Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 240118

Rb Rotterdam 240118

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/rb-rotterdam-240118

beschikking 

RECHTBANK ROTTERDAM 

Team Handel 
zaaknummer / rekestnummer: C/10/533376/ HA RK 17-770 

Beschikking van 24 januari 2018 

in de zaak van 

X, 
wonende te [ woonplaats ], 
verzoeker, 
advocaat mr. Y.B. Boendermaker te Hilversum, 

tegen 

de naamloze vennootschap 
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V., 
gevestigd te Rotterdam, 
verweerster, 
advocaat mr. N.C. Haase te Utrecht. 

Partijen worden verder X en HDI genoemd. 

1. De procedure 

Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het verzoekschrift, met producties 
- het verweerschrift, met productie 
- de mondelinge behandeling. 

2. De standpunten van partijen 

2.1. Het verzoekschrift strekt ertoe dat een voorlopig deskundigenbericht door een neuroloog en neuropsycholoog wordt bevolen. X stelt hierbij belang te hebben en voert daartoe het volgende aan. X is op 18 mei 2014 in de Drechttunnel te Dordrecht als bestuurder van de door X bestuurde auto aangereden door een vrachtauto, waarna de door X bestuurde auto de tunnelwand en vervolgens wederom de vrachtauto heeft geraakt, over de kop is geslagen en ongeveer 50 meter verder de tunnel in is geschoven. HDI heeft als WAM-verzekeraar van de bestuurder van voornoemde vrachtauto aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval jegens X erkend. 
X heeft op 20 februari 2017 een verzoekschrift in deelgeschil bij deze rechtbank ingediend, waarop bij beschikking van 27 juni 2017 is beslist. In het deelgeschil stond de vraag centraal of HDI gehouden is mee te werken aan een neuropsychologisch onderzoek. 
Partijen zijn het eens over het laten uitvoeren van meerdere expertises, waaronder een neurologische expertise, maar de noodzaak voor het zonder meer laten verrichten van een neuropsychologisch onderzoek houdt partijen verdeeld. Onder 4.4. van voornoemde beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat X om een voorlopig deskundigenbericht zal moeten verzoeken. Vanwege de verwevenheid tussen de inschakeling van een neuroloog, waar partijen het over eens zijn, en de neuropsycholoog wordt verzocht om een onderzoek te bevelen van zowel een neuroloog als van een neuropsycholoog. De medisch adviseur van X heeft in zijn advies van 20 oktober 2016 uitgebreid uiteengezet op welke gronden hij van mening is dat in dit geval wel zonder meer een onderzoek door een neuropsycholoog nodig is. Verder verwijst X naar een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2012, waarin is bepaald dat, gelet op de aard van het ongeval en de aard van de klachten, het verzoek tot benoeming van een neuropsycholoog ter zake dienend is, nu de klachten van X mede van cognitieve aard zijn. 
X verzoekt om neuropsycholoog dr. A. Oosterhuis als deskundige te benoemen. Partijen zijn het eens over de benoeming van neuroloog drs. H.J. Vroon. 

2.2.1. HDI heeft geen bezwaar tegen het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht door een neuroloog en stemt in met de benoeming van Vroon en de aan hem voor te leggen vragen. 

2.2. HDI voert evenwel verweer tegen het verzoek tot bevel van een voorlopig deskundigenbericht door een neuropsycholoog en voert aan dat X geen belang heeft bij de benoeming van een neuropsycholoog en dat er sprake is van een fishing expedition. 

2.2.1. Gelet op de aard van het neuropsychologisch onderzoek, bestaat er bezwaar tegen de benoeming van een neuropsycholoog op voorhand zonder dat eerst een onderzoek door een arts (neuroloog of psychiater) heeft plaatsgevonden en deze arts een neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd acht. Aan de bevindingen van een neuropsycholoog kan immers geen waarde worden gehecht als een arts (een neuroloog of een psychiater) de uitslagen van de door een neuropsycholoog afgenomen testen niet beoordeelt. 
Voorts zijn er geen - overtuigende - medische argumenten door X aangevoerd die het belang van X bij de benoeming van een neuropsycholoog aantonen. De medisch adviseur van X vermeldt in zijn advies van 20 oktober 2016 ten onrechte dat een neuropsychologisch onderzoek moet plaatsvinden omdat tussen partijen in geschil is of er sprake is van een NAH (niet aangeboren hersenletsel) bij X, nu een neuropsycholoog die diagnose niet kan stellen. 

