Rb Oost-Brabant 081215
- Meer over dit onderwerp:
Rb Oost-Brabant 081215
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2015/rb-oost-brabant-081215
beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer. C/01/293873 / EX RK 15-100
Beschikking deelgeschil letselschade van 8 december 2015
in de zaak van
X
wonende te A.
verzoekster,
advocaat mr. R. Schoemaker te Den Haag,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE 'S-HERTOGENBOSCH.
zetelend te 's-Hertogenbosch.
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERlNGEN N.V.,
zetelend te Apeldoorn.
verweersters.
advocaat mr. M.A. Bosman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna X en de gemeente c.s. genoemd worden. Waar nodig zullen verweerders afzonderlijk respectievelijk de gemeente en Achmea worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de proccdure blijkt uit:
- het verzoekschrift van X ex artikel 1019w Rv. ingekomen ter van de rechtbank op 20 mei 2015;
- het verweerschrift van de gemeente c.s., ingekomen ter griffie op 13 oktober 2015;
- de mondelinge behandeling op 27 oktober 2015.
1.2. De rechtbank heeft vervolgens de uitspraakdatum bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. X heeft in januari 2014 de per e-mail aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van een val op de openbare weg op 7 januari 2014. De gemeente heeft op 13 januari 2014 de ontvangst van deze e-mail bevestigd.
2.2. Bij brief van 6 januari 2015 heeft de advocaat van X, mr. Schoemaker, de gemeente (nogmaals) aansprakelijk gesteld.
2.3. Achmea is de aansprakelijkhcidsverzekeraar van de gemeente.
2.4. De gemeente c.s. heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3. Het verzoek en de standpunten van partijen
3.1. X verzoekt:
1. een verklaring voor recht dat de gemeente en Achmea hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele materiële en immateriële geleden en nog te lijden schade van X;
2. veroordeling van de gemeente c.s. in de kosten van deze procedure en het griffiegeld;
3. veroordeling van de gemeente c.s. in de buitengerechtelijke kosten voor het entameren van dit deelgeschil van € 2.545,32;
4. veroordeling van de gemeente c.s. in de (reis-) kosten verband houdende met de zitting in dit deelgeschil.
3.2. Hieraan legt X - kort samengevat - het navolgende ten grondslag.
X is op 7 januari 2014 gevallen op het openbare voetpad dat op dat moment in 's-Hertogenbosch langs de spoorlijn liep vanaf het zogenoemde Essentgebouw naar het busstation. X liep toen vanaf het Essentgebouw, waar zij werkt. naar het busstation. X verloor daar haar evenwicht vanwege een onverwachte ongelijkheid in het voetpad, waar de klinkerbestrating overgaat in asfalt. Die ongelijkheid bedroeg 9 centimeter en was daardoor gevaarlijk voor weggebruikers. Er was geen enkele vorm van waarschuwing dat het wegdek daar slecht was. X heeft door de val letsel opgelopen aan haar gezicht en handen.
Ingevolge artikel 6: 174 BW dient de gemeente ervoor zorg te dragen dat de weg voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Nu het voetpad waarop X is gevallen daaraan niet voldoet en X daardoor schade heeft geleden, is de gemeente als bezitter voor die schade aansprakelijk.
3.3. De gemeente c.s. voert - samengevat - het volgende verweer.
Bij gebrek aan wetenschap betwist de gemeente c.s. dat X op de door haar gestelde wijze en locatie ten val is gekomen. De precieze plaats, toedracht en oorzaak van het ongeval zijn onduidelijk, terwijl de bewijslast daaromtrent bij X ligt. Nadere bewijslevering is noodzakelijk en de deelgeschilprocedure leent zich daar niet voor.
Verder staat niet vast dat sprake was van een gebrekkige opstal als bedoeld in artikel 6: 174 BW dan wel onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6: 162 BW. Daarbij heeft de gemeente c.s. er onder meer op gewezen dat het voetpad waar X stelt te zijn gevallen een tijdelijk voetpad betrof dat op verzoek van Essent speciaal voor haar medewerkers was opengesteld voor de duur van de bouw van de Paleisbrug. Iedere normaal oplettende voetganger kon zien dat het pad niet overal egaal was en X was goed bekend met het pad, omdat zij dat al meerdere malen had betreden.
Meer subsidiair beroept de gemeente c.s. zich op eigen schuld aan de zijde van X (6:101 BW).
3.4. Op de stellingen van partijen wordt in het navolgende, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voor toewijzing van de verzoeken van X is noodzakelijk dat de precieze toedracht van het ongeval komt vast te staan. Pas als de exacte locatie van de val en de omstandigheden waaronder dat gebeurde vaststaan, kan worden beoordeeld of het betreffende gedeelte van het voetpad in de gegeven omstandigheden voldoet aan de daaraan te stellen eisen (artikel 6: 174 BW) en of de gemeente onrechtmatig jegens X heeft gehandeld (artikel 6:162 BW).
