 2009 overeengekomen dat de expertise van Zwarts als vervallen kon worden beschouwd en dat een nieuwe neuroloog zou worden ingeschakeld. 
Aegon heeft voorts aangevoerd dat op basis van het rapport van Zwarts geen recht op uitkering bestaat, omdat Zwarts op basis van het neurologische onderzoek geen afwijkingen heeft geconstateerd en er geen verklaring voor de klachten is gevonden. Van arbeidsongeschiktheid is dan ook geen sprake, aldus Aegon. Als geoordeeld wordt dat er nog een expertise moet plaatsvinden, dan ligt een onderzoek door een neuroloog, die tevens beperkingen kan vaststellen, volgens Aegon het meest voor de hand. 

4.4.
Tijdens de comparitie van paltijen heeft X aangegeven dat hij tot op heden pijn heeft aan schouders en armen en daarnaast, afhankelijk van de soort werkzaamheden die hij verricht, pijn aan de nek. X heeft gesteld dat hij in 2011 weliswaar geopereerd is in verband met een carpaal tunnel syndroom en dat een dergelijke operatie ervoor kan zorgen dat pijnklachten volledig verdwijnen, maar dat bij hem de pijn voortduurt. Hij beroept zich erop dat sprake is van atypische cervico brachialgie, zoals volgt uit het rapport van Zwarts, en dat Aegon gehouden is om dekking te bieden. Volgens Aegon zijn partijen tijdens een telefoongesprek op 4 december 2009 overeengekomen dat de expertise van Zwarts waaruit deze diagnose blijkt, als vervallen kon worden beschouwd en dat een nieuwe neuroloog zou worden ingeschakeld. Bovendien kan het syndroom, zeker nu het gaat om een atypische cervico brachialgie die niet chronisch is en niet kan worden aangemerkt als een herkenbaar en benoembaar ziektebeeld in de zin van de polis, aldus Aegon. X heeft dit echter bestreden. Hij heeft voorts betwist dat hij gezegd zou hebben geen vertrouwen te hebben in het rapport van Zwarts en is van mening dat het rapport onterecht en ongemotiveerd door Aegon terzijde is geschoven. 

4.5. 
Geoordeeld wordt dat op basis van de overgelegde medische informatie met betrekking tot het syndroom cervico brachialgie onvoldoende duidelijkheid is ontstaan. Gebleken is wel dat de klachten van X aan de schouders, nek en armen voortduren. Naar het oordeel van de rechtbank had Aegon niet kunnen volstaan met het op 26 april 2013 laten uitvoeren van het orthopedisch onderzoek door dr. Bos , alvorens de uitkering stop te zetten. In de rede ligt dat opnieuw een neuroloog, dan wel een revalidatiearts, de klachten van X beoordeelt, die zich daarbij tevens uitlaat over de vraag of sprake is van een in directe relatie tot ziekte objectief medisch vast te stellen stoornis. Indien daarvan sprake is, zullen voorts de daaruit voortvloeiende beperkingen vastgesteld moeten worden. 

4.6. 
De rechtbank acht het voorshands nodig daartoe een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hieltoe naar de rol verwijzen. 

4.7. 
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, te weten een revalidatiearts, en dat aan deze de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd: 
1. Welke klachten noemt X tegenover u? 
2. Welke afwijkingen kunt u bij X vaststellen? Kunnen deze afwijkingen de door X aangegeven klachten geheel of gedeeltelijk verklaren? 
3. Indien de klachten niet geheel door afwijkingen kunnen worden verklaard: kunnen de door X aangegeven klachten geheel of gedeeltelijk worden verklaard op grond van andere resultaten van uw onderzoek en eventueel hulponderzoek, waarvoor u, indien u dat wenselijk acht, ook een door uzelf te benaderen specialist kunt inschakelen? 
4. Acht u (de aard en omvang van) de door X genoemde klachten reëel.niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven? 
5. Hoe luidt/luiden uw diagnose(s)? 
6. Bestaat er naar uw oordeel ten aanzien van de klachten en eventuele afwijkingen een eindtoestand dan wel een stationaire toestand? Zo nee, verwacht u dan een verbetering of een verslechtering, en in welke mate en op welke termijn? Heeft u nog therapeutische suggesties teneinde de huidige klachten van X te doen verminderen? 
7. Bent u in staat ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige zelf een belastbaarheids- en beperkingenprofiel op te stellen (zonodig aan de hand van een door partijen te verschaffen formulier)? 
8. Acht u expertise op een ander vakgebied nog wenselijk en zo ja, op welk vakgebied? 
9. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn? 

4.8. 
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door X moeten worden betaald.

4.9. 
Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek door de te benoemen deskundige zal vervolgens de vraag naar de benoeming van de arbeidsdeskundige aan de orde kunnen komen. 

5. De beslissing 

De rechtbank 

5.1. 
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 februari 2015 voor het nemen van een aktedoorbeide partijen waa-rin zij zich kunnen uitlatënoverhetaangekondigde deskundigenonderzcek, 

5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.

Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.