RBMNE 190918
- Meer over dit onderwerp:
Beschikking
Rechtbank Midden-Nederland
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer. 6980868 UE VERZ 18-248 HH/1480
Beschikking van 19 september 2018
inzake
[ verzoeker ] ,
wonende te [ woonplaats ] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. S.C. Fijen,
tegen:
1 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Aannemingsbedrijf [ verweerder 1 ] & Zn B.V.,
gevestigd te [ vestigingsplaats ] ,
2. de naamloze vennootschap naar buitenlands recht
Allianz Benelux N.V., h.o.d.n. Allianz Nederland Schadeverzekering,
gevestigd te Brussel, mede kantoorhoudend te Rotterdam,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. K.M. Volker.
Verzoekende partij zal hierna [ verzoeker ] worden genoemd. Verwerende partijen zullen gezamenlijk [ verweerder 1 ] worden genoemd.
1. De procedure
1.1.,
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties (9),
- de brief van 26 juni 2018 van [ verzoeker ] ,
- het verweerschrift met productie (1),
- de mondelinge behandeling, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden,
- de spreekaantekeningen van [ verzoeker ] .
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1.
[ verweerder 1 ] is een aannemingsbedrijf dat actief is in de burgerlijke- en utiliteitsbouw. [ verzoeker ] is in dienst bij [ verweerder 1 ] , sinds augustus 2018 gedurende twintig jaar.
2.2.
In augustus 2016 is [ verzoeker ] samen met zijn collega X (hierna X ) ingezet op een project in het gebouw van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in Den Haag. [ verweerder 1 ] was, samen met Y., als onderaannemer ingeschakeld voor werkzaamheden in verband het brandveilig maken van het gebouw.
2.3.
In september 2016 zijn [ verzoeker ] en X begonnen met het brandveilig maken van de deuren. Zij freesden een sleuf in de zijkanten rondom de deur en plaatsten hier brandstrippen in. [ verweerder 1 ] had daarvoor een freesmachine van het merk 'De Walt' beschikbaar gesteld.
2.4.
Op 12 oktober 2016 stelde [ verweerder 1 ] een tweede freesmachine beschikbaar. Toen [ verzoeker ] deze machine in zijn linkerhand vasthield en voor het eerst aanzette, kwam hij via de machine onder stroom te staan.
2.5.
X heeft met betrekking tot het voorval bij brief van 10 november 2017 de volgende schriftelijke verklaring gegeven:
"( ... )
Ik (X) hoor dat [ verzoeker ] de frees aanzet om te beginnen. Ik ben met mijn (Y ) andere werkzaamheden bezig.
Tot ik na een tijdje 1 tot 2 minuten alleen het geluid van de toeren hoor van de frees, ik (Y ) vond dat gek want ik moest eigenlijk geluid horen van de frees die over de deur gaat.
Ik loop in de richting van [ verzoeker ] die voorover gebogen met de frees in de hand staat maar zie hem (Y ) er niets mee doen dan alleen maar vasthouden.
Ik (Y ) loop toevallig gelijk naar de stopcontact waar de frees in zit en trek hem er uit en op dat moment zie ik (Y ) een steekvlam uil het apparaat de frees komen en [ verzoeker ] gooit de frees uit zijn handen en zegt ik stond onder stroom. ( ...)
Ik (Y ) vroeg aan [ verzoeker ] of hij zich goed voelde, [ verzoeker ] l ging op een paar dozen zitten om bij te komen van de shock.
Ik (Y ) heb Z de werkvoorbereider gelijk gebeld om te zeggen dat [ verzoeker ] onder stroom heeft gestaan en dat ik met [ verzoeker ] misschien naar de dokter of ziekhuis ga. Dat was goed zei. Z . Wij zijn op verzoek van [ verzoeker ] op het werk gebleven. Hij probeerde nog wel te werken. [ verzoeker ] heeft nog een aantal dagen gewerkt, maar het ging niet goed, hij voelde zich niet goed en is later thuis gebleven.
