Rb Midden-Nederland 190917
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-Nederland 190917
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-midden-nederland-190917
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer / rekestnummer: 5976036 ME VERZ 17-101
Beschikking van 19 september 2017
in de zaak van
X
wonende te Q,
verzoeker,
gemachtigde mr. E.G.P. Ridder te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Y
gevestigd te Q,
verweerster,
gemachtigde mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met negen producties
- het verweerschrift
- de brief van 18 juli 2017 van de zijde van X met daarbij producties 10 tot en met 14
- de mondelinge behandeling op 18 augustus 2017
- de pleitnota van de zijde van X.
2. De feiten
2.1. X is sinds 6 september 2006 voor onbepaalde tijd als grondwerker in dienst bij Y, gedurende 40 uur per week.
2.2. Op 20 december 2016 werden in opdracht van Y opruimwerkzaamheden verricht op het bedrijventerrein van Y. Deze opdracht is door Y verstrekt aan de heer Z, werkzaam bij Y, en Z heeft de opdracht vervolgens gegeven aan X senior, de vader van X, ook werkzaam bij Y. De opruimwerkzaamheden bestonden uit het 'aan kant maken' van het bedrijfsterrein en het afvoeren van oud, niet meer te gebruiken, materieel.
2.3. Ten behoeve van de afvoer van het overtollige materieel was door Y een vrachtwagen met chauffeur ingeleend. De ingehuurde vrachtwagen beschikte over een autolaadkraan met een zogenaamde knijperbak. Het overtollige materiaal werd met behulp van de vrachtwagen afgevoerd naar de stortplaats.
2.4. Op het terrein bevond zich een aantal oude betonnen rioolputten. X senior heeft aan de chauffeur van de vrachtwagen, de heer B, opgedragen om deze putten te laden en af te voeren.
2.5. B heeft één rioolput en twee rioolputdeksels gehesen en geladen. Op aanwijzing van X senior heeft B een volgende rioolpul willen hijsen en laden. X senior en X bevonden zich op dat moment in de directe omgeving van de vrachtwagen. Zij stonden aan de voorzijde en rechts van de vrachtwagen, ook rechts van de arm van de autolaadkraan die bij het hijswerk linksom draaide. Achter X en X senior lagen twee meerpalen op elkaar gestapeld. Beiden stonden met de rug naar de meerpalen gekeerd.
2.6. Bij het pakken van deze rioolput met de knijperbak gleed de rioolput uit de inklemming van de knijperbak. Bij de tweede poging om de rioolput op te pakken, gleed de rioolput opnieuw uit de knijperbak en de rechteronderzijde van de rioolput raakte vervolgens de achterzijde van de bovenste van de twee op elkaar gestapelde meerpalen. De bovenste meerpaal is daardoor op de grond gevallen, waarbij deze paal de hiel van de linkervoet van X heeft geraakt. X senior is bij het vallen van de paal door de paal geschampt, hij heeft hier geen letsel aan overgehouden.
2.7. X heeft door het ongeval wel letsel opgelopen, hij is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. De voetwortel- en middenvoetsbeentjes in zijn linkervoet zijn ernstig beschadigd geraakt. X heeft een operatie ondergaan waarbij de breuken in zijn voet zijn gefixeerd met stallen pennetjes die door de huid heen zijn aangebracht en in het bot zijn geschroefd. Na de operatie heeft X gedurende een periode van drie maanden zijn linkerbeen niet mogen belasten en moest hij wekelijks naar het ziekenhuis om de wonden schoon te laten maken en het gips te laten wisselen. Op 17 maart 2017 zijn de metalen pennen operatief verwijderd. Sinds 4 april 2017 heeft X twee keer in de week fysiotherapie.
2.8. Er is op dit moment nog geen medische eindsituatie bereikt.
2.9. X heeft Y bij brief van 18 januari 2017 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het hem op 20 december 2016 overkomen ongeval.
2.10. De Inspectie SZW heeft op 15 februari 2017 een boeterapport opgemaakt met betrekking tot het ongeval van 20 december 2016. De inspectiedienst heeft het volgende geconcludeerd:
"Het gebruikte arbeidsmiddel (knijperhak) was niet zodanig gebruikt of ingericht dat gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, productie of onderdelen daarvan of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, was voorkomen en indien dit niet mogelijk was zoveel mogelijk was beperkt, aldus zijnde een overtreding van artikel 16, 10e lid van de Arbeidsomstandighedenwet, juncto artikel 7.4. 4e lid, juncto artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, bestuurlijk beboetbaar gesteld in artikel 9.9b. 1e lid onder g van datzelfde besluit."
2.11. Naar aanleiding van het boeterapport heeft de Inspectie SZW bij beschikking van 31 mei 2017 aan Y een boete opgelegd van € 18.000.-. Tegen deze beschikking heeft Y een bezwaarschrift ingediend.
