Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 010217

Rb Midden-Nederland 010217

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-midden-nederland-010217

Vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rolnummer: C/16/359660 HA ZA 14-12

Vonnis van 1 februari 2017

in de zaak van

X ,
wonende te X.
eiser,
advocaat mr. J.F. Roth,

tegen

I. de onderlinge waarborgmaatschappij
DE ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPIJ VOOR INSTELLINGEN IN DE GEZONDHEIDSZORG MEDIRISK B.A.
gevestigd te Utrecht,
2. de stichting
STICHTING MEDISCH CENTRUM ALKMAAR,
gevestigd te Alkmaar,
gedaagden,
advocaat mr. M.H. de Ridder.

Partijen zullen hierna X en MediRisk en het ziekenhuis genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juli 2015, waarbij een deskundigenonderzoek is bevolen;
- de akte van depot van 4 januari 2016 met depotnummer 01/2016, waarbij prof. dr. M. Kon een deskundigenrapport van 22 december 2015 ter griffie heeft gedeponeerd;
- de conclusie na deskundigenbericht van 2 maart 2016 van X;
- de conclusie na deskundigenbericht van 18 mei 2016 van MediRisk en het ziekenhuis.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling

2.1. In deze zaak gaat het om een drietal operaties die X in het ziekenhuis heeft ondergaan in verband met een (recidief) liesbreuk. Deze operaties hebben plaatsgevonden op 13 april 2004, 21 juli 2007 en 3 september 2007. X meent dat met betrekking tot alle drie de operaties sprake is van medisch onzorgvuldig en foutief handelen door het ziekenhuis.

2.2. Bij tussenvonnis van 11 maart 2015 heeft de rechtbank ten aanzien van de eerste twee operaties op 13 april 2004 en 22 juli 2007 - kort gezegd - beslist dat geen sprake is van een tekortkoming van het ziekenhuis. De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen onder 4.3. tot en met 4.9. en onder 4.10. tot en met 4.12. van voormeld vonnis.

2.3. Over de derde operatie op 3 september 2007 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 11 maart 2015 beslist dat inderdaad geen sprake is geweest van een inforrned consent (rechtsoverweging 4.13.), wat X het ziekenhuis ten eerste verweet. Echter, dat X van de operatie zou hebben afgezien indien wel sprake zou zijn geweest van een informed consent, heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht (rechtsoverweging 4.14. van het tussenvonnis van 11 rnaart 2015).

2.4. De rechtbank is in meergenoemd tussenvonnis verder voorbij gegaan aan het (tweede) verwijt van X dat Y de zenuw "nervus cutaneus femoris lateralis' onherstelbaar heeft beschadigd zonder voorzorgsmaatregelen te nemen om dit te voorkomen (zie 4.15. van het tussenvonnis van 11 rnaart 2015).

2.5. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het evenwel de vraag is of de vaststelling dat geen sprake is geweest van een informed consent zelfstandige betekenis heeft, afhangt van het antwoord op de vraag of overeenkomstig de op dat moment geldende medische professionele standaard is gehandeld. Dit laatste houdt verband met het derde verwijt van X dat Y na de operatie van 3 september 2007 ten onrechte geen re-exploratie heeft verricht. De vraag of inderdaad ten onrechte is nagelaten zo snel mogelijk een re-exploratie te verrichten, heeft de rechtbank evenwel (nog) niet kunnen beantwoorden op basis van de rapportages van 3 maart 2011, 10 mei 2011 en 16 augustus 2011 van prof. dr. M. Kon (rechtsoverweging 4.17. van het tussenvonnis van 11 maart 2015). Uit zijn rapporten, zo heeft de rechtbank overwogen, valt wel op te maken dat Kon van mening is dat indien een patiënt direct in aansluiting op een operatieve ingreep onhoudbare pijn aangeeft in het verloop van een andere zenuw dan waarvoor exploratie is verricht, dit voldoende reden vormt voor re-exploratie op dat moment. De vraag die zich daarbij vervolgens voordoet, en waarover partijen van mening verschillen, is of het feit dat Kon schrijft dat "er voldoende reden was geweest om re-exploratie op dat moment te verrichten" betekent dat dit ook daadwerkelijk had moeten gebeuren of dat het even valide was om af te wachten. Het rapport van Kon geeft naar het oordeel van de rechtbank echter geen antwoord op de vraag of Y, door af te wachten of er spontaan herstel (bij compressie) zou optreden in plaats van een re-exploratie te verrichten, heeft gehandeld in overeenstemming met de destijds geldende professionele medische standaard. Om te kunnen beoordelen of Y, zoals X stelt, direct een re-exploratie had moeten verrichten, heeft de rechtbank overwogen dat zij wel het antwoord op die vraag nodig heeft. Daarom heeft de rechtbank beslist dat zij nadere informatie over de operatie op 3 september 2007 door Y nodig heeft voordat zij het derde verwijt dat X het ziekenhuis maakt kan beoordelen. Daartoe heeft de rechtbank, bij tussenvonnis van 29 juli 2015, Kon als deskundige benoemd en hem het volgende ter beantwoording voorgelegd (zie punt 2.6. van het tussenvonnis van 29 juli 2015):

