Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 290216

Rb Noord-Holland 290216

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2017/rb-noord-holland-290216

Vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
AJB/AS

Afdeling privaatrecht, zittingplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer. C/15/237731/KG ZA 16-15

Vonnis in kort geding van 29 februari 2016

in de zaak van

toevoeging aangevraagd
X
wonende te <woonplaats>,
eiser,
advocaat mr. J. van de Klashorst te Amsterdam,

tegen
naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. M.T. Spronck te Apeldoorn.

Partijen zullen hierna X en Achmea genoemd worden.

1. De procedure
Ll. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 januari 2016;
- de mondelinge behandeling van 15 februari 2016 waarop zijn verschenen mr. J. van de Klashorst en mr. L. van den Ham-Leerkes, kantoorgenoot van mr. Spronck voornoemd;
- de pleitnota van X;
- de akte wijziging eis van X;
- de pleitnota van Achmea.

1.2. Ten slofte is vonnis bepaald.

2. De uitgangspunten
2.1. X is sinds 2001 eigenaar van een woning aan de <straatnaam> te <woonplaats> (hierna: woning 1). De hypotheek op woning 1 bedraagt thans ongeveer € 65.000,=. In het kader van een opdracht tot dienstverlening bij verkoop aan makelaardij <makelaar> op 23 juli 2008 is de vraagprijs voor woning 1 bepaald op € 284.500,=.

2.2. Op 1 oktober 2008 heeft X samen met zijn vriendin een woning aangekocht die is gelegen aan de <straatnaam> te <woonplaats> (hierna: woning 2).

2.3. In het huisartsenjoumaal van de huisarts van X wordt in de periode tot en met 30 augustus 2011 vermeld:

Huisartsenjournaal uitdraai 02-02-2007 tot en met 25-07-2011.
13-02-2007: slaapt slecht, veel denken aan nieuwe huis en verbouwing. Homeopathisch slaapmiddel.
16-04-2007: slaapt slecht.
19-04-2007: prikkelhoest en jeuk ogen en gehemelte. Allergie. Codeïnetabletten.
30-05-2007: vreselijke pijn met in en uitademen, hoesten, bang voor hart, gebeld door moeder vanaf SEH. daar doorverwezen. Thoracale pijn.
01-06-2007: verbouwing vordert niet, baan niet verlengd, kom tot niets, geen interesse in dingen.
Slaapt slecht, paniekaanvallen. Erg opvliegend, Heeft al briefje voor de psycholoog.
Geagiteerd depressief beeld. Fluoxetine 20 mg 1dd1.
06-06-2007: blijft hoesten.
19-06-2007: ribklachten,
10-07-2007: gaat stukje beter, soms pieken waarvoor oxazepam nodig.
26-02-2008; Lidocaïne 20 mg. oral.
26-02-2008: afte pijnlijke mnd, kan niet tegen heeft dit 2 jaar.
03-06-2008: te veel in de zon geweest, hoofdpijn en braken .
13-10-2008: last van hoofdpijn, rechterzijde, kan niet goed tegenlicht. Moeder bekend met migraine. Dd, hoofdpijn spanning/migraine.
02-09-2009: is vegetariër en veganist. Last van haaruitval.
09-09-2009: bloeduitslagen waren goed, wat te doen tegen haaruitval?
02-04-2010: al maanden erg moe, bang voor lichamelijk probleem, vitaminetekort ofzo. Veel stress en drukte op het werk. Wordt wakker met gespannen gevoel. In de avond geen zin meer om tv te kijken. Gestopt met sporten omdat dit hem teveel uitput.
11-10-2010: Gisteren aanrijding gehad, van rechts onverwacht aangereden. Toen niets aan de hand, nu hij wakker worden stijve nek. Advies: pijnstillen, rustig door bewegen,
28·11-2010; corpus alienum oog.
29-11-2010 rood oog.
30-11-2010: corpus alienum oog.
29-12-2010: lage rugpijn zonder uitstraling. Veel stress en spanning op het werk,
Degradatie zonder uitleg. Neurologisch geen bijzonderheden.
03-01-2011: hartkloppingen, paniekerig. Gerustgesteld.
04-01 -2011: maagklachten bij diclofenac.
14-01-2011: virus hepatitis/NASH. Problemen werk en slecht slapen. Somber en moe. S
lab. Afwijkende leverfuncties. E onverklaarde afwijking bloedonderzoek
24-01-2011: diagnose: virus hepatitis/NASH
25-01-2011; voelt zich niet goed. uitgeput, als hij 40 kilo moet meedragen op zijn rug.
08-02-2011: spanningshoofdpijn. Al weken erg moe. Begin maart naar MLD RIts, Hevige
pijn re zijde hoofd na wandelen.
11-02-2011: diagnose: virus hepatitis/NASH gebruikte veel pijnstillers ivm hoofdpijn. Na gesprek ha geen pijnstillers meer genomen: hoofdpijn iets minder, nog wel Moe.
18-02-2011: diagnose: virus hepatitis/NASH maandag weer verwezen. Na 1,5 uur heel erg onwel geworden, moest worden opgehaald door moeder. Duizelig en moe.
01-07-2011: wakker geworden van hartkloppingen. Niet ziek, geen zweten. E: waarschijnlijk combinatie myogeen en spanningsklachten,
25-07-2011: paar weken in Marokko geweest. Diagnose: gastre-intestinale infectie.

2.4. X is op 31 augustus 2011 in Haarlem een verkeersongeval overkomen. Hij reed op zijn scooter en werd aangereden door een auto. De auto was onder de WAM verzekerd bij Achmea.

2.5. X is op enig moment verwezen naar de revalidatiearts van het Kennemer Gasthuis te Haarlem.

2.6. Achmea heeft bij brief van 20 september 2011 de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.7. Bij brief van 11 januari 2012 heeft de advocaat van X het Kennemer Gasthuis verzocht om medische informatie. Het Kennemer Gasthuis heeft hierna een begeleidende brief van 23 januari 2012 gestuurd alsmede een intakebrief die op 17 november 2011, dus ongeveer tweeëneenhalve maand na het ongeval, is opgesteld door revalidatiearts <naam revalidatiearts>.

2.8. De begeleidende brief van <naam revalidatiearts>, revalidatiearts bij het Kennemer Gasthuis, aan de advocaat van X vermeld:
In reactie op uw verzoek om medische informatie d.d. 11-01-2012 betreffende bovengenoemde patiënt [X, rechtbank]. hierbij een kopie van de intakebrief d.d. 17-11-2011 en een overzicht van het beloop.