4.2. Als uitgangspunt geldt op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, dat de stelplicht en de bewijslast omtrent de toedracht van de val op X rusten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft X - afgezet de betwisting door de gemeente c.s. van de gestelde ongevalstoedracht - onvoldoende gesteld en geen althans onvoldoende gegevens of (getuigen-) verklaringen overgelegd, om te kunnen aannemen dat het is gegaan zoals X stelt dat het is gegaan en zij overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting heeft X verklaard dat zij op het moment van de val op 7 januari 2015 alleen op het betreffende voetpad liep. Er zijn dus geen getuigen van de val. Ook heeft X niet direct nadat ze na de val was opgestaan foto's van de precieze plek van de val gemaakt. Pas naar aanleiding van een telefonisch verzoek op 20 januari 2014 van de gemeente heeft X op/rond het voetpad foto's gemaakt die zij op 22 januari 2014 aan de gemeente heeft toegestuurd. De gemeente heeft een aantal van deze overzichtsfoto's als haar productie 2 in het geding gebracht. De rechtbank volgt de gemeente in haar standpunt dat deze foto's niet, althans niet duidelijk een oneffenheid in het voetpad tonen zoals X die heeft gesteld.
X verklaart verder ter zitting dat zij na de val is opgestaan en naar het NS-station is gelopen, waar ze haar wonden heeft schoongemaakt Ook op dit punt heeft X echter geen getuigenverklaringen in het geding gebracht. die dan mogelijk ook de overige onderdelen van haar relaas zouden kunnen onderbouwen.
Volgens X is zij met de bus naar haar woonplaats te A gegaan, waar zij diezelfde dag naar het ziekenhuis is gegaan. In het ziekenhuis zijn volgens X steentjes uit haar hoofd gehaald en heeft zij een tetanus-injectie gekregen. Medische stukken hieromtrent ontbreken echter.
Wel heeft X als productie 2 bij haar verzoekschrift een aantal detailfoto's overgelegd. Volgens X tonen deze foto's de plek van haar val. Ook deze foto's bieden naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwing voor het gestelde feitenrelaas. Weliswaar is op de foto's een oneffenheid in bestrating te zien op een punt waar klinkerbestrating overgaat in asfalt, maar onduidelijk is waar de foto's precies zijn gemaakt. Deze detailfoto's zijn ook niet eenvoudig te herleiden tot voormelde overzichtsfoto 's die X in januari 2014 aan de heeft gestuurd.
Bovendien heeft X verklaard dat de detailfoto's begin 2015 - dus meer dan een jaar na de val- zijn gemaakt op een moment dat het tijdelijke voetpad alweer gesloten was voor voetgangers. De zoon van X moest over een hek klimmen om de foto's te kunnen maken. De gemeente heeft gesteld dat de situatie toen anders was dan ten tijde van de val en heeft betwist dat de val van X bij de op de detailfoto's overgang van klinker- naar asfaltbestrating heeft plaatsgevonden, omdat bewijs daarvan ontbreekt
4.3. Reeds omdat de gestelde toedracht van het ongeval niet vaststaat, moet het verzoek van X omtrent de aansprakelijkheid van de gemeente c.s. worden afgewezen.
Gelet hierop hoeven de stellingen van partijen geen nadere bespreking.
4.4. Ten aanzien de kosten van dit deelgeschil overweegt de rechtbank. dat ondanks de afwijzing van het verzoek, op de voet van artikel 1019aa Rv in beginsel dient plaats te vinden van de kosten die X heeft gemaakt in het kader van deze deelgeschilprocedure. X begroot - zo begrijpt de rechtbank - in haar verzoekschrift de kosten voor het op in totaal € 2.830,32. Dit bedrag hangt samen met een bedrag van € 285.- wegens griffierecht en 8.1 gedeclareerde uren tegen een tarief van € 245,- per uur (excl. 6% kantoorkosten en 21% BTW) en dient nog te worden vermeerderd met de "(reis-) kosten verbandhoudende met de zitting",
De gemeente c.s. heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.5. De rechtbank ziet geen aanleiding de door X opgevoerde bedragen aan te passen. Wel constateert de rechtbank dat X geen opgave heeft gedaan van de (reis-) kosten in verband met de zitting. De rechtbank zal daarom de daarmee gepaard gaande tijd in redelijkheid begroten op in totaal 4 uur (voor het doornemen van het verweerschrift en het bijwonen van de zitting), De kosten daarvan bedragen € 1.256,95 (4 x 245 x 1.06 x 1.21).
De totale kosten voor X voor deze procedure bedragen dan € 4.087.27.
5. De beslissing
De rechtbank,
5.1. wijst de verzoeken van X af:
5.2. begroot de kosten van dit deelgeschil aan de zijden van X op € 4.087,27.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2015.
Met dank aan mr. R. Schoemaker, Reinboud Schoemaker Advocatenkantoor, voor het inzenden van deze uitspraak.