3. Het geschil
3.1. X heeft verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat Y op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor het X op 20 december 2016 overkomen bedrijfsongeval en dat Y gehouden is de als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade van X te vergoeden;
2. te bepalen dat aan X een voorschot op de immateriële schade van € 3.000,00, een voorschot op de materiële schade van € 2.500,00 alsmede de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot en met 13 april 2017 van € 4.310,12 moet worden betaald;
3. te bepalen dat Y naast vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, ook in de kosten van dit deelgeschil wordt veroordeeld zoals beschreven onder 9.1 en 9.3, waaronder het door X betaalde griffierecht.
3.2. Y heeft verweer gevoerd.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen twisten over de vraag of Y als werkgever aansprakelijk is voor de schade die X heeft geleden ten gevolgen van het hem op 20 december 2016 overkomen ongeval.
4.2. X heeft gesteld dat Y als werkgever van X is tekortgeschoten in de op haar op grond van art. 7:658 BW rustende zorgplicht jegens X. X heeft schade geleden door een hem overkomen ongeval tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden op het bedrijfsterrein van Y. De werkgever is volgens X ook aansprakelijk als het ongeval is ontstaan door een tekortschieten van een derde, in dit geval de chauffeur van de vrachtwagen, B. X heeft aangevoerd dat de rioolput nooit had mogen worden gehesen met gebruikmaking van enkel een knijperbak: een knijperbak is daarvoor niet geschikt. De rioolput had gehesen moeten worden door gebruikmaking van een kettingviersprong voorzien van kogelkophaken, aldus X.
4.3. Y heeft betoogd dat Y niet is tekortgeschoten in de op haar rustende zorgplicht. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel haar werknemer X als B afdoende zijn geïnstrueerd. Het ongeval is volgens Y veroorzaakt door serieuze fouten van B, maar dit betreffen individuele fouten die niet zijn veroorzaakt doordat de werkgever van B zou zijn tekortgeschoten in haar zorgplicht. Y heeft gesteld dat uit de verklaring die B tegenover de inspectiedienst heeft afgelegd volgt dat hij wist dat hij de rioolput niet op de voorgeschreven wijze hees. Zeker nadat de rioolput bij de eerste poging om te hijsen al uit de knijperbak was gegleden, had B moeten afzien van de door hem gebruikte hijstechniek.
Gesteld noch gebleken is dat de werkgever van B hem onvoldoende zou hebben geïnstrueerd, aldus Y. Volgens Y is het ongeval ook te wijten aan de eigen onvoorzichtigheid van X. Y heeft gesteld dat X, net als B, werkzaam is in een onderdeel van de bouw waarbij hijswerk deel uitmaakt van de gebruikelijke werkzaamheden. Hij kende daarom de gevaren verbonden aan hijswerk. Hij bevond zich in de directe nabijheid van de autolaadkraan en is daar blijven staan, ook toen de eerste hijspoging mislukte. Y heeft tot slot nog gesteld dat het ongeval op de keper beschouwd een huis-, tuin- en keukenongeval betreft en dat zij ook op grond daarvan niet aansprakelijk kan worden gehouden. Volgens Y waren er geen bijzondere risico's aan de orde. Voor eenieder geldt dat duidelijk is dat een vallende last materiaal in de omgeving kan raken en daardoor in beweging kan brengen. Iedereen begrijpt dan ook dat als je in de buurt staat van een vallende last, je geraakt kan worden door het door de vallende last aangetikte of geschampte omgevingsmateriaal, aldus Y.
4.4. Op grond van vaste jurisprudentie dient de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij al die (adequate) maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Weliswaar is met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (vgl. HR 11-11-2011, LJN: BR5223). De inhoud van de zorgplicht hangt onder meer af van de mate waarin de werkgever zeggenschap heeft over de plaats waar de werkzaamheden worden verricht (vgl. HR 11-11-2011, LJN: BR5215). Ten slotte dient de werkgever, indien inherent aan het werk is dat daaraan gevaar is verbonden, algemene maatregelen tot beveiliging van de werknemers te treffen, daarover voorlichting te geven en toezicht te houden op de naleving daarvan. Verder dient de werkgever specifieke maatregelen te treffen en instructies te geven die zijn vereist ter beveiliging van de werknemers (vgl. HR 11-11-2011, LJN: BR5223).
4.5. De werkgever kan ook aansprakelijk worden gehouden als het ongeval te wijten is aan enig tekortschieten in bedoelde zorgplicht door derden aan wie zij de nakoming daarvan heeft toevertrouwd of overgelaten, omdat deze derden in zoverre zijn te beschouwen als"hulppersonen" waarvan de werkgever gebruik maakt bij het nakomen van haar verplichting om voor de veiligheid van haar werknemers te zorgen.
4.6. De kantonrechter volgt het betoog van Y niet. Vast staat dat de rioolput niet op de voorgeschreven wijze is gehesen en dat hierdoor de (onveilige) situatie is ontstaan die heeft geleid tot letsel van X. De vraag of B hierbij in strijd heeft gehandeld met hem door zijn eigen werkgever (al dan niet) gegeven instructies met daaruit voortvloeiende consequenties voor de (schending van de) zorgplicht door Y, kan naar het oordeel van de kantonrechter buiten beschouwing blijven. Beantwoording van deze vraag schept, hooguit, een mede-aansprakelijkheid van B, dan wel zijn werkgever.