Reden voor komst:
Pijn linker lichaamshelft na scooterongeval d.d. 31-08-2011

Beloop therapie:
Fysiotherapeut: beperkte conditie, algehele spierzwakte. afwijkend looppatroon, loopt maximaal 15 mins, traplopen pijnlijk, zitten gaat goed. Weinig (oefen)mogelijkheden om dit op te bouwen.
Ergotherapeut: problemen overprikkeling, hoofdpijn, aandacht concentratie beperkt, zou 15 kg afgevallen zijn.
Psycholoog: Gaat gebukt onder pijnklachten, lastige werksituatie. Advies: Gezien de ernst van de pijnbeleving lijkt psychiatrische ondersteuning gewenst. Tevens advies algemeen maatschappelijk werk voor thuissituatie.
Anamnese: Ik zag patiënt en zijn moeder op 16-01-2012 ter controle op de polikliniek. Patiënt geeft aan dat zijn klachten niet zijn verbeterd. Na overleg met de arbo-arts op 13 januari zijn de werkzaamheden verder aangepast. Patiënt werkt weer 4uur en 15mins per dag. Wekelijks wordt de werktijd opgebouwd. Patiënt gaat naar zjjn werk, maar kan weinig doen wegens vermoeidheid en pijn. Patiënt gebruikt nog steeds 6 maal daags oxycodon. Hij heeft de tijden van inname verschoven, zodat hij op zijn werk minder last heeft van de klachten.

Huidige klachten: geen energie, kan niet tegen drukte, piekeren, moeite met slapen, moeite concentratie, angst voor een ontslagprocedure.
Huidige medicatie: venlafaxine 150 mg, amitriptyline Idd25mg, oxazepam Iddl0mg, omeprazol ldd20mg, oxynorm 6dd5mg.

Beleid:
Wegens de emst van de pijnbeleving en het medicatiegebruik, verwezen wij patiënt naar de psychiater. Op 16 januari 2012 zou een consult bij de psychiater volgen. Wij zijn niet op de hoogte van hel beloop hiervan. De therapie alhier is, in afwachting op het beleid/beloop psychiater, gestopt. Wij zullen de verwijzing met patiënt evalueren.

Prognose:
Gezien de forse impact die de klachten hebben op het functioneren van patiënt en de geringe verbetering die hierin is opgetreden, is het mijn verwachting dat het niveau van functioneren langer beperkt zal blijven. Mogelijk kunnen huidige klachten deels worden verklaard door de (bijwerkingen) van de medicatie. Wij vragen de psychiater advies te geven over dosering of eventuele afbouw hiervan.

2.9. In de bijbehorende intakebrief van 17 november 20l l staat ten aanzien van X vermeld:

Geachte collega,
Bovengenoemde patiënt wordt gezien in verband met hardnekkige pijnklachten in aansluiting aan een trauma. Hij reed op een scooter en werd door een rechtsafslaande auto die hem inhaalde min of meer van de weg gereden. Hij had aanvankelijk geen ernstige klachten, wel was hij erg trillerig over het hele lichaam. Na enkele uren ontstond heel veel pijn in de linkerknie, linkerflank, linkerschouder en de nek. Sedert het ongeval dat op 31-08-2011 plaatsvond is de klacht alleen maar toegenomen. Er waren geen fracturen volgens patiënt. Hij heeft de afgelopen tijd fysiotherapiebehandelingen gehad zonder resultaat. Hij werd in verband met persisterende klachten begin november doorverwezen naar de neuroloog; alwaar beeldvormend onderzoek verricht is waarbij geen duidelijke afwijkingen konden worden aangetoond. De vraag is nu patiënt verder te zien in verband met persisterende klachten en bewegingsbeperkîng,

Tractus anamnese:
Geen ernstige bijzonderheden.

Medicatie:
Amltriptyline 10 mg 1 dd. Oxycodon 5 mg 6 dd.

Niveau van functioneren:
Somatisch:
Staan kan ongeveer I à 2 minuten staan, lopen ongeveer 15 minuten in langzaam tempo waarna hij het gevoel krijgt dat hij op een bewegend oppervlak loopt. Traplopen met moeite. Bukken en tillen doet hij niet. Reiken met links beperkt. Handfunctie is wat verminderd en hij kan niet meer Snel typen. Algemene conditie vindt hij minder.

ADL
Zelfstandig in vertraagd tempo.

Mautschappelijk functioneren:
Woont normaliter zelfstandig alleenstaand, is nu tijdelijk bij ouders. Arbeid: werkt bij telefoonmantschappij normaal telefoonwerk en beeldschermwerk. Werkt drie uur per dag in aangepast werk. Het betreft licht administratief werk, afhandelen post. Vervoer: wordt gehaald en gebracht door moeder. Rijdt momenteel niet zelf op scooter. Denkt dat hij ook bang is in het verkeer. Hobby's: fitness viermaal per week momenteel doel hij niets. Verder geen sport. Sociale contacten: verminderd na het ongeval

Psychisch Functioneren:
Zit veelte piekeren en is opstandig. Kan geen rumoer verdragen. Wordt verbaal wat agressiever hierdoor.

Communicatie:
Geen bijzonderheden. Typen verloopt in traag tempo. Lezen lukt niet goed als hij beeldschermwerk doet krijgt hij vlekken voor de ogen. TV kijken lukt ook niet meer. Concentratie duidelijk verminderd, ook bij het volgen van gesprekken heeft hij dit
probleem.