Op basis van uw rapportages van 3 maart 2011, 10 mei 2011 en 16 augustus 2011 constateert de rechtbank dat u van mening bent dat de schade die bij de ingreep door Y is ontstaan aan de nervus cutaneus fermoris lateralis een complicatie is die mogelijk voorkomen had kunnen worden én dat, wanneer een patiënt direct in aansluiting van een operatieve ingreep onhoudbare pijn aangeeft in het verloop van een andere zenuw dan waarvoor exploratie was verricht er voldoende reden was geweest om een re-exploratie op dat moment te verrichten (uw antwoord op vraag 3 in de rapportage van 3 maart 2011). Bij de rechtbank leeft de vraag hoe dit moet worden verstaan.
a) Bedoelt u dat de operatie die Y heeft verricht lege artis is uitgevoerd, maar dat deze volgens u ook daadwerkelijk direct gevolgd had moeten worden door een tweede operatie, de re-exploratie of heeft Y door af te wachten ook in overeenstemming gehandeld met de medisch professionele standaard?
b) Indien u heeft bedoeld dat in de situatie van X daadwerkelijk direct re-exploratie had moeten volgen. kunt u dan aangeven hoe de gezondheidssituatie van betrokkene zou zijn geweest ten opzichte van de huidige situatie zonder de re-exploratie?
c) Indien u (bij vraag b) niet kunt aangeven hoe de gezondheidesituatie van X zou zijn geweest indien wel re-exploratie had plaatsgevonden ten opzichte van de huidige situatie zonder de re-exploratie, kunt u dan informatie verstrekken of er een kans bestond dat de pijn blijvend minder zou zijn indien direct re-exploratie had plaatsgevonden, en zo ja, hoe groot die kans is?

2.6. Kon heeft deze vragen in zijn rapportage van 22 december 2015 beantwoord. De inhoud van de rapportage luidt als volgt:
"Naar aanleiding van de vraag die bij de rechtbank leeft naar aanleiding van mijn antwoord op vraag 3 in de rapportage van 3 maan 2011 zal ik in de onderstaande opmerkingen mijn antwoord proberen te verduidelijken en daar waar nodig te ondersteunen.

a) Bedoelt u dat de operatie die Y heeft verricht lege artis is uitgevoerd, maar dat deze volgens u ook daadwerkelijk direct gevolgd had moeten worden door een tweede operatie, de re-exploratie of heeft Y door af te wachten ook in overeenstemming gehandeld met de medisch professionele standaard.

Gezien de informatie verkregen van collega Y, welke ik in de beantwoording van vraag 4 en 5 in de aanvullende rapportage van 16 augustus 2011 heb weergegeven. namelijk:

Ad 4 (...) Tevens heb ik van collega Y begrepen dat hij dit soort operaties tientallen malen eerder in zijn praktijk heeft verricht. waardoor hij vertrouwd is met de anatomie van deze regio.

Ad5.
Daar collega Y bij het maken van het boorgat een priem heeft gebruikt is de kans op letsel van het omgevende weefsel zeer klein. Extra beschermende maatregelen behalve het opzij houden van het omliggende weefsel zijn dan ook niet noodzakelijk.
Het blijft dan ook onduidelijk wat de directe oorzaak zou kunnen zijn van de beschadiging van de nervus cutaneous femoris lateralis.

ga ik er van uit dat de operatie lege artis is uitgevoerd door Y, een ervaren plastisch chirurg. Zoals ik reeds stelde, blijft de directe oorzaak onduidelijk en is het optreden van een uitval van de nervus cutaneous femoris lateralis, zeker bij het gebruik van een priem, een uiterst zeldzame en ook niet eerder beschreven complicatie.