Ik (Y ) heb nog het voorval met de werkgever meneer M, besproken en daarna ook met T van kantoor.
( ... )"
2.6.
[ verzoeker ] en X hebben de freesmachine in de kelder van het gebouw achter gelaten.
2.7.
[ verzoeker ] heeft na het ongeval nog één à twee dagen (tot het weekend) doorgewerkt. Hij beeft zich op maandag 17 oktober 2016 ziekgemeld en is naar de huisarts gegaan.
2.8.
De huisarts heeft [ verzoeker ] doorgestuurd naar de psycholoog, cardioloog, neuroloog en fysiotherapeut.
2.9.
De huisarts heeft in de brief van 5 maart 2018 het volgende aangegeven:
"[ verzoeker ] heeft zich op 17-10-2016 voor het eerst gemeld met klachten van pijn op de borst en hartkloppingen na bedrijfsongeval, waarbij uiteindelijk PTSS agv het ongeval is geconstateerd nadat lichamelijke oorzaken waren uitgesloten,"
2,10.
[ verzoeker ] is tot op heden arbeidsongeschikt. Hij stelt dat hij op dit moment nog pijn heeft aan zijn linkerarm, linker pols. Daarnaast heeft hij last van tintelingen in de vingers aan zijn linkerhand, nachtmerries, vergeetachtigheid en angstklachten.
2.11.
Naar aanleiding van de aansprakelijkstelling door [ verzoeker ] heeft [ verweerder 1 ] bij e-rnails van 2 november 2017 en 16 februari 2018 als volgt gereageerd:
"( ... )
In uw brief stelt u onze verzekerde Aannemingsbedrijf [ verweerder 1 ] & Zn BV op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk in verband met een ongeval dat uw cliënt zou zijn overkomen op of omstreeks 12 oktober 2016.
Wij vragen informatie bij onze verzekerde op over dit ongeval. Echter zijn wij op basis van de informatie die wij nu hebben van mening dat (nog) niet is aangetoond dat er sprake is van schade in de uitoefening van de werkzaamheden. Het is aan uw cliënt om dat aan te tonen.
Van verzekerde hebben wij namelijk begrepen dat:
Het ongeval niet bij onze verzekerde bekend is.
Uw cliënt het ongeval niet bij onze verzekerde heeft gemeld.
Uw cliënt na het ongeval gewoon heeft doorgewerkt.
Uw cliënt bij zijn ziekmelding niet gesproken heeft over een ongeval.
Wij verzoeken u te onderbouwen dat er sprake is geweest van een arbeidsongeval."
En
"( ... )
Alvorens een standpunt in te nemen dienen wij nog informatie te ontvangen waaruit blijkt dat door dit ongeval schade is ontstaan, Uw cliënt heeft immers na het ongeval doorgewerkt en bij ziekmelding niet gesproken over het ongeval.
Graag ontvangen wij van u de medische informatie (zoals de informatie van kort na het ongeval) en ook de informatie van de bedrijfsarts. De informatie van de bedrijfsarts kunnen wij indien gewenst ook opvragen bij onze verzekerde, als uw cliënt daarvoor een machtiging verstrekt.
( ... )"
3. Het deelgeschil
3.1.
[ verzoeker ] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [ verweerder 1 ] aansprakelijk is voor de schade die [ verzoeker ] lijdt als gevolg van het ongeval op 12 oktober 2016;
Il. te verklaren voor recht dat [ verweerder 1 ] de schade die [ verzoeker ] lijdt gevolge van het ongeval aan hem dient te vergoeden;
Ill. de kosten van deze procedure te begroten;
IV. [ verweerder 1 ] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te betalen binnen 14 dagen na het wijzen van de beschikking.
3.2.
