RBROT 190517
- Meer over dit onderwerp:
Vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Zaaknummer. 5466848 CV EXPL 16-44123
Uitspraak: 19 mei 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[ eiser ] ,
wonende te [ woonplaats ] ,
eiser bij exploot van dagvaarding van 19 oktober 2016,
gemachtigde: mr. M.A. Pasma te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[ gedaagde ] B.V.,
gevestigd te [ vestigingsplaats ]
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.M. van Dijk te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als '[ eiser ] ' en '[ gedaagde ] '.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het vonnis d.d. 30 januari 2017, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- de brief d.d. 7 maart 2017, met producties, van de gemachtigde van [ eiser ] ;
- de brief d.d. 7 maart 2017, met productie, van de gemachtigde van [ gedaagde ] ;
- het proces-verbaal van de op 15 maart 2017 [abusievelijk staat in het proces-verbaal de datum van 29 maart 2017 vermeld] gehouden comparitie van partijen alsook de in dat kader door beide gemachtigden overgelegde spreekaantekeningen.
1.2
De datum van de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld danwel uit de overgelegde producties blijken en anderzijds zijn erkend danwel niet of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
[ gedaagde ] houdt zich onder meer bezig met het geven van advies, training, service en ondersteuning aan haar klanten (scheepvaartbedrijven), tijdens en na de installatie en levering van technische installaties.
2.2
[ eiser ] , geboren op [ geboortedatum ] , is met ingang van 1 september 2012 in dienst getreden van [ gedaagde ] , in de functie van' Service Technician 2', aanvankelijk voor de duur van een jaar. Het dienstverband is nadien verlengd voor onbepaalde tijd.
2.3
Uit hoofde van zijn functie maakte [ eiser ] deel uit van het serviceteam van [ gedaagde ] en werd hij ingezet voor het oplossen van technische problemen ('troubleshooter') en het verrichten van (reparatie)werkzaamheden overal ter wereld.
2.4
Op 9 mei 2013 heeft [ eiser ] in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [ gedaagde ] aan boord van de 'Noble Globetrotter II', op dat moment gelegen was in de Waalhaven te Rotterdam, een drive/frequentieregelaar ('drive') in één van de elektrakamers ('e-rooms') uitgebouwd c.q. uit de kast waarin de drive zich bevond, gehaald. Het betreft een apparaat van circa 100 kilo, met afmetingen 88,4 cm x 21,4 cm x 47,8 cm (h x b x d), dat circa een halve meter van de grond staat.
2.5
Bij brief van 15 september 2015 heeft [ eiser ] [ gedaagde ] het volgende geschreven:
( ... )
Op 09-05-2013 is mij een ongeval overkomen tijdens mijn werk. Ik voerde in uw opdracht werkzaamheden uit aan boord van het schip de Noble Globetrotter II, die op dat moment in de Waalhaven lag te Rotterdam. Ik heb als gevolg van dat ongeval letsel opgelopen aan mijn linker knie waarvan ik nog steeds niet ben hersteld, na twee operaties en meerdere behandelingen. .Orn te voorkomen dat mijn schadeclaim verjaart laat ik u hierbij weten dat ik mij alle rechten voorbehoud om u voor de gevolgen van dit óngeval aansprakelijk te houden. Deze brief is dan ook bedoeld als stuiting van de verjaring van mijn vordering.
( ... )
2.6
Bij brief van 16 november 2015 heeft de gemachtigde van [ eiser ] [ gedaagde ] daarop aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het genoemde ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade.
2.7
Het dienstverband is met ingang van 1 januari 2017 geëindigd.
3. Het geschil
3.1
[ eiser ] heeft gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [ gedaagde ] te veroordelen tot vergoeding van alle materiële en immateriële schade die hij lijdt en nog zal lijden ten gevolge van het hem overkomen ongeval op 9 mei 2013, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [ gedaagde ] in de kosten van de procedure alsook in de nakosten, al deze kosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.2
Aan die vordering heeft [ eiser ] -samengevat en voor zover nu van belang- ten grondslag gelegd dat hem op 9 mei 2013 tijdens de uitoefening van de hem door [ gedaagde ] opgedragen werkzaamheden een ongeval is overkomen, als gevolg waarvan hij (knie)letsel
heeft opgelopen en inmiddels volledig arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk. Die dag heeft hij samen met een 'crewmember' van Noble de in kast 2A staande drive uitgebouwd en bij het handmatig uittillen van de drive uit de kast heeft hij zijn linkerknie verdraaid en (blijvend) letsel opgelopen. Er is sprake van een gescheurde binnen- en buitenmeniscus, een gedeeltelijk gescheurde voorste kruisband en een kraakbeenbeschadiging. Direct na het ongeval heeft [ eiser ] zich gemeld bij de aan boord aanwezige arts. Deze vermoedde een gescheurde meniscus en heeft [ eiser ] aangeraden de knie te verpakken in 'icepacks' en hem verwezen naar zijn eigen huisarts. Ondanks de pijn en de zwelling aan de knie heeft [ eiser ] , die toen in een vier weken op, vier weken af -systeern zat, zijn werkzaamheden afgerond. Omdat hij nog ongeveer een week aan boord moest zijn en de pijnklachten nog wel te verdragen waren, heeft [ eiser ] besloten de opdracht af te maken, in de hoop dat het nog wel over zou gaan, mede door het dagelijks koelen met icepacks. Helaas bleek het letsel (toch) niet mee te vallen en heeft [ eiser ] zich op 13 mei 2013 (ziek)gemeld bij zijn leidinggevende X, bij wie hij toen ook melding heeft gemaakt van het incident van 9 mei 2013. Vanaf dat moment heeft [ eiser ] X steeds op de hoogte gehouden van de (medische) ontwikkelingen, waarbij al vrij snel -en zeker in juni 2013- duidelijk was dat hij de werkzaamheden behorende bij zijn eigen functie niet meer kon uitoefenen. Evenwel heeft [ gedaagde ] [ eiser ] pas in oktober 2014 ziekgemeld.