De discussie kan zich daarom beter toespitsen op het wel of niet verrichten van een re-exploratie vanwege de onhoudbare pijn die de heer X na de ingreep aangaf.
De beslissing om tol re-exploratie over te gaan is in het onderhavige geval van meerdere factoren afhankelijk:
* het op een totaal andere locatie optreden van pijn dan de oorspronkelijke klachten;
* de intensiteit van de pijnklachten;
* de mate van pijnstilling noodzakelijk om de pijnklachten onder controle te houden;
* de wijze waarop een patiënt reageert (onrust, uitgillen van de pijn, transpireren).

Zoals ik heb begrepen was de pijn, ondanks medicatie, voor de heer X ondragelijk en ging deze gepaard met onrust en verbale uitingen.
Hoewel niet elke arts op dezelfde wijze zal reageren en er voor dit specifieke geval geen richtlijnen zijn, meen ik dat re-exploratie overwogen had moeten worden. Dat deze re-exploratie niet dezelfde dag heeft plaatsgevonden kan nog als medisch professionele standaard worden gezien, omdat in de meeste gevallen postoperatieve pijn normaal is en een afname in de tijd laat zien.
Als echter de dag na operatie de klachten, ondanks medicatie, nog steeds in alle hevigheid aanwezig zijn, had een re-exploratie moeten worden overwogen. lk meen dat door verder af te wachten niet is gehandeld in overeenstemming met de medisch professionele standaard.

b) Indien u heeft bedoeld dat in de situatie van X daadwerkelijk direct re-exploratie had moeten volgen, kunt u dan aangeven hoe de gezondheidssiiuatie van betrokkene zoul zijn geweest ten opzichte van de huidige situatie zonder re-exploratie?

Zoals ik reeds in het antwoord op de vorige vraag beschreef is het niet verrichten van een re-exploratie op dezelfde dag acceptabel. In hoeverre een re-exploratie de gezondheidssituatie van betrokkene had veranderd is niet met zekerheid te stellen. De oorzaak van het ontstaan van de onhoudbare pijnklachten van betrokkene is nooit vastgesteld. Een doorsnijding van de nervus cutaneous femoris lateralis geeft in het algemeen andere klachten en vraagt om een andere behandeling dan een compressie.
Daarnaast reageert niet elke patiënt op dezelfde wijze en met dezelfde intensiteit op een zenuwbeschadiging.
Re-exploratie van het operatiegebied had mogelijk de oorzaak van de pijnklachten kunnen verklaren. In hoeverre dit had geleid tot een verandering van de klachten is speculatief en niet met zekerheid te stellen zonder dat de oorzaak bekend is.

c) Indien u (bij vraag b) niet kunt aangeven hoe de gezondheidssituatie van X zou zijn geweest ten opzichte van de huidige situatie zonder re-exploratie, kunt u dan informatie verstrekken over de kans dat de pijn blijvend minder zou zijn indien direct re-exploratie had plaatsgevonden.

Het antwoord op deze vraag ligt in lijn met het antwoord op vraag b.
Betrokkene komt voor een behandeling van zijn pijnklachten. ontstaan na een liesbreukoperatie. In plaats van de beoogde vermindering van deze klachten ontstaan, na de exploratie en omlegging van de nervus ilio inguinalis, postoperatief onhoudbare klachten welke wijzen in de richting van een probleem met de nervus cutaneous femoris lateralis.
Niets doen, als blijkt dat betrokkene de dag na de operatieve ingreep nog steeds, ondanks medicatie, onhoudbare pijnen heeft, is naar mijn mening geen medisch professionele standaard. Een poging de oorzaak op te sporen en de klachten te verminderen had in het onderhavige geval de enig juiste beslissing geweest. ondanks het feit dat geen garantie had kunnen worden gegeven in hoeverre de klachten door deze re-exploratie zouden verminderen."

2.7. Alvorens (nader) in te gaan op de standpunten van partijen met betrekking tot het rapport van Kon overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn het tijdens de onderhavige procedure (op de wijze als in de rechtsoverwegingen 2.4. en 2.5. van het tussenvonnis van 29 juli 2015 omschreven) eens geworden over de benoeming van Kon. De vraagstelling is met inachtneming van de standpunten van partijen daarover door de rechtbank neergelegd in het tussenvonnis van 29 juli 2015.
De rechtbank zal dan ook in principe de deskundigenrapportage als uitgangspunt nemen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een tekortkoming van het ziekenhuis ten aanzien van de operatie die X op 3 september 2007 heeft ondergaan. Dit zou anders kunnen zijn indien de rapportage daarvoor ontoereikend is en/of inhoudelijk of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden.
Dit betekent dat van de partij die het deskundigenbericht bekritiseert, mag worden verlangd dat zij haar stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen waarin de conclusies van de door de rechtbank benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. Er zullen dus zwaarwegende en steekhoudende bezwaren over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, op grond waarvan de rechtbank kan beslissen het deskundigenbericht naast zich neer te leggen.