Onderzoek:
We zien een patiënt met grote lijdensdruk, hij komt met moeite van zit tot stand, loopt antalgisch over links met een korte paslengte in vertraagd tempo. Bij onderzoek in stand een vrij kleine atletische man, neigt tot staan met flexie linkerknie. Bij goed doorstrekken staat het bekken wel geëquilibreerd, wervelkolom vrij rechte opbouw. Neutrale stand van de nek, mobiliteit CWK een extreme beperking van de nek met veel pijnaangifte in alle richtingen. Matige spanning van "de nek/schoudermusculatuur. Bij onderzoek van de bewegingsmogelljkheden zien we een symmetrische beweeglijkheid van de beide schouders hoewel aangegeven wordt dat elevatie van de linkerschouder verminderd is. Flexie/extensie elleboog, pols en vingers geen bijzonderheden. De sensibiliteit wordt aan de linkerarm min of meer kousvormig vanaf de elleboog verminderd aangegeven met name vindt hij de sensibiliteit van de derde t/m vijfde straal van de linkerhand verminderd. Bij onderzoek lijkt ook pinprik aan de rechterzijde minder duidelijk gevoeld te worden in het ulnaire handdeel met ook een licht verminderde oppervlakkige sensibiliteit vanaf de elleboog echter minder uitgesproken dan aan de linkerzijde. Overigens is de kracht intact.
Aan de benen vinden we een normale mobiliteit van de heup, knie, enkel en voet gewrichten beiderzijds. Links wordt wel wat pijn aangegeven in de knie. De knie is niet warm, geen hydrops en ook niet beperkt beweeglijk. Globaal neurologisch onderzoek behoudens de niet goed te duiden sensibiliteitsstoornis aan de armen, verder geen bijzonderheden. Reflexen symmetrisch positief, geen pathologische reflexen, rekkingsmanoeuvres zenuwwortels negatief.

Röntgenonderzoek:
Verricht onderzoek MRI linkerknie laat geen ernstige afwijkingen zien.

Conclusie:
Jongeman met ernstige functiebeperking bij hevig pijnsyndroom en bewegingsangst na trauma.

Maatregel:
We zullen patiënt zien in een individueel revalidatieprogramma wat we met enige spoed zullen opstarten gericht op een verbeterd niveau van functioneren en verminderde pijnbeleving. Ook de psycholoog zal hem zien.
Met collegiale hoogachting.
<naam arts>, stafarts revalidatie

2.10 Op 19 januari 2012 is X van de trap gevallen. Hij is ongeveer twintig treden gevallen.

2.11. Bij brief van 23 januari 2014 bericht X aan Achmee als volgt:
( ... )
Verzoek om nadere bevoorschotting
Het is u bekend dat cliënt eigenaar is van twee huizen: het huis waarin cliënt woont en het huis dat cliënt zou verbouwen en waarin hij zou gaan wonen. Het is u eveneens bekend dat cliënt veel nevenwerkzaamheden verrichtte om de financiële middelen te genereren het huis aan te kopen en te verbouwen. Cliënt had het voornemen om zijn arbeidsvermogen te zijner tijd (deels) aan te wenden voor de verbouwing. Door zijn klachten en beperkingen is hij hier niet toe in staat. Dit heeft tot gevolg dat de woning inmiddels in dermate slechte staat is komen te verkeren, dat de gemeente waarin de woning is gelegen cliënt heeft aangeschreven. Cliënt dient verbeteringen aan de woningen door te voeren zodat deze weer in een acceptabele staat zal verkeren. Cliënt wordt hierin bijgestaan door mr. R. Bouwman van Veem Advocaten te Amsterdam. Mr. Bouwman heeft mij laten weten dat de gemeente niet langer uitstel verleent. Als de staat van de woning niet wordt aangepast, zal de gemeente tot de sloop hiervan overgaan. De grond waarop de woning is gelegen heeft een waarde van ongeveer € 20.000,00. De op de woning gevestigde hypotheek bedraagt (om en nabij) € 200.00,00. Na sloop komt het onderpand aan de hypotheek komt te vervallen, zal de bank tot executie van het hypotheekrecht overgaan en de eerste woning van cliënt zal worden geëxecuteerd. De woning van de waarde ligt door de ontwikkelingen op de woningmarkt onder de hypotheekwaarde. Er zal een enorme schuldenlast resteren. De financiële problematiek zal zeer omvangrijk zijn. Ik heb eerder laten weten Achmea hier volledig aansprakeljjk voor te houden en handhaaf mijn stellingen.

U hebt zich herhaaldelijk op het standpunt gesteld dat het verlies aan verdienvermogen niet voldoende is onderbouwd. U hebt deze stelling niet nader gemotiveerd. Ik heb een gedetailleerde verklaring van Zon Uitzendbureau overgelegd waaruit de omvang en de beloning van de werkzaamheden blijkt. Ik ben ervan overtuigd dat deze verklaring voldoende bewijs vormt van de stellingen van cliënt. Daarbij kunt u niet ontkennen dat cliënt zonder de klachten en beperkingen die hij thans heeft zijn arbeidsvermogen had kunnen aanwenden voor het verbouwen van zijn woning. Ik vermoed dnt het expertise-onderzoek niet is afgerond voordat de gemeente en vervolgens de bank tot handelen overgaan. Ik verzoek u een voorschot van € 50.000,00 beschikbaar te stellen om de noodzakelijke veranderingen aan de woning door te voeren. Ik ben bereid om een overleg te organiseren tussen u, client, mr. Bouwman en ondergetekende om de problematiek verder uit te leggen. Ik ben eveneens bereid om u de woning te laten zien. Volledigheidshalve heb ik mr. Bouwman per gelijke post een kopie van deze brief gestuurd.
Ik zie uw reactie graag tegemoet.
( ... )

2.12. Bij brief van 13 juni 2014 heeft X Achmea nogmaals gewezen op de brief van 23 januari 2014 en Achmea laten weten dat de gemeente voorbereidingen voor de sloop aan het treffen is. Voorts heeft X dringend verzocht een voorschot van € 50.000,00 te betalen.

2.13. Bij brief van 14 augustus 2014 heeft X Achmea laten weten dat de gemeente hem een termijn van vier weken gunt om de woning te herstellen en dat de woning anders wordt gesloopt. X meldt dat hij zelf de werkzaamheden niet kan verrichten en vraagt opnieuw dringend om een voorschot van € 50.000,00.