[ verzoeker ] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [ verweerder 1 ] en dat [ verweerder 1 ] daarvoor op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aansprakelijk is. [ verzoeker ] is van mening dat [ verweerder 1 ] de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden doordat zij onveilig gereedschap aan hem ter beschikking heeft gesteld en onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen.
3.3.
[ verweerder 1 ] voert gemotiveerd verweer. Zij is van mening dat eerst meer duidelijkheid moet bestaan over het door [ verzoeker ] gestelde letsel alvorens een standpunt kan worden ingenomen over aansprakelijkheid. Volgens [ verweerder 1 ] is het geschilpunt dat partijen verdeeld houdt namelijk of (i) [ verzoeker ] schade heeft geleden en, zo ja, (ii) die schade in causaal verband staat met het aan [ verzoeker ] overkomen ongeval op 12 oktober 2016.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [ verweerder 1 ] is dat [ verzoeker ] niet ontvankelijk is in zijn verzoek omdat de zaak zich niet leent voor deelgeschil. De kantonrechter gaat hier echter aan voorbij en overweegt daartoe het volgende.
4.2.
Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering. De deelgeschilprocedure is dus bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijk onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de algehele buitengerechtelijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechtelijke onderhandelingen met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Gelet daarop dient de kantonrechter te beoordelen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkornst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure dan wel, indien dat niet het geval is, of het verzoek moet worden afgewezen.
4.3.
Het verzoek van [ verzoeker ] strekt ertoe dat wordt vastgesteld dat [ verweerder 1 ] aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van het ongeval van 12 oktober 2016.
Een dergelijk verzoek valt op zichzelf binnen de omschrijving van artikel 1019w Rv.
Duidelijkheid over de aansprakelijkheid zal kunnen bijdragen aan verdere onderhandelingen en de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1019z Rv. In deze zaak is dat niet anders. [ verzoeker ] heeft verlangd dat de beslissing over de aansprakelijkheid wordt genomen op basis van de medische informatie die al voorhanden is (de verklaring van de huisarts). Hij is niet ingegaan op het verzoek van [ verweerder 1 ] om op haar kosten medische informatie op te vragen omdat hij van mening is dat de vraag welke klachten door het ongeval zijn veroorzaak pas aan de orde komt bij het bepalen van de omvang van de schade. Volgens [ verweerder 1 ] moet op grond hiervan worden aangenomen dat de zaak niet geschikt is voor de deelgeschilprocedure, maar de kantonrechter volgt haar daarin niet. Het is niet gezegd dat als meer medische informatie voorhanden was geweest, voorafgaand aan deze procedure een oplossing zou zijn gevonden.
4.4.
De vraag die nu voor ligt is dus of [ verweerder 1 ] aansprakelijk is voor de schade die [ verzoeker ] stelt te hebben geleden als gevolg van het ongeval op 12 oktober 2016.
Vastgesteld kan worden dat [ verzoeker ] op die bewuste dag onder stroom heeft gestaan toen hij de door [ verweerder 1 ] ter beschikking gestelde freesmachine wilde gaan gebruiken. Hij heeft een elektrische shock gehad die enige tijd heeft geduurd. Als gevolg van de shock bleef hij de machine vasthouden. [ verzoeker ] heeft het ongeval zo beschreven en [ verweerder 1 ] heeft dit niet gemotiveerd weersproken. De beschrijving van [ verzoeker ] wordt bovendien ondersteund door de verklaring X. Volgens [ verzoeker ] brengt de aard van het ongeval al mee dat voldoende aannemelijk is dat hij als gevolg hiervan enige vorm van schade heeft geleden. [ verweerder 1 ] heeft dit echter nadrukkelijk bestreden. Uit de brief van de huisarts van 5 maart 2018 blijkt volgens haar niet dat sprake is van schade als gevolg van het ongeval. Zij wijst er op dat daaruit valt op te maken dat geen sprake is van lichamelijk letsel. Er wordt wel melding gemaakt van PTSS, maar uit niets blijkt dat [ verzoeker ] dit door het voorval heeft opgelopen, aldus [ verweerder 1 ] . [ verweerder 1 ] is dan ook van mening dat [ verzoeker ] medische informatie had moet overleggen om aan te tonen dat hij schade heeft geleden als gevolg van het ongeval.