2.2.2. HDI stelt zich kortom op het standpunt dat het ter beoordeling van de neuroloog Vroon is of een neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd is. Daarbij zou de neuroloog Vroon, als er sprake is van NAH, zonder twijfel een neuropsychologisch onderzoek geïndiceerd achten. HDI heeft bezwaar tegen het laten plaatsvinden van een neuropsychologisch onderzoek als de neuroloog Vroon dat niet geïndiceerd acht en om de neuroloog Vroon te verplichten om de uitkomsten van dat niet door hem wenselijk geachte onderzoek op te nemen in zijn rapport. 

2.2.3. Voor zover het verzoek van X tot het bevel van een voorlopig deskundigen bericht door een neuropsycholoog wordt toegewezen, stemt HDI in met de benoeming van neuropsycholoog Oosterhuis en de aan hem voor te leggen vragen. 

3. De beoordeling 

3.1. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek een voorlopig deskundigenbericht te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen, misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat X wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten -of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. 

Het verzoek tot bevel van een voorlopig deskundigenbericht door een neuropsycholoog 

3.2. Het verzoek zal worden toegewezen, nu X gelet op de aard van de klachten die mede van cognitieve aard zijn belang heeft bij een onderzoek door een neuropsycholoog. Weliswaar is juist dat er aan een neuropsychologisch onderzoek geen waarde kan worden gehecht zonder nadere beoordeling door een neuroloog, maar dit vormt in de onderhavige kwestie geen beletsel om het neuropsychologisch onderzoek niet reeds thans te gelasten. Aan de te benoemen neuroloog kan immers worden gevraagd om de informatie van de neuropsycholoog voor zover hij die relevant acht in zijn neurologisch rapport te verwerken. Een neuropsycholoog kan weliswaar geen diagnose zoals een NAH of andere stoornissen vaststellen maar kan wel stoornissen in het geïntegreerde mentale functioneren, stoornissen in het taalgebruik, emotionele stoornissen, gedragsstoornissen en stoornissen in de helderheid van het bewustzijn nader in kaart brengen. 

Het verzoek tot bevel van een voorlopig deskundigen bericht door een neuroloog 

3.3. Het verzoek tot bevel van een voorlopig deskundigenbericht door een neuroloog is, als niet weersproken en op de wet gegrond, voor toewijzing vatbaar. 

Overig 

3.4. Partijen hebben over de personen van de deskundigen overeenstemming bereikt. De rechtbank zal overgaan tot benoeming van de hierna te noemen deskundigen. 

3.5. Mede in aanmerking genomen hetgeen partijen over de aan de deskundigen voor te leggen vraagstelling hebben aangevoerd, zullen aan de deskundigen de in de beslissing vermelde vragen worden voorgelegd. 

3.6. De te benoemen neuropsycholoog heeft het voorschot begroot op € 3.146,00 inclusief BTW (€ 2.600,00 exclusief BTW) en daarbij aangegeven 12 uren arbeid nodig te hebben. De te benoemen neuroloog heeft het voorschot begroot op € 2.420,00 inclusief BTW, (€ 2.000,00 exclusief BTW) en daarbij een uurtarief van € 135,00 exclusief BTW vermeld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich over de hoogte van de voorschotopgaves van deskundigen uit te laten, en hebben daartegen geen bezwaar geuit. 

3.7. Nu HDI aansprakelijkheid heeft erkend, zal worden bepaald dat het voorschot op de kosten van de deskundigen door HDI moet worden gedeponeerd. 

3.8. De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij. 

3.9. Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken. 