Het antwoord doet niets af aan de eigen aansprakelijkheid van Y en daartoe acht de kantonrechter de volgende omstandigheden redengevend.
4.7. De specifieke opdracht aan B tot het verwijderen van de rioolputten van het terrein van Y, is gegeven door een werknemer van Y zelf: X senior. Y had aan haar bedrijfsleider, de heer Z opgedragen om het bedrijfsterrein vóór de feestdagen op te schonen, Z heeft deze opdracht vervolgens neergelegd bij X senior, de terrein- en magazijnbeheerder van Y. De werkzaamheden met betrekking tot het 'opschonen van het bedrijfsterrein' werden onder zijn leiding en toezicht uitgevoerd. X senior heeft ter zitting verklaard dat hij heeft beslist dat de rioolputten moesten worden afgevoerd met de vrachtwagen van B en dat hij B ook zodanig heeft geïnstrueerd. X senior wist dat het hijsen van een rioolput met een knijperbak niet de geëigende wijze was, want hij heeft ter zitting tevens verklaard dat hij aan B kettingen en een hijsband heeft aangeboden voor het hijswerk. Toen B aan X senior meedeelde dat dit zijns inziens niet nodig was, heeft X senior B zijn gang laten gaan en aldus onvoldoende toezicht gehouden op het (voor de aanwezige werknemers veilig) uitvoeren van de hijswerkzaamheden door B. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevaarzettende werkzaamheden die het ongeval hebben veroorzaakt, zijn uitgevoerd in opdracht van (een werknemer van) Y, terwijl door (een werknemer van) Y onvoldoende toezicht is gehouden op het veilig uitvoeren daarvan ten gevolge waarvan het risico op een ongeval zich (mede) heeft gerealiseerd. De kantonrechter is van oordeel dat onder die omstandigheden Y tekortgeschoten is in de op haar rustende zorgplicht en als werkgever op grond van art. 7:685 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het X bij de uitvoering van zijn werkzaamheden overkomen ongeval. Het is vervolgens aan Y om al dan niet B en/of zijn werkgever aan te spreken, of in vrijwaring op te roepen uit hoofde van eventuele mede-aansprakelijkheid.
4.8. Het verwijt dat Y aan X zelf maakt, doet evenmin iets af aan de aansprakelijkheid van Y. De vraag of X zelf een fout heeft gemaakt die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het ongeval betreft een eigen-schuld verweer. Het antwoord op deze vraag kan consequenties hebben voor de omvang van de schadevergoedingsverplichting van Y, maar niet voor de vestiging van de aansprakelijkheid op zichzelf.
4.9. Tot slot geldt dat, anders dan Y heeft betoogd, geen sprake is van een huis-, tuin- of keukenongeval. Hijswerk brengt op zichzelf al risico's met zich voor een ieder die zich in de nabijheid daarvan bevindt. Zoals Y zelf terecht opmerkt: een last kan vallen met alle daaraan verbonden gevaren van dien. Niet voor niets gelden voor het hijswerk specifieke instructies en veiligheidsvoorschriften. Als zich vervolgens een ongeval voordoet doordat in strijd met de instructies hijswerk is verricht waarbij onvoldoende toezicht op naleving van instructies en veiligheidsvoorschriften heeft plaatsgevonden, kwalificeert dat ongeval niet als een zogenaamd huis-, tuin- en keukenongeval. In de gemiddelde huis-, tuin- en keukenomgeving bevinden zich doorgaans geen rioolputten of meerpalen.
4.10. Y heeft, anders dan een principieel bezwaar tegen toewijzing van voorschotten in een deelgeschil in zijn algemeenheid, geen verweer gevoerd tegen de verzochte voorschotten op de schade. Ook tegen het tarief en het aantal begrote uren verband houdend met deze deelgeschilprocedure heeft Y geen bezwaar gemaakt.
4.11. Inmiddels is vaste jurisprudentie dat ook in een deelgeschil ruimte is voor het toewijzen van voorschotten op schade, tenzij de omvang van de schade juist in discussie is en binnen de kaders van het deelgeschil niet eenvoudig kan worden vastgesteld. Dat is hier niet aan de orde, aangezien Y tegen de hoogte van de verzochte voorschotten geen verweer heeft gevoerd.
4.12. Op basis van het voorgaande zullen de verzoeken van X worden toegewezen in na te melden zin.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat Y op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor het X op 20 december 2016 overkomen bedrijfsongeval,
5.2. bepaalt dat Y aan X moet betalen een voorschot op de immateriële schade van € 3.000,00 en een voorschot op de materiële schade van € 2.500,00,
5.3. bepaalt dat Y aan X moet betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 4.310,12 tot en met 13 april 2017,
5.4. begroot de kosten van deze procedure op € 2.628,12 en veroordeelt Y tot betaling van deze kosten,
5.5. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Met dank aan mr. B. Ridder, Letselschadebureau Kloppenburg, voor het inzenden van deze uitspraak.