4.5.
De kantonrechter overweegt het volgende. Artikel 7:658 BW bevat de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever moet die maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt (lid 1). Wanneer vast staat dat een werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden kan de werkgever zich van aansprakelijkheid voor die schade alleen bevrijden door te stellen en zonodig te bewijzen dat hij zijn in het eerste lid van artikel 7:658 BW genoemde (zorg)verplichtingen is nagekomen, dan wel dat sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van de werknemer.
4.6.
Uitgangspunt is dat de werknemer conform de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet stellen en bij betwisting moet bewijzen dat hij schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dit betekent niet dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken of wat de oorzaak daarvan is. Wel heeft de werknemer op grond van de hoofdregel de bewijslast van de omstandigheden op het werk. Als de werknemer gemotiveerd heeft gesteld en zo nodig heeft bewezen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden dan is de werkgever aansprakelijk voor die schade, tenzij de werkgever bewijst dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan wel de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan bewuste roekeloosheid.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [ verzoeker ] de mogelijkheid van schade voldoende aannemelijk beeft gemaakt. Voor dit oordeel is in de eerste plaats relevant dat niet kan worden uitgesloten dat het onder stroom staan kan leiden tot fysieke en ook psychische aandoeningen. De kantonrechter betrekt daarbij wat [ verzoeker ] over de lichamelijke gevolgen van stroomstoten in het algemeen beeft aangevoerd. Hij heeft er op gewezen dat het lichamelijk stelsel zeer gevoelig is voor schokken en dat het in aanraking komen met elektriciteit daardoor veelal klachten en beperkingen tot gevolg heeft. Hij heeft bovendien niet weersproken gesteld dat de klachten na een stroomstoot vaak pas na enige tijd, en soms zelfs pas na geruime tijd, optreden. Gelet hierop neemt de omstandigheid dat [ verzoeker ] nog doorgewerkt heeft na het ongeval, dan ook niet weg dat aannemelijk is dat hij gezondheidskiachten heeft gekregen als gevolg van de elektrische shock.
4.8.
De kantonrechter neemt verder in aanmerking dat [ verzoeker ] inmiddels geruime tijd arbeidsongeschikt is en dat gebleken is dat hij zich kort na het ongeval bij de huisarts heeft gemeld, waarbij hij anders dan [ verweerder 1 ] aanvoert, heeft gewezen op het ongeval. Ook deze omstandigheden maken naar het oordeel van kantonrechter dat niet onaannemelijk is dat hij (extra) gezondheidskiachten heeft gekregen als gevolg van het ongeval. De huisarts noemt in zijn verklaring hartkloppingen en druk op borst. Verder heeft hij PTSS geconstateerd, wat hij in verband brengt met het ongeval. Gebleken is ook dat [ verzoeker ] zich korte tijd na het ongeval, op maandag 17 oktober 2016, bij [ verweerder 1 ] heeft ziekgemeld en dat hij bij de ziekmelding heeft aangegeven wat er was voorgevallen op 12 oktober 2016. Ter zitting heeft hij verteld dat hij [ verweerder 1 ] hierover persoonlijk heeft gesproken en [ verweerder 1 ] heeft dit vervolgens niet gemotiveerd weerlegd.
4.9.
Nu [ verzoeker ] gemotiveerd heeft gesteld dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden is uitgangspunt dat [ verweerder 1 ] aansprakelijk is voor die schade, tenzij de werkgever bewijst dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan wel de werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan bewuste roekeloosheid. Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, moet in aanmerking worden genomen dat met de zorgplicht van de werkgever weliswaar niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar dat gelet op de ruime strekking van de zorgplicht niet snel mag worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW vergt een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Het antwoord op de vraag welke maatregelen de werkgever dient te treffen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de werkzaamheden, de kans dat zich een ongeval zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van de bezwaarlijkheld van de te nemen veiligheidsmaatregelen (vgl. HR 5 december 2014, NJ 2015/182, ECLI:NL:HR:2014:3519)
4.10.
