Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 101117

Vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM 

Zaaknummer: 5466848 CV EXPL 16-44123 

Uitspraak: 10 november 2017 

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, 

in de zaak van 

[ eiser ] , 
wonende te [ woonplaats ] , 
eiser bij exploot van dagvaarding van 19 oktober 2016, 
gemachtigde: mr. M.A. Pasma te Groningen, 

tegen 

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ gedaagde ] B.V., 
gevestigd te [ vestigingsplaats ] , 
gedaagde, 
gemachtigde: mr. W.M: van Dijk te Rotterdam. 

Partijen worden hierna verder aangeduid als '[ eiser ] ' en '[ gedaagde ] '. 

1. Het (verdere) verloop van de procedure 

1.1 
Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende processtukken: 
- het vonnis van 19 mei 2017 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken; 
- de akte, met producties, van [ gedaagde ] ; 
- de brief van 15 september 2017, met bijlage, van de gemachtigde van [ gedaagde ] ; 
- de akte van [ eiser ] , met producties. 

1.2 
De datum van de uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter op heden bepaald. 

2. De verdere beoordeling 

2.1 Ten behoeve van de begrijpelijkheid van dit vonnis acht de kantonrechter het geraden op deze plaats de navolgende overwegingen van het vonnis van 19 mei 2017 te insereren: 
( ... ) 

4.7 
Geoordeeld wordt dat bij deze stand van zaken, zonder nader bewijs, niet vast staat dat [ eiser ] op 9 mei 2013 knieletsel heeft opgelopen bij het uittillen en op de grond zetten van de drive. Op de voet van artikel, 150 Rv rust de bewijslast van de juistheid van die stelling op hem. [ eiser ] heeft uitdrukkelijk (getuigen)bewijs aangeboden, onder meer door het (doen) horen van de heer Y en de scheepsarts. Hij zal dan ook worden toegelaten te bewijzen dat hij op 9 mei 2013 knieletsel heeft opgelopen bij het uittillen en op de grond zetten van de drive. 

4.8 
Volledigheidshalve wordt hierbij overwogen dat voor de door [ eiser ] voorgestane omkering van de bewijslast wegens bewijsnood op dit onderdeel geen aanleiding bestaat. Dat neemt evenwel niet weg dat hier van [ gedaagde ] , die immers anders dan, althans veel meer dan, [ eiser ] in staat moet worden geacht te achterhalen welke 'crewrnembers' op 9 mei 2013 aan boord van de 'Noble Globetrotter IIl' aanwezig waren en welke arts toen aan boord was, mag worden verlangd dat zij, 
voor zover mogelijk, de namen en contactgegevens van die crewmembers en die scheepsarts verstrekt, opdat [ eiser ] , die daarover immers niet beschikt, in staat is (desgewenst) aan de hand daarvan het van hem verlangde bewijs te leveren. 

4.9 
Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding de zaak eerst naar de hierna genoemde rolzitting te verwijzen opdat [ gedaagde ] dan bij akte opgaaf kan doen van de namen en de contactgegevens van de op 9 mei 2013 aan boord van de 'Noble Globetrotter II' aanwezige crewmembers en scheepsarts. Indien en voor zover [ gedaagde ] daartoe niet in staat is, wordt van haar verlangd dat zij dat bij die akte gemotiveerd en zoveel mogelijk onderbouwd verklaart. 

4.10 
Vervolgens zal [ eiser ] zich bij (antwoord)akte mogen uitlaten of -en zo ja op welke wijze- hij het van hem verlangde bewijs wil leveren, één en ander als hierna gemeld .'

2.2 
Bij voormeld vonnis werd [ eiser ] (aldus) toegelaten te bewijzen dat hij op 9 mei 2013 knieletsel heeft opgelopen bij het uittillen en op de grond zetten van de drive, maar werd ook bepaald dat het eerst aan [ gedaagde ] is om opgaaf te doen van de op 9 mei 2013 aan boord van de 'Noble Globetrotter II' aanwezige crewmembers en scheepsarts, met dien verstande dat indien en voor zover zij daartoe niet in staat zou zijn; zij dat gemotiveerd en zoveel mogelijk onderbouwd dient te verklaren. 