2.14. Op 12 januari 2015 heeft psychiater <naam psychiater> het definitief deskundigenbericht aan partijen toegezonden, dat hij op verzoek van partijen heeft opgesteld. Hierin staat onder meer vermeld:

( ... )
Psychiatrische voorgeschiedenis:
Blanco in engere zin. In het huisartsdossier staat vermeld dat betrokkenen in 2007 een episode had met spanning, slecht slapen, pijnklachten en geagiteerde depressie en een verwijzing naar de psycholoog. In 2008: pijnklachten; in 2009; haaruitval; 2010: vermoeidheid; 2011: spanningsklachten.
( ... )
Diagnostische beschouwing:
( ... )
Bij kennisname van het dossier komt naar voren dat er al eerder sprake was van vrij ernstige klachten op het vlak van lichamelijk functioneren. stress gerelateerd. Op dit moment is er sprake van een zeer ernstige toestand waarbij lichamelijke klachten, zonder hiervoor een sluitende verklaring wordt gevonden op neurologisch terrein of op orthopedisch terrein. De als extreem emstige ervaren pijnklachten waarbij betrokkene denkt aan fysieke schade in zijn lichaam zonder dat er sprake is van een concrete voorstelling hoe dit eruit zou zien, of aan welke ziekte dit zou zijn gekoppeld, maakt dat wel sprake is van een somatoforme stoornis met grote effecten voor het functioneren van betrokkene. Gezien de ernst van de ervaren beperkingen en ook de bevindingen bij huidig onderzoek, dient theoretisch ook rekening worden gehouden met differentiaal diagnostiek in de vorm van een onbegrepen c.q, onvoldoende onderzochte neurodegeneratieve oorzaak als onderliggende aandoening.
Echter, gezien de bevindingen bij eerder onderzoek, het beloop en het huidige beeld, lijkt dit niet aannemelijk. Differentiaal diagnostisch kan er ook sprake zijn van een zeer ernstige stemmingsstoornis waarbij melancholiforme symptomen op de voorgrond staan. Hier pleit een aantal argumenten tegen: het geleidelijke ontstaan, het optreden van een externe oorzaak, de betrekkelijk milde stemminssymptomen in vergelijking met de verder gepresenteerde klachten, het niet aanwezig zijn van dagschommellng, doorslaapstoornis, en psychomotore verschijnselen, passend bij een dergelijk beeld en het ontbreken van vitale symptomatologie. Voorts dient de mogelijkheid van een nagebootste stoornis, het onbewust nastreven van de ziekterol. te worden overwogen. Hiertegen pleit de ernst van de vermelde en getoonde symptomatologie, de hoge lijdensdruk, naast het redelijk geadapteerde niveau voor het ongeval, er voor pleit de relatief beschermde positie en verzorging die betrokkene
nu door de ernst van de symptomen ontvangt en de beschreven stress reacties in het dossier.
Echter hieruit lijkt aannemelijkerwijs het gehele beeld toch niet te verklaren. Tenslotte is overwogen of betrokkene bewust symptomen zou kunnen voorwenden in het kader van simulatie. Onderzoeker heeft hiervoor geen aanwijzingen kunnen vinden, noch vanuit de premorbide persoonljkheidsmakeup, noch vanuit de verdere beschikbare gegevens en hetero-anamnese.
Uit de beschikbare informatie komt naar voren dat betrokkene een redelijk geadapteerd functioneren heeft gekend tot het ongeval. Geheel onproblematisch is dit niet geweest, er zijn episodes geweest waarin betrokkene last had van stress en angstklachten, pijnklachten, episodisch en stemmingsklachten naar het lijkt uit de dossiergegevens.
( ... )
Samenvattend lijkt er bij betrokkene sprake te zijn van een somatofarme stoornis, waarbij er sprake kan zijn van een conversiestoornis ofwel een pijnstoornis op grond van psychische factoren. chronisch, bij een 34 jarige man, met eerdere klachten van stress en pijnklachten en angst, sterk geluxeerd door een scooterongeval en een val van de trap, in een zeer specifiek systeemevenwicht nadien.
( ... )

2.15. Bij brief van 4 maart 2015 heeft X Achmea opnieuw gewezen op de slechte staat van de woning en op het gevaar dat de bank tot executie van woning zal overgaan. X noemt dit gevaar in deze brief reëel.

2.16. Bij brief van 17 juli 2015 heeft X Achmea als volgt bericht:
( ... )
Ik heb u herhaaldelijk bericht dat cliënt zijn zelfwerkzaamheld (deels) zou aanwenden voor de verbouwing van de tweede woning te <woonplaats> Ik verwijs naar mijn berichten van 23 januari 2014, 13 juni 2014, 14 augustus 2014 en 4 maart 2015. Uit de brief van de gemeente Koggeland van 24 juli 2014 (reeds in uw bezit) blijkt dat cliënt op 24 maart 2010, dus reeds vóór het ongeval, was aangevangen met de werkzaamheden.
Door de klachten en beperkingen als gevolg van het ongeval is cliënt niet in staat om de werkzaamheden te verrichten. Hierdoor is de woning volledig in verval geraakt. Zoals ik herhaaldelijk heb aangegeven is de gemeente Koggeland voornemens om de woning te slopen. De gemeente heeft recent een onderzoek gedaan naar eventuele aanwezigheid van asbest in de woning. Het betreft de laatste voorbereidingen voor het daadwerkelijk slopen van de woning.
Het ligt in de lijn der verwachting dat de hypotheeknemer na het vervallen van het onderpand tot opeising van de hypothecaire geldlening zal overgaan. Cliënt zal niet in staat zijn om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de hypotheeknemer beslag zal leggen op de woning te Haarlem en tot executie zal overgaan. Ik kwalificeer de kosten die gepaard gaan met het slopen alsmede de schade die voortvloeit uit het opeisen van de hypotheekcaire lening volledig als schade. Immers, in een situatie zonder ongeval zou cliënt beschikken over arbeidsvermogen en in staat zijn geweest om de woning te verbouwen. Van de onderhavige problematiek zou dan geen sprake zijn geweest. Ik heb u verschillende keren in de gelegenheid gesteld om maatregelen te treffen om realisatie van deze schade te voorkomen.
Volledigheidshalve wijs ik u erop dat ik vergoeding van de schade op dit punt desnoods zal vorderen in kort geding om beslaglegging op de woning te Haarlem te voorkomen. Ik hoop dat u het niet zo ver laat komen.
Ik zie uw reactie graag tegemoet.
( ... )

2.17. De woning is inmiddels gesloopt en het perceel is verkocht. De levering vindt plaatst op 24 februari 2016. De schatting is dat van de op het perceel rustende hypotheek € 156.000,-- onvoldaan blijft.

3. Het geschil
3.1. X vordert, na wijziging eis, dat de voorzieningenrechter:
I Achmea veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schade die X lijdt ten gevolge van het ongeval van 3l augustus 2011 ter hoogte van € 175.000,00 te betalen binnen 7 dagen na het wijzen van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan de algehele voldoening;
II Achmea veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te betalen binnen zeven dagen na het wijzen van het vonnis.