In dit geval staat vast dat [ verzoeker ] tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden voor [ verweerder 1 ] een ongeval heeft gehad door het gebruik van een onveilige freesmachine. [ verweerder 1 ] heeft dit niet bestreden. Het is ook niet gebleken dat [ verweerder 1 ] voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen. Ondanks het verzoek daartoe, heeft zij geen onderhouds- keuringsrapporten van de freesmachine overgelegd. Nu daarnaast gesteld noch gebleken is dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, betekent dit dat kan worden aangenomen dat [ verweerder 1 ] aansprakelijk is voor de schade die [ verzoeker ] lijdt als gevolg van het ongeval op 12 oktober 2016 en dat zij gehouden is deze schade te vergoeden.
4.11.
Met betrekking tot de kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure overweegt de kantonrechter als volgt. Op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv dient de deelgeschilrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet kan worden toegewezen. Dit lijdt alleen dan uitzondering indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld en daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval geen sprake. De kosten dienen evenwel te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. De kantonrechter overweegt verder dat voor de begroting in beginsel uitsluitend de kosten in aanmerking komen die direct verband houden met de gevoerde deelgeschilprocedure. Dat wil zeggen dat de werkzaamheden vanaf het opmaken van het verzoekschrift tot en met de behandeling ter zitting meegenomen worden. Ook kunnen enkele voorwerkzaarnheden, zoals bespreking met de cliënt en dergelijke, begroot worden.
4.1.2.
[ verzoeker ] maakt aanspraak op een bedrag van € 4.146,24 in verband met het opstellen van het verzoekschrift (14,30 uur x € 225,00 per uur vermeerderd met 21% btw en 6,5% kantoorkosten) en € 1.739,68 aan kosten voor de mondelinge behandeling (6 uur x € 225,00 per uur vermeerderd met 21% btw en 6,5% kantoorkosten.
[ verweerder 1 ] heeft geen verweer gevoerd tegen het uurtarief, maar stelt zich kort gezegd op het standpunt dat het aantal uren voor het verzoekschrift te hoog is omdat 6 à 7 uur is besteed aan een geschilpunt dat nog niet speelt tussen partijen en 6 uur voor de mondelinge behandeling bovenmatig is. Anders dan [ verweerder 1 ] is de kantonrechter echter van oordeel dat het opgegeven aantal uren in overeenstemming is met de omvang en complexiteit van het geschil. Dat [ verzoeker ] uitvoerig aandacht heeft besteed aan de zorgplicht van de werkgever is gelet op de aard van de zaak niet onredelijk te noemen. De met de met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW, zullen overeenkomstig het verzochte bedrag worden begroot op € 5.885,92, nog vermeerderen met de griffierechten. [ verweerder 1 ] zal worden veroordeeld tot betaling van dat bedrag aan [ verzoeker ].
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [ verweerder 1 ] aansprakelijk is voor de schade die [ verzoeker ] lijdt als gevolg van het ongeval op 12 oktober 2016 zodat [ verweerder 1 ] gehouden is de schade die [ verzoeker ] lijdt ten gevolge van het ongeval aan hem dient te vergoeden;
5.2.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 5.885,92, te vermeerderen met het door betaalde griffierecht;
5.3.
veroordeelt [ verzoeker ] tot betaling van de kosten van deze procedure, die worden begroot op € 5.885,92, te vermeerderen met het door [ verzoeker ] verschuldigde griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2018.
Met dank aan mr. S.C. Fijen, Joosten Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: https://www.letselschademagazine.nl/2018/rbmne-190918