3.10. De rechtbank overweegt dat met inachtneming van de hieronder te vermelden termijnen de neuroloog zijn conceptrapport dient toe te zenden ter kennisneming aan de neuropsycholoog. De neuropsycholoog dient zijn conceptrapport aan de advocaat van verzoeker voor te leggen en hem in de gelegenheid te stellen om gebruik te maken van zijn inzage- en blokkeringsrecht. Indien X geen gebruik maakt van zijn blokkeringsrecht stuurt de neuropsycholoog zijn definitieve rapport aan de neuroloog. De neuroloog verwerkt de bevindingen van de neuropsycholoog in zijn conceptrapport. Daarna dient de neuroloog zijn conceptrapport aan de advocaat van X voor te leggen en hem in de gelegenheid te stellen om gebruik te maken van zijn inzage- en blokkeringsrecht. Indien X geen gebruik maakt van zijn blokkeringsrecht stuurt de neuroloog zijn conceptrapport aan de advocaten van partijen, waarna het rapport definitief zal worden op de wijze zoals hierna is vermeld. 

4. De beslissing 

De rechtbank 

4.1. beveelt een onderzoek door twee deskundigen ter beantwoording van de volgende vragen: 

Aan de neuroloog: 

VRAAGSTELLING CAUSAAL VERBAND BIJ ONGEVAL 

Algemene toelichting 

Deze vraagstelling is bedoeld om niet-medici die zich bezighouden met de afwikkeling van letselschade inzicht te geven in de medische uitgangspunten die van belang zijn bij het bepalen van de omvang van de schade die de onderzochte heeft geleden (en in de toekomst mogelijk zal lijden) als gevolg van een ongeval. Deze schade wordt in het civiele aansprakelijkheidsrecht vastgesteld aan de hand van een vergelijking tussen de gezondheidstoestand van de onderzochte zoals die na het ongeval is ontstaan en zich waarschijnlijk in de toekomst zal voortzetten (de situatie met ongeval) en de hypothetische situatie waarin de onderzochte zich zou hebben bevonden als het ongeval nooit had plaatsgevonden (de situatie zonder ongeval). 
Deze systematiek vormt de grondslag van deze vraagstelling. Onderdeel 1 heeft betrekking op de gezondheidstoestand en het functioneren van de onderzochte in de situatie met ongeval. In onderdeel 2 wordt aan de deskundige gevraagd zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven hoe de gezondheidstoestand en het functioneren van de onderzochte in de hypothetische situatie zonder ongeval zouden zijn geweest. De gezondheidssituatie van de onderzochte voorafgaand aan het ongeval is relevant voor de beoordeling van beide situaties. 

Bij het opstellen van deze vraagstelling is aansluiting gezocht bij de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (RMSR). In deze richtlijn is geformuleerd aan welke eisen een deskundige en diens rapportage moeten voldoen. De richtlijn is bedoeld als hulpmiddel voor deskundigen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. De deskundige wordt verzocht de aanbevelingen en bepalingen in de richtlijn - zo veel als mogelijk - in acht te nemen. 

1. DE SITUATIE MET ONGEVAL 

Anamnese (aanbeveling 2.2.4 RMSR) 
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loon vormende arbeid en het uitoefenen van hobby's, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid? 

Medische gegevens (aanbeveling 2.2.6 RMSR) 
b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van: 
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied; 
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan. 

Medisch onderzoek (aanbeveling 2.2.5 en aanbeveling 2.2.7 RMSR) 
c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek? 

Consistentie (aanbeveling 2.2.8 RMSR) 
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek? 
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt? 

Diagnose (aanbeveling 2.2.15 RMSR) 
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overweging geven? 

Beperkingen 
g. Welke beperkingen (aanbevelingen 2.2.17 RMSR en aanbeveling 2.2.18 RMSR) op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? 

Medische eindsituatie (aanbeveling 2.2.14 RMSR) 
h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? 
i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u? 
j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht? 
k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1 g)? 

2. DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL 

Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen (met name de vragen 2c - 2e) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden (aanbeveling 2.2.14 RMSR en aanbeveling 2.2.16 RMSR). 

Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval 
a. Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft? 
b. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen (aanbeveling 2.2.17 RMSR en aanbeveling 2.2.18 RMSR) voor het ongeval uit deze klachten en afwijkingen voortvloeiden en thans nog steeds uit deze klachten en afwijkingen voortvloeien? 

Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval 
c. Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen? 
d. Zo ja (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan? 
e. Kunt u aangeven welke beperkingen (aanbeveling 2.2.17 RMSR en aanbeveling 2.2.18 RMSR) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid? 
f. Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde niet ongevalgerelateerde klachten en afwijkingen? 
g. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u? 
h. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht? 
i. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2e)? 

3. OVERIG (aanbeveling 2.2.11 RMSR) 

a. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak? 

Aan de neuropsycholoog: 
1. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn? 
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis of aandoening? 
3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen? 
4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolge van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan? 

4.2. benoemt tot deskundigen: 
1 ) dr. Aart Oosterhuis (klinisch neuropsycholoog), 
Kanaalweg 33-35, 
2903 LR Capelle aan den IJssel, 
telefoon: 010 - 2270710, 
fax: 010 - 2270749, 
emailadres: (...)

2) H.J. Vroon (neuroloog), 
Neurologische Expertises, 
pla IJsselland Ziekenhuis, 
Prins Constantijnweg 2, 
2906 ZC Capelle aan den Ilssel, 
telefoon: 06 - 81541146, 
emailadres: (...). 

het voorschot 

4.3. stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundigen vast op het door de deskundigen begrote bedrag van € 5.566,00, 

4.4. bepaalt dat verweerster het voorschot dient over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak, 

4.5. draagt de griffier op om de deskundigen onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot. 

het onderzoek 

4.6. bepaalt dat verweerster haar procesdossier in afschrift aan de deskundigen dient te doen toekomen, 

4.7. bepaalt dat de deskundigen het onderzoek zelfstandig zullen instellen op de door de deskundigen in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats, 

4.8. wijst de deskundigen er op dat: 
- de deskundigen voor aanvang van het onderzoek dienen kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken, 
- de deskundigen het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dienen aan te vangen, 
- de deskundigen het onderzoek onmiddellijk dienen te staken en contact dienen op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn, 

4.9. bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundigen dienen te verstrekken indien dezen daarom verzoeken, de deskundigen toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundigen ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek.

het schriftelijk rapport 

4.10. draagt de deskundigen op om uiterlijk vier maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie. 

4.11. wijst de deskundigen er op dat: 
- uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundigen is gebaseerd, 
- dat de deskundigen verzoeker in de gelegenheid moeten stellen om gebruik te maken van zijn inzage- en blokkeringsrecht als bedoeld in art. 7:464 lid 2 onder b BW en, indien verzoeker als eerste kennis wenst te nemen van het deskundigenrapport, een concept van dat rapport aan verzoeker (eventueel onder gesloten couvert via zijn advocaat) moeten toesturen en verzoeker daarbij een termijn van twee weken moeten bieden om aan te geven of verzoeker gebruik wil maken van zijn blokkeringsrecht (waarbij verzoeker zich van commentaar op het concept moet onthouden), 
- dat, indien verzoeker binnen die termijn mededeelt gebruik te maken van zijn blokkeringsrecht, de deskundigen de werkzaamheden onmiddellijk moeten staken en dit aan de rechtbank moeten mededelen, 
- dat, indien verzoeker geen gebruik maakt van zijn inzage- of blokkeringsrecht, de deskundigen het concept van het deskundigenrapport aan de advocaten van partijen moeten toezenden, 

4.12. bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundigen nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundigen geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren.

Overig

4.13. bepaalt dat de griffier aan de deskundigen doet toekomen: 
- een afschrift van deze beschikking, 
- de Leidraad deskundigen in civiele zaken, 
- de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtolijke zaken, 

4.14. bepaalt dat de deskundige ingeval van onduidelijkheden, vragen of opmerkingen over dit vonnis, het onderzoek of de kosten contact dient op te nemen met de contactpersoon (deskundigenbericht.rb.rotterdam@rechtspraak.nl) van de rechtbank.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.

Met dank aan mr. Y. Boendermaker, Boendermaker Letselschade Advocatuur, voor het inzenden van deze uitspraak.