2.8. X stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat Kon van mening is dat door verder afwachten en het achterwege laten van de re-exploratie na de operatie op 3 september 2007 er niet in overeenstemming is gehandeld met de medisch professionele standaard. Volgens X betekent dit dat het ziekenhuis en MediRisk aansprakelijk zijn voor alle schade die daarvan het gevolg is.

2.9. Het ziekenhuis en MediRisk zijn van mening dat X niet het bewijs heeft geleverd dat het onzorgvuldig is geweest dat (in de dagen) na de ingreep van 3 september 2007 een expectatief beleid is gevoerd en geen re-exploratie is verricht. Daarnaast is X er volgens het ziekenhuis en MediRisk niet in geslaagd het bewijs te leveren dat zijn gezondheidstoestand beter zou zijn geweest als die re-exploratie wel zou hebben plaatsgevonden. Verder kunnen het ziekenhuis en MediRisk zich om uiteenlopende redenen niet vinden in de uitkomsten van het deskundigenbericht.

2.10. Ten eerste voldoet het deskundigenbericht volgens MediRisk en het ziekenhuis niet aan de daaraan te stellen eisen. MediRisk en het ziekenhuis vinden dat Kon niet adequaat (onvoldoende uitvoerig) is ingegaan op hun stellingen en hun commentaar op de conceptrapportage. De rechtbank constateert dat Kon in zijn brief van 10 december 2015 heeft gereageerd op het commentaar van de zijde van MediRisk en het ziekenhuis en ook antwoord heeft gegeven op de vragen zoals zij hem naar aanleiding van de conceptrapportage hebben voorgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Kon daarop adequaat gereageerd. Hij licht zijn standpunt (nogmaals) toe en gaat daarna over tot beantwoording van de vragen die MediRisk en het ziekenhuis hebben geformuleerd. Aan het betoog dat de rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen gaat de rechtbank dan ook voorbij.

2.11. MediRisk en het ziekenhuis vinden het ten tweede onbegrijpelijk dat Kon niet ingaat op het feit dat in de literatuur bij een ernstige neuralgie aansluitend aan een operatie in het liesgebied juist een afwachtende houding wordt gepropageerd, wat volgens MediRisk en het ziekenhuis te meer klemt omdat er in dergelijke situaties geen richtlijnen of protocollen zijn. De rechtbank constateert dat Kon op dit punt wel degelijk in gaat. In zijn brief van 10 december 2015 schrijft hij immers "dat de neuralgische pijn bij de heer X in eerste instantie is ontstaan na een liesbreukoperatie en dat daarna pogingen zijn ondernomen deze pijnklachten op diverse manieren te behandelen." Kon vervolgt met: "De discussie spitst zich echter toe op de klachten die zijn ontslaan in aansluiting op de exploratie 'welke (...) op 5 september 2007 [bedoeld is 3 september, toev. rb.] werd verricht en die geheel anders van aard waren dan de pijnklachten rondom de scrotale regio waarvoor de indicatie tot exploratie was gesteld." De rechtbank begrijpt dit aldus dat Kon uitlegt dat hetgeen MediRisk en het ziekenhuis betogen over wat in de literatuur wordt gepropageerd, hier niet zijn opgeld doet. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat Medikisk en het ziekenhuis uit de aangehaalde literatuur onjuiste conclusies trekken, omdat in het geval van X geen andere vormen van diagnostiek aan de orde zijn geweest dan enkel afwachten. In de passage die Medikisk en het ziekenhuis aanhalen staat immers "Gezien het invasieve karakter is een laparoscopie of een liesexploratie de laatste optie, waar men alleen gebruik van zou moeten maken als de andere vormen van diagnostiek niet voldoende hebben opgeleverd". Ook aan dit bezwaar wordt dus voorbijgegaan.