3.2. Achmea voert verweer.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling
4.1. X heeft aan zijn vordering het volgende ten grondslag gelegd. X heeft als gevolg van het ongeval vermeld onder 2.4 letsel opgelopen. Hij heeft ernstige 'pijnklachten, psychische klachten en bewegingsangst. De klachten en beperkingen staan in causaal verband met het ongeval. Dat is vastgesteld door psychiater prof. dr. M.L. Stek die het causaal verband tussen ongeval en klachten en beperkingen op verzoek van partijen heeft onderzocht. Hij concludeert dat er sprake is van een somatoforme stoornis waarbij er sprake kan zijn van een chronische conversiestoornis of een chronische pijn stoornis op grond van psychische factoren, sterk geluxeerd door het scooterongeval en een val van de trap. Achrnea dient de schade die X lijdt te vergoeden. De totale schade bestaat uit verlies aan verdienvermogen voor reguliere werkzaamheden en voor nevenwerkzaamheden, huishoudelijke hulp, verzorging en verpleging en verlies aan zelfwerkzaamheid en smartengeld. X wil thans reeds een voorschot ontvangen van € 175.000,= op de totale schadevergoeding. Dit bedrag ziet op het verlies aan zelfwerkzaamheid voor woning 1, waarvoor de kosten van de werkzaamheden ten minste worden geraamd op € 18.041,= en aan woning 2, waarvan tenminste de restschuld van € 156.000,= voor rekening van Achmea moet komen omdat deze schade is onstaan doordat X in weerwil van de hiervoor vermelde correspondentie door de weigering van verdere bevoorschotting door Achmea willens en wetens niet in staat is gesteld om de maatregelen te nemen die nodig waren om sloop te voorkomen. X stelt dat hij het gevorderde voorschot nodig heeft om zijn financiële verplichtingen jegens de hypotheeknemer van zijn thans verkochte en geleverde woning 2 na te komen en daarmee beslaglegging op en executie van woning I te voorkomen, alsmede om zijn schulden aan derden aflossen.

4.2. Achmea heeft de stellingen van X gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter zal de standpunten van partijen hierna, voor zover relevant, bespreken.

4.3. Achmea heeft allereerst aangevoerd dat X niet ontvankelijk is in deze procedure omdat het geschil dermate ingewikkeld en omvangrijk is dat dit zich niet leent voor behandeling in kort geding. Om dit verweer goed te kunnen beoordelen dient de voorzieningenrechter eerst de stellingen en verweren van partijen te beoordelen. De voorzieningenrechter komt later op dit verweer terug.

4.4. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Met betrekking tot een voorziening in kort geding bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, zoals in dit geval wordt gevraagd, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde
van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar- kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico
kan bijdragen tot weigering van de voorziening.

4.5. Achmea heeft X onderbouwing van het door hem gestelde spoedeisend belang niet betwist. De voorzieningenrechter begrijpt dat X met een voorschot op de schadevergoeding verhaal op zijn andere vermogen, en dan met name woning 1, wil voorkomen. Hiermee is het spoedeisend belang van de vordering gegeven.

4.6. . De voorzieningenrechter zal thans beoordelen of het bestaan van de door X gestelde vordering voldoende aannemelijk is. Partijen twisten in de kern over de vraag of de klachten en beperkingen die X thans ervaart in causaal verband staan met het ongeval van 31 augustus 2011. X stelt zich op het standpunt dat de val van de trap op 19 januari 2012 (hierna: de val) het gevolg is van het ongeval. Achmea stelt zich op het standpunt dat de val van de trap niet het gevolg is van het ongeval en dat de klachten die X na de val ervaart volledig door de op zichzelf staande val van de trap zijn veroorzaakt en niet aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Bovendien stelt Achmea zich op het standpunt dat X al vóór het ongeval psychische klachten had die zijn huidige toestand geheel of in belangrijke mate verklaren, hetgeen X betwist.

4.7. De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling van een en ander het volgende in aanmerking.

4.8. Het deskundigenbericht van psychiater Stek is op gezamenljjk verzoek van partijen tot stand gekomen. Geen van partijen heeft inhoudelijke bezwaren tegen het deskundigenbericht aangevoerd, zodat de voorzieningenrechter de bevindingen in
het rapport in beginsel als uitgangspunt kan nemen. In het rapport wordt geconcludeerd dat sprake is van een somatoforme stoornis waarbij er sprake kan zijn van een chronische conversiestoornis of een chronische pijnstoornis op grond van psychische factoren, sterk gelaxeerd door het scooterongeval en een val van de trap (deels geciteerd onder 2.14). De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat de huidige klachten volgens deskundige Stek deels op het ongeval zijn terug te voeren
en deels op de val.

4.9. De voorzieningenrechter acht bij gebreke van een andere verklaring voorshands aannemelijk dat de val van de trap is veroorzaakt door de bijwerkingen van de medicijnen die X in verband met de gevolgen van het ongeval gebruikte, mogelijk in combinatie met het slechter kunnen traplopen door X als gevolg van het ongeval. X heeft aangevoerd dat hij vanwege het ongeval de maximale dosis Oxycodon en Venlafaxine gebruikte en dat deze middelen sufheid, duizeligheid, wazig zien en flauwvallen kunnen veroorzaken. Achmea betwijfelt of X daadwerkelijk last van duizeligheid heeft gehad of is flauw gevallen, maar heeft het door X genoemde gebruik en de gestelde bijwerkingen niet tegengesproken. De door X genoemde bijwerkingen zijn bovendien een feit van algemene bekendheid. Voorts kan, zoals X ter zitting terecht heeft aangevoerd, uit het deskundigenbericht van professor Stek worden afgeleid dat revalidatiearts <naam arts>, die X heeft onderzocht, heeft genoteerd dat X na het ongeval moeite had met traplopen (deskundigenbericht van <deskundige>, bladzijde 2), hetgeen ook aansluit bij de informatie van de revalidatiearts dr. <revalidatiearts> d.d. 23 januari 2012 als hiervoor onder 2.8 weergegeven.

4.10. Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de val niet op zichzelf staat maar het gevolg is van het ongeval, in het verlengde waarvan de klachten die zijn opgetreden na de val ook aan het ongeval kunnen worden toegerekend.

4.11. Achmea stelt dat X al vóór het ongeval kampte met psychische problematiek. Achmea verwijst ter onderbouwing hiervan naar het huisartsenjournaal dat bij het rapport van Stek is gevoegd. Volgens Achmea blijkt hieruit dat X in ieder
geval al in 2007 en 2010 kampte met psychische problemen: slecht. slapen, piekeren, lusteloosheid, paniekaanvallen, stress, opvliegendheid, spanningsklachten, vermoeidheid en angst voor lichamelijke klachten.