2.3 
Bij haar daarop genomen akte heeft [ gedaagde ] uitvoerig en met stukken onderbouwd toegelicht welke pogingen zij voor en na dat vonnis heeft ondernomen teneinde van Noble een opgaaf van bedoelde crewmembers en de scheepsarts te verkrijgen, maar zonder succes, en bij genoemde brief van 15 september 2017 van haar gemachtigde heeft [ gedaagde ] nog een email van 14 september 2017 van Noble overgelegd, waaruit blijkt dat deze zich op het standpunt stelt dat zij niet aan het verzoek van [ gedaagde ] kan voldoen omdat de betrokken individuen, die voor een deel al niet meer bij haar werkzaam zijn, geen toestemming hebben gegeven hun gegevens te verstrekken en er geen rechterlijk bevel ligt op grond waarvan zij dat, niettegenstaande het ontbreken van die toestemming, toch zou kunnen. 

2.4 
[ eiser ] heeft bij zijn vervolgens genomen akte aanvullende producties overgelegd en een nadere toelichting verstrekt. Daarbij heeft hij ook medegedeeld dat hij 'zonodig' -de kantonrechter begrijpt: voor het geval de kantonrechter van oordeel zou zijn dat [ eiser ] 
met hetgeen hij in die akte, met producties, heeft aangevoerd, het van hem verlangde bewijs (nog) niet (volledig) heeft geleverd- Y , X zichzelf als getuige wil doen horen. Verder heeft [ eiser ] zich op het standpunt gesteld dat het tot de zorgplicht van [ gedaagde ] , in wiens opdracht en onder wiens verantwoordelijkheid hij immers aan boord van de 'Noble Globetrotter II' werkzaamheden diende te verrichten, behoort om informatie omtrent de op 9 mei 2013 aanwezige crewmembers en scheepsarts te kunnen verstrekken en 
dat de omstandigheid dat [ gedaagde ] daartoe, zoals uit haar akte volgt, niet in staat is, thans alsnog zou moeten leiden tot omkering van de bewijslast. 

2.5 
De kantonrechter stelt voorop dat uit de door [ gedaagde ] genomen akte en de daarbij overgelegde stukken genoegzaam blijkt -en dat is door [ eiser ] ook niet betwist- dat er geen sprake is van onwil van [ gedaagde ] om de gegevens van bedoelde crewmernbers en de scheepsarts te verstrekken maar dat zij daarvoor afhankelijk is Van de medewerking van Noble, die deze om de hiervoor onder 2.3 genoemde redenen heeft geweigerd. Anders dan [ eiser ] is de kantonrechter van oordeel dat de zorgplicht van [ gedaagde ] niet zo ver gaat dat zij gehouden was om te registreren wie er nog meer op de 'Noble Globetrotter II' werkzaam was op 9 mei 2013 en wie daar toen de scheepsarts was, gegeven dat die personen, zo is niet in geschil, niet tot haar eigen werknemers behoorden. Voor de door [ eiser ] op die grond voorgestane (alsnog) omkering van de bewijslast bestaat ook daarom geen aanleiding. Eén en ander laat overigens onverlet dat [ eiser ] zich rechtstreeks tot Noble wendt teneinde de door hem verlangde gegevens alsnog te trachten te verkrijgen, eventueel via de procedure bedoeld in artikel 843a Rv.

2.6 
Met de onder 2.4 beschreven mededeling van [ eiser ] 'zonodig' Y , X en zichzelf als getuige te willen doen horen, miskent [ eiser ] , voorts, dat het eerst aan hem is om (al) het bewijs dat hij wenst te leveren bij te brengen en dat het daarna (pas) aan de kantonrechter is te beoordelen of, rekening houdend met eventueel door [ gedaagde ] te leveren tegenbewijs, [ eiser ] in de hem verstrekte bewijsopdracht is geslaagd. De wet voorziet niet in de door [ eiser ] (kennelijk) voorgestane voorwaa;delijke bewijslevering.

2.7 
Dat betekent dat de zaak nu opnieuw naar de rol verwezen zal worden teneinde [ eiser ] de gelegenheid te bieden zich dan bij akte uit te laten over de vraag of hij een getuigenverhoor wenst en zo ja, opgaaf te doen van de naam en woonplaats van de door hem voor te brengen getuigen en van de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen voor de dan komende drie maanden.

2.8
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3. De beslissing 

De kantonrechter:

- verwijst de zaak naar de rolzitting van donderdag 7 december 2017 te 14.30 uur om [ eiser ] de gelegenheid te bieden zich bij akte uit te laten als onder 2.7 bedoeld;

- bepaalt dat de door [ eiser ] te nemen akte (in tweevoud) uiterlijk de dag vóór de rolzitting om 12 uur ter griffie ontvangen dient te zijn; ook is het mogelijk de akte op de rolzitting zelf in te dienen, maar in dat geval moet rekening gehouden worden met een wachttijd; .

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting. 


Met dank aan mr. M.A. Pasma, Abeln Pasma Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/rbrot-101117