2.12. Het derde bezwaar van MediRisk en het ziekenhuis is dat Kon ten onrechte volledig is voorbijgegaan aan het operatieverslag dat zij Kon als bijlage 10 hebben toegestuurd. Het gaat hier om een operatieverslag van 20 juni 2008 van een liesexploratie en neurolyse door dr. Roumen in het Maxima Medisch Centrum. Volgens MediRisk en het ziekenhuis is dat verslag van belang omdat er een duidelijke oorzaak voor de pijnklachten
wordt gevonden, die erop zou wijzen dat de pijnklachten niet het gevolg zijn van onzorgvuldig medisch handelen maar van beknelling van de liesband (entrapment over het Ligament van Poupart). Hoewel Kon hier bij de beantwoording van vraag 3 wel op ingaat, is de rechtbank van oordeel dat ook aan dit derde bezwaar moet worden voorbij gegaan.
Allereerst betreft het een operatie die heeft plaatsgevonden na de operatie waren het in deze zaak (nog) om gaat. Ten tweede moet het medisch handelen beoordeeld worden naar het moment waarop dat handelen heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot de operatie op 3 september 2007 ligt voor de vraag of - kort gezegd - afwachten in geval van hevige pijnklachten in een ander gebied dan het gebied dat met behandeld conform de medisch professionele standaard is. Op die vraag kan een operatieverslag van latere datum geen antwoord geven. Dat zou ten slotte neerkomen op een hindsight bias benadering.

2.13. Ook zijn MediRisk en het ziekenhuis van mening dat de rapportage van Kon niet concludent is, omdat niet ter discussie staat, integendeel juist door het ziekenhuis wordt onderschreven, dat het heel verdedigbaar zou zijn als er in de direct postoperatieve fase een re-exploratie zou zijn verricht, terwijl Kon dit wel bij herhaling opmerkt. Het gaat volgens MediRisk en het ziekenhuis om de vraag of het onzorgvuldig is dat niet is besloten een re- exploratie te verrichten bij X. Het antwoord van Kon is dat het niet re-exploreren niet voldoet aan de professionele standaard, maar MediRisk en het ziekenhuis vinden dat hij dat in feite baseert op een "soort van (impliciete) a contrario redenering van het gegeven dat een directe re-exploratie goed verdedigbaar zou zijn geweest". Bovendien gaan de argumenten die Kon geeft voor een spoedige heroperatie juist in dit concrete geval niet op, aldus MedRisk en het ziekenhuis. Ook aan deze opmerkingen gaat de rechtbank voorbij. Kon heeft de vragen die bij de rechtbank leefden naar aanleiding van zijn eerdere rapportages uitvoerig beantwoord, daarbij voortbouwend op zijn eerdere rapporten. Kon komt tot de conclusie dat er niet is gehandeld in overeenstemming met de medisch professionele standaard door bij X de dag na de operatie geen re-exploratie te verrichten en in plaats daarvan verder af te wachten. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie(s) die Kon trekt begrijpelijk zijn en voortvloeien uit zijn beschouwing.

2.14. Tot slot menen Medikisk en het ziekenhuis dat er ook op neurologische gronden geen reden was voor spoedig ingrijpen. Met name wijzen zij daarbij op de rapportage van neuroloog Beijersbergen die zij als bijlage 6 aan Kon hebben toegestuurd, waarin Beijetsbergen benadrukt dat voor de conclusies van Kon geen wetenschappelijke onderbouwing is. Ten onrechte is Kon daar niet op ingegaan volgens MediRisk en het ziekenhuis. Ook dit argument leidt niet tot terzijdestelling van het deskundigenbericht van Kon. Kon geeft immers in antwoord op de vragen van Medikisk en het ziekenhuis aan dat hij ondanks de door Medirisk en het ziekenhuis aangevoerde argumenten blijft bij zijn opvatting dat gezien de onhoudbare pijnen, ondanks medicatie, had moeten worden overwogen een re-exploratie te verrichten. Overigens constateert de rechtbank dat Beijersbergen opmerkt (p. 6) dat er vooralsnog een gerandomiseerd onderzoek ontbreekt evenals evidentie dat een specifieke behandeling de voorkeur verdient. Wel is het volgens Beijersbergen zo dat een operatieve behandeling een grote kans van slagen heeft. De rechtbank verwijst verder naar hetgeen is overwogen onder 2.10.