4.12. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Uit het huisartsenjournaal, geciteerd onder 2.3, blijkt inderdaad dat X in het jaar voorafgaand aan het ongeval de huisarts een aantal keer heeft bezocht in verband met stressklachten en hoofdpjjn en rugpijn, maar de voorzieningenrechter ziet in het huisartsen journaal geen aanknopingspunten dat dit door de huisarts werd gekwalificeerd als een samenhangend geheel van (ernstige) psychische klachten of pijnklachten dat verband houdt met de klachten zoals deze zich na het ongeval en de val van de trap hebben gemanifesteerd. Uit het deskundigenbericht van Stek blijkt eveneens dat X al eerder last had van stressklachten, angstklachten, pijnklachten en stemmingsklachten maar dat hij desondanks een redelijk geadapteerd functioneren heeft gekend (bladzijde 15 en 16). Voorts wijst Stek erop dat van een psychiatrische voorgeschiedenis niet is gebleken (bladzijde 12):

Psychiatrische voorgeschiedenis:
Blanco in engere zin. In het huisartsdossier staat vermeld dat betrokkenen in 2007 een episode had met spanning, slecht slapen, pijnklachten en geagiteerde depressie en een verwijding naar de psycholoog. In 2008: pijnklachten; in 2009: haaruitval; 2010: vermoeidheid; 2011; spanningsklachten,.

Daar komt bij dat Achmea niet heeft betwist dat X vóór het ongeval een zeer actief persoon was, die jarenlang een full time dienstbetrekking heeft vervuld en daarnaast een eigen woning heeft gerenoveerd en nevenwerkzaamheden in de bouw heeft uitgeoefend, Stek heeft opgetekend dat X veel aan sport en fitness deed en de overgelegde foto's uit de jaren voor het ongeval tonen een vitaal uitziende jongeman.

4.13. Op grond van het voorgaande zal de bodemrechter naar verwachting oordelen dat niet aannemelijk is dat de psychische klachten, pijnklachten en beperkingen die X thans ervaart ook zonder het ongeval en de val van de trap op enig moment zouden zijn opgetreden en (dus) dat zijn huidige klachten en beperkingen direct en indirect (vin de val van de trap) in overwegende mate zijn terug te voeren op het ongeval. Achmea heeft er op gewezen dat Stek in zijn rapport heeft opgemerkt dat het mogelijk is dat op psychiatrisch terrein klachten en afwijkingen zijn die er ook geweest zouden zijn of hadden kunnen ontstaan als het ongeval betrokkene niet was overkomen, maar die opvatting verzet zich niet tegen het oordeel dat de huidige klachten volledig nis engevalsgevolg kunnen worden toegerekend. Daarvoor is meer nodig dan de enkele mogelijkheid van een relatie tussen deze gevolgen en pre-existente klachten. De voorzieningenrechter kent in dit verband mede tenslotte betekenis toe aan de omstandigheid dat Stek in zijn rapport een aantal in aanmerking komende andere, van het ongeval losstaande verklaringen voorde thans bestaande klachten de revue heeft laten passeren en deze alle heeft verworpen.

4.14. X heeft gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is, geen werkzaamheden meer kan verrichten, de hele dag in het schemerduister op de bank ligt, geen geluid en/of licht kan verdragen en zwaar beperkt is ten aanzien van zijn mobiliteit. Achmea heeft dit niet tegengesproken.

4.15. Al met al acht de voorzieningenrechter het waarschijnlijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Achmea deze toestand in zijn geheel een gevolg van het ongeval zal achten en, daarmee, Achmea aansprakelijk zal houden voor de daaruit voortvloeiende schade.

4.16. X heeft in deze kort gedingprocedure als voorschot op de schadevergoeding de door hem thans begrote schadevergoeding voor verlies van zelfwerkzaamheid gevorderd. Dat betreft, zo stelt X, allereerst het onderhoud voor woning 1. Xstelt dat hij dat onderhoud in mei 2013 door derden heeft moeten laten uitvoeren omdat hij dat zelf niet meer kon, waarmee een bedrag van € 18.041,10 gemoeid is geweest. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft hij een offerte van Zon Uitzendbureau overgelegd (productie 28 bij dagvaarding). Achmea heeft dit bedrag niet bestreden.

4.17 X heeft ten tweede als voorschot op de schadevergoeding een bedrag van € 156.000,= voor verlies van zelfwerkzaamheid gevorderd voor woning 2. Dit bedrag betreft de hoogte van de restschuld die overblijft na verkoop en levering van het perceel, zijnde het bedrag van € 156.000,=.

4.18. X heeft deze vordering als volgt onderbouwd. X lijdt schade bij woning 2 als gevolg van zijn verlies aan zelfwerkzaamheid. De gemeente Koggenland, waarin woning 2 ligt, heeft X erop gewezen dat de woning is verpauperd door verwaarlozing en het niet plegen van noodzakelijk onderhoud en heeft van X geëist dat hij grootschalig onderhoud pleegt aan het pand, onder meer inhoudende dat de voor- en achtergevel moeten worden gestut en grootschalig onderhoud wordt gepleegd aan voorgevel, dakconstrucrie, dakkapel en dakbeschot, en dat hij de afgebroken verbouwing aan het pand afrondt. Voorts heeft de gemeente hem gewaarschuwd dat als de woning niet wordt aangepast, de gemeente over zal gaan tot sloop ervan.
X was door zijn klachten en beperkingen niet in staat om de benodigde onderhoudswerkzaamheden te verrichten aan woning 2. X heeft Achmea in een vijftal brieven (van 23 januari 2014, 3 juni 2014, 14 augustus 2014, 4 maart 2015 en 17 juli 2015, zie hiervoor onder 2.11- 2.13 en 2.15) op de hoogte gebracht van de problematiek en gevraagd om nadere bevoorschotting voor zelfwerkzaamheid zodat hij derden kan inschakelen om het noodzakelijk onderhoud uit te voeren en aldus kan voorkomen dat de woning wordt gesloopt, het perceel wordt verkocht en een hoge schuld resteert, en de hypotheekhoudende bank beslag op woning 1 zal leggen en deze zal executeren. Achmea heeft hierop niet gereageerd. Uiteindelijk heeft de gemeente woning 2 op 14 september 2015 met bestuursdwang laten slopen.
Ook de bank heeft verschillende keren aan X kenbaar gemaakt dat het onderpand moest worden hersteld. De bank heeft daarbij laten weten dat zij anders tot executie van het onderpand zou overgaan. De bank heeft niet langer willen wachten en is akkoord gegaan met een onderhands bod voor het perceel van€ 75.750,=. Het perceel is verkocht en wordt 24 februari 2016 geleverd. De bank zal de restschuld van € 156.000,= vervolgens opeisen. Achmea had deze schade kunnen en moeten beperken door tijdig een voorschot te verstrekken. Dat heeft Achmea niet gedaan. Achmea heeft niet eens gereageerd op de vijf brieven. Achrnea had van meet af aan, dus vanaf 31 augustus 2011, de plicht de schade van X te vergoeden. Dat is terug te vinden in artikel 7 van de Gedragscode behandeling letselschade die door Achmea is ondertekend. De verzekeraar moet hoe dan ook voorkomen dat de benadeelde de schade voorfinanciert.