2.15. De rechtbank acht zich al met al met het deskundigenrapport van 22 december 2015 van Kon voldoende en volledig voorgelicht. Het rapport bevat geen evidente onjuistheden of aantoonbare fouten, evenmin in samenhang bezien met de eerdere rapporten van Kon. De rechtbank neemt de conclusie(s) waartoe Kon is gekomen en de gronden waarop deze rusten hier dan ook over en maakt deze tot de hare.
Hetgeen MediRisk en het ziekenhuis hebben aangevoerd tegen de rapportage van Kon, dat als bewijs dient voor de stellingen van X, is in het licht van het onder 2.7. geformuleerde uitgangspunt, onvoldoende om toegelaten te worden tot het leveren van tegenbewijs, door middel van het horen en/of benoemen van de getuigen en deskundigen die MediRisk en het ziekenhuis voordragen.

2.16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat door het verder afwachten en het achterwege laten van de re-exploratie na de operatie op 3 september 2007 er niet in overeenstemming is gehandeld met de medisch professionele standaard. Het ziekenhuis is dus in principe aansprakelijk voor de schade die X daardoor lijdt, waarvan de verplichting tot vergoeding van die schade mede op Medikisk rust.

2.17. MediRisk en het ziekenhuis voeren nog aan dat het causaal verband ontbreekt, omdat het volgens hen - kort gezegd - op zijn minst zeer speculatief is dat een eerdere heroperatie tot vermindering van schade zou hebben geleid.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van causaal verband tussen - kort gezegd - de medische fout en de pijnklachten die na de operatie op 3 september 2007 opspeelden ter plaatse van een andere zenuw dan de zenuw waarop de operatie betrekking had. Er heeft geen enkele vorm van diagnostiek en vervolgens behandeling plaatsgevonden, behalve afwachten, waarvan is geoordeeld dat dit niet overeenkomstig de medisch professionele standaard is geweest. Welke schade exact het gevolg is van de medische fout en wat de omvang daarvan is, komt nader aan de orde in de (eventuele) schadestaatprocedure.

2.18. Dat ten aanzien van de operatie op 3 september 2007 geen sprake is geweest van een informed consent heeft gezien het vooroverwegene geen zelfstandige betekenis (meer). Het feit dat geen sprake was van een informed consent is niet de oorzaak voor de pijnklachten die na de operatie op 3 september 2007 zijn opgetreden op een andere plek dan waar op de operatieve ingreep betrekking had. Overigens had de rechtbank reeds overwogen het niet aannemelijk te achten dat X dan zou hebben afgezien van de operatie, zie rechtsoverweging 4.14. van het tussenvonnis van 11 maart 2015.

2.19. Voor de vordering zoals X die in het petitum van de dagvaarding heeft geformuleerd betekent het vooroverwogene het volgende.
Het gevorderde zoals weergegeven in het tussenvonnis van 11 maart 2015 in punt 3.1. onder I. zal de rechtbank toewijzen ten aanzien van de operatie op 3 september 2007.
De onder Il. gevorderde veroordeling van MediRisk en het ziekenhuis tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat, kan ook worden toegewezen, omdat aannemelijk is dat X mogelijk schade lijdt. X vordert verder wettelijke rente vanaf 6 december 2011 over de schade. De wettelijke rente over de nog vast te stellen schadevergoeding is in principe toewijsbaar. Op grond waarvan als ingangsdatum voor de wettelijke rente 6 december 2011 moet gelden, volgt niet uit de stellingen (en onderbouwingen daarvan) van X. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding, 16 december 2013.

2.20. MediRisk en het ziekenhuis zullen in de proceskosten worden veroordeeld, daaronder begrepen de kosten van het deskundigenbericht. De kosten aan de zijde van X worden begroot op:
- dagvaarding € 97,38
- griffierecht € 282,00
- deskundigen € 1.270,00
- salaris advocaat 1.582,00 (3,5 punten x tarief € 452,00)
Totaal: € 3.231,38

3. De beslissing

De rechtbank:

3.1. verklaart voor recht dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de gevolgen van het tekortschieten in de medische behandelingsovereenkomst ten aanzien van de operatie op 3 september 2007 en dat het ziekenhuis en MediRisk gehouden zijn de daardoor door X geleden en nog te lijden schade te vergoeden;

3.2. veroordeelt het ziekenhuis en MediRisk, hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan X te vergoeden alle door hem geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, welke schade nader moet worden opgemaakt bij staat en vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 december 2013 tot aan de dag van de volledige betaling;

3.3. veroordeelt het ziekenhuis en MediRisk, hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van X tot op heden begroot op € 3.231,38;

3.4. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2. en 3.3. gegeven beslissingen uitvoerbaar bij voorraad:

3.5. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Ponders en in tegenwoordigheid van
mr. M .A. Rademaker. griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2017.

Met dank aan mr. J.F. Roth, SAP Letselschade Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.