4.19. Achmea heeft de stellingen van X gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter oordeelt omtrent een en ander als volgt.

4.20. Achmea heeft ter zitting weliswaar gesteld dat zij wel op de brieven van X heeft gereageerd maar heeft die stelling niet met overlegging van de betreffende reacties onderbouwd. Daarom gaat de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat Achmea niet op de brieven heeft gereageerd.

4.21. Achmea heeft aangevoerd dat onvoldoende aannemelijk is dat de slechte staat van woning 2 het gevolg is van het ongeval. Achmea wijst er in dat verband op dat op 24 maart 2010 al een bouwstop is opgelegd omdat X niet over de juiste vergunning beschikte, waarna de bouw vijf maanden heeft stilgelegen. Had X wel over de juiste vergunning beschikt, dan zou de woning in betere staat hebben verkeerd. Voorts merkt Achmea op dat X Achmea pas laat op de hoogte heeft gesteld van het probleem met de woning, namelijk in januari 2014, terwijl het probleem toen al 2,5 jaar speelde.

4.22. De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling van deze stellingen het volgende in aanmerking. Voor Achmea moet vanaf 23 januari 2014 duidelijk zijn geweest dat er door de medische situatie waarin X was komen te verkeren sprake was van een langzaam voortschrijdend proces van het noodgedwongen doen verwaarlozen van de onderhoudstoestand van een woning waarop een hypotheek rustte, met als voorzienbaar gevolg sloop daarvan en de dreiging dat de bank voor het resulterende tekort verhaal neemt op de rest van het vermogen van X waaronder woning 1. Achmea is herhaald en indringend verzocht om door middel van nadere bevoorschotting te voorkomen dat dit proces verder voortschreed. Dat verzoek werd de eerste keer gedaan op een moment waarop weliswaar nog niet duidelijk was hoe medisch en juridisch tegen het causaal verband tussen ongeval en klachten moest worden aangekeken, maar dat betekende niet dat Achmea achterover mocht blijven leunen. Zij is immers binnen redelijke grenzen verplicht om de schade van de X te beperken. Het verzoek activeerde voor haar uit dien hoofde een plicht om te onderzoeken in hoeverre de kans bestond dat het deskundigenrapport het aannemen van bedoeld causaal verband zou ondersteunen. Indien zij dat onderzoek had verricht, bijvoorbeeld door na te gaan hoe het leven van X er vóór en na het ongeval uitzag, en door de wel beschikbare medische stukken te raadplegen, had zij tot de conclusie kunnen komen:
- dat allerminst denkbeeldig was dat de bevindingen van de deskundige causaal verband tussen het ongeval en de medische toestand van X zouden ondersteunen;
- dat X zelf niets meer kon en voor de oplossing van het probleem rond zijn woning was aangewezen op inschakeling van derden;
- dat niet uitgesloten was dat met een relatief geringe investering een voorzienbaar grote schade kon worden voorkomen, en dat die kans gaandeweg kleiner werd.

4.23. Bij die stand van zaken brengt het stilzitten van Achmea mee dat zij mede verantwoordelijkheid is gaan deugen voor de omstandigheid dat kosten van schadebeperking op een moment waarop wel duidelijk was hoe medisch en juridisch tegen het causaal verband tussen ongeval en klachten moest worden aangekeken, het verschijnen van het eindrapport van prof dr. Stek, op 12 januari 2015, mogelijk hoger waren. Uit de toen voorliggende brieven moet Achmea in ieder geval duidelijk zijn geweest dat X niet de financiële middelen had om de hiervoor bedoelde derden in te schakelen. De opmerking van Achmea dat X niet geprobeerd heeft om de schade te beperken, bijvoorbeeld door derden in te schakelen, stuit reeds hierop af: In de genoemde correspondentie zijn de kosten voor het onderhoud dat nodig was om sloop af te wenden en het proces van achteruitgang te stoppen geraamd op € 50.000,=, een relatief beperkt bedrag ten opzichte van de in diezelfde brief geraamde potentiële schade van € l80.000,= aan restschuld. Gelet op de hiervoor omschreven eerdere verzaking van de schadebeperkingsplicht had het in ieder geval op in januari 2015 op de weg van Achmea gelegen om met X in overleg te treden over de mogelijkheden om in te grijpen teneinde het hiervoor omschreven gevaar van kapitaalvernietiging af te wenden, zo nodig door X te voorzien van een toereikend voorschot. Dat heeft Achmea niet gedaan. Achmea heeft X ook op dat moment nog volstrekt aan zijn lot overgelaten. De voorzieningenrechter rekent dit Achmea aan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen de gevolgen van het feit dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt vanwege dit volkomen gebrek aan voor rekening van Achmea te komen. Er behoeft dan ook niet te worden ingegaan op de vraag of de daarmee verband houdende schade ook op grond van de omstandigheid dat X vermogen om de woning in zelfwerkzaamheid te renoveren door het ongeval teloor is gegaan als gevolg van het ongeval kan worden toegerekend.

4.24. Achmea verwijt X dat hij zich volledig onttrekt aan medische behandeling terwijl daar volgens Achmea, onder verwijzing naar het rapport van prof. dr. Stek, nog wel enige winst valt te behalen, Volgens Achmea leidt deze onttrekking tot vergroting van de schade en zou deze schade in ieder geval in zoverre niet voor rekening van Achrnea moeten komen.

4.25. De voorzieningenrechter verwerpt ook dit verweer. Volgens Stek is immers moeilijk aan te geven wat de kans op verbetering is bij een intensieve geïntegreerde behandeling van het klachtenpatroon van X (bladzijde 19 van het deskundigenbericht van Stek). Achmea heeft het rapport van Stek niet bestreden, dus deze conclusie ook niet, en heeft in deze procedure ook niet onderbouwd welke concrete behandeling tot welk concreet gunstig resultaat moet leiden. Evenmin heeft zij zich verdiept in de vraag of X mentaal in stant is om verdere behandeling te verdragen. Zij heeft zich tot op heden in het geheel niet in X verdiept.

4.26. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, in hoge mate aannemelijk dat de bodemrechter, indien geadieerd, de vordering van X van € 18.041,10 plus € 156.000,= (totaal € 174.041,10) van het gevorderde bedrag van € 175.000,= zal toewijzen. Voor het verschil van € 958,90 heeft X geen onderbouwing gegeven. Dat deel is daarom niet toewijsbaar.

4.27. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het reeds betaalde voorschot van € 55.00,00 in mindering te brengen op het in deze procedure toe te wijzen bedrag. Gelet op het overzicht dat X van de door hem gestelde schadeposten en schadebedragen in de dagvaarding onder punt 52 heeft gegeven, dat door Achmea op zichzelf niet concreet betwist is, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat naast de schadevergoeding voor zelfwerkzaamheid ook een schadevergoeding voor verlies aan verdienvermogen, huishoudelijke hulp, verzorging en verpleging en een bedrag aan smartengeld zal worden toegewezen. Deze posten zullen samen het bedrag van € 55.000,00 overstijgen. Daar komt bij dat niet uitgesloten is dat de schade ten gevolge van het verlies van de woning een hoger bedrag zal belopen. Adequate schadebeperking en voortvarende afwikkeling van de schade als in art. 7 van de Gedragscode behandeling letselschade voorgeschreven zou er immers naar alle waarschijnlijkheid toe hebben geleid dat er in plaats van kapitaalsvernietiging vermogensvorming had plaatsgevonden,

4.28. Achmea heeft aangevoerd dat er aan de zijde van X een restitutierisico bestaat. De voorzieningenrechter ziet dit risico ook. Als X met het voorschot gebruikt om de bank te betalen is immers onzeker in hoeverre hij het, indien de bodemrechter anders zou oordelen, zal kunnen terugbetalen. Daarmee is echter nog niet gezegd dat toekenning van het voorschot achterwege moet blijven. Bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is verdient het volgende opmerking.

4.29. Adequate schadebeperking en voortvarende afwikkeling van de schade als hiervoor omschreven zou hebben meegebracht dat de schade in verband met het verlies van woning 2 met investering van € 50.000,= in die woning was afgewend. Als gezegd zou die gedragslijn er bovendien naar alle waarschijnIükheid toe hebben geleid dat er in plaats van kapltaalsvernietiging vermogensvorming had plaatsgevonden, zodat voot de bevoorschotting ook verhaal aanwezig was geweest. Aldus bezien komt Achrnea, de betrokken belangen in aanmerking genomen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toe op het bestaan van een restitutierisico aan de zijde van X. Dit betekent dat het risico van onmogelijkheid van (volledige) terugbetaling niet in de weg staat aan toewijzing van het gevraagde voorschot.

4.30. Op grond van het voorgaande zal de door X gevraagde voorziening tot een bedrag van € 174.010,10 worden toegewezen en voor het overige worden geweigerd. Daarbij wordt nog aangetekend dat ter zitting niet is ingegaan op de vraag of'woning 2 ten tijde van de sloop gedeeld eigendom of volledig eigendom van X was. Ook partijen hebben aan dat aspect van de zaak geen aandacht geschonken. Voor zover van een gemeenschap sprake was, wordt voorshands aangenomen dat dit de schadevergoedingsplicht van Achmea niet te haren gunste beïnvloed, bijvoorbeeld omdat uit de hiervoor gereleveerde omstandigheden voortvloeit dat het passief in die gemeenschap bij de afwikkeling daarvan op aandrang van de deelgenoot volledig aan X moet worden toebedeeld, of omdat de verontachtzaming door Achmea van haar schadebeperkingsplicht jegens X een onrechtmatige daad jegens de deelgenoot heeft opgeleverd.

4.31. Gelet op al het voorgaande kan niet worden gezegd dat het geschil dermate ingewikkeld en omvangrijk is dat dit zich niet leent voor behandeling in kort geding. Het sub 4.3 weergegeven verweer faalt dan ook.

4.32. De voorzieningenrechter ziet in de aard van het spoedeisend belang (de dreiging van verhaal op het vermogen van X) aanleiding om te bepalen dat Achmea het voorschot tot een bedrag van € 156.000,00 pas hoeft te betalen zodra sprake is van een concrete dreiging dat de hypotheekhoudende bank verhaal zal zoeken op ander vermogen van X en een wijze van betaling mag kiezen die dat risico afwendt. Voor het bestaan van die dreiging is schriftelijke aanzegging van verhaalsacties door beslaglegging voldoende. Deze doelgebonden beperking geldt echter niet voor bet bedrag van € 18.041,10, dat immers ziet op zelfwerkzaamheid, in dit geval het plegen van onderhoudswerkzaamheden aan woning 1.

4.33. Achmea zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. De kosten aan de zijde van X worden tot op heden begroot op € 94,08 kosten betekening dagvaarding, € 79,00 griffierecht en € 816,00 aan salaris advocaat, derhalve in totaal op het bedrag van € 989,08.

4.34. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen als in het dictum vermeld.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt Achmea tot betaling aan X van een bedrag van € 18.041,10 als voorschot op de aan X toekomende schadevergoeding voor verlies aan zelfwerkzaamheid ten aanzien van woning 1;

5.2. veroordeelt Achmea tot betaling aan X van een bedrag van € 156.000,00 als voorschot op de aan X toekomende schadevergoeding voor verlies aan zelfwerkzaamheid ten aanzien van woning 2 met dien verstande dat Achmea pas gehouden is tot betaling over te gaan nadat en tot het bedrag waarvan X aan Achmea heeft aangetoond dat sprake is van concrete dreiging dat de bank verhaal zal zoeken op het vermogen van X en die betaling mag verrichten op een wijze die dat risico afwendt;

5.3. veroordeelt Achmea in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van X begroot op € 989,08;

5.4. veroordeelt Achmea in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan;

5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.6. weigert de meer of anders gevorderde voorziening.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken door mr. drs. J. Blokland op 29 februari 2016.

Met dank aan J. van de Klashorst, Joosten Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.