[ eiser ] houdt [ gedaagde ] op de voet van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de door hem als gevolg van het hem op 9 mei 2013 overkomen arbeidsongeval geleden en nog te lijden (im)materiële schade, nu zij in haar zorgplicht jegens hem tekortgeschoten is. Zij heeft niet gezorgd voor een veilige werkomgeving en heeft, hoewel zij daartoe verplicht was, ook geen risico-inventarisatie opgemaakt.
3.3
[ gedaagde ] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Primair heeft zij betwist dat [ eiser ] tijdens de uitoefening van de hem opgedragen werkzaamheden het gestelde incident is overkomen alsook het causaal verband tussen dat incident en de door [ eiser ] gestelde
(gezondheid)schade. Subsidiair heeft [ gedaagde ] , onder overlegging van stukken, uiteengezet dat van schending van de op haar ex artikel 7:658 BW rustende zorgplicht geen sprake is en er daarbij op gewezen dat zij (wel degelijk) een risico-inventarisatie heeft opgemaakt.
3.4
Op hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, wordt in een later stadium teruggekomen.
4. De beoordeling
4.1
Vooropgesteld wordt dat bij de beoordeling van de vraag of [ gedaagde ] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [ eiser ] stelt te hebben geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, het volgende op de wet en de rechtspraak gebaseerde toetsingskader geldt.
4.2
Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (zie HR 11 april 2008, NJ 2008/465). Op grond van dat artikellid is de werkgever gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat zij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids- )maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze zij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.3
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling:
a) de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLl:NL:HR:2001:AB1430 en HR 29 juni 2001, ECLl:NL:HR:2001:AB2432);
b) indien komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantóontdat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgverplichting heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen, indien hij stelt en bewijst dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging daadwerkelijk bewust is geweest van het roekeloos karakter van die gedraging.
4.4
[ gedaagde ] heeft onder meer betwist [ eiser ] opdracht te hebben gegeven de drive in de e-room te vervangen, maar dat kan haar hier niet baten. Hiervoor werd reeds genoemd dat in het algemeen voldoende is dat komt vast te staan dat het ongeval de werknemer overkomen is op de werkplek. Of [ gedaagde ] in dit geval [ eiser ] opdracht heeft gegeven de drive te vervangen, is dan ook niet beslissend, te minder nu niet in geschil is dat het verrichten van die werkzaamheden tot de functie van [ eiser ] behoorden. Dit verweer mist dan ook doel.
4.5
Verder heeft [ gedaagde ] bestreden dat [ eiser ] , naar hij aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, op 9 mei 2013 knieletsel heeft opgelopen bij het uittillen en op de grond zetten van de drive. In dat verband heeft zij er onder meer op gewezen dat er geen getuigen zijn van het gestelde ongeval, ook niet de door [ eiser ] genoemde Y. Ter adstructie daarvan heeft [ gedaagde ] gewezen op een door haar overgelegde verklaring van 12 juli 2016 van de heer Y, die, voor zover nu van belang, als volgt luidt:
( ... )
Ik ben destijds geen getuige geweest van het eruit halen van de drive. Ik was elders op het schip werkzaam. [ eiser ] vertelde mij dat hij een drive ging uitbouwen omdat deze kapot was of niet goed werkte. Op een gegeven moment kwam hij naar mij toe en zei hij dat hij door zijn knie was gegaan en of ik hem kon helpen. Ik was niet werkzaam in de e-room, maar heel ergens anders.
Ik weet niet precies hoe hij door zijn knie is gegaan. De drive zit in een kast van ongeveer 40 centimeter diep schat ik in. Om de drive eruit te halen moet je eerst aan een hendel trekken. Dan komt de drive eruit en vervolgens moet deze dan uit de kast worden getild. Dat kan je nooit alleen doen, maar dat moet je doen met minimaal 2 man. Als de drive er eenmaal uit is, dan kan je de drive met 4 man tillen, ieder aan een hoek.
Toen [ eiser ] naar mij toe kwam en zei dat hij zijn knie had verdraaid, hebben we een aantal mensen erbij gehaald. Het was geen probleem om genoeg mensen te vinden. Aan boord van het schip bevonden zich veel Amerikanen, zware jongens, die de drive zonder problemen konden tillen. ( ... ) Tegen [ eiser ] heb ik gezegd dat hij maar even zijn rust moest pakken en [ eiser ] heeft dus ook niet meer mee getild.
[ eiser ] heeft die dag gewoon door gewerkt. Ik sliep samen met hem op een kamer en aan het einde van de dag is hij naar de medische post geweest en kreeg hij een koude packing mee. Ik ben niet mee geweest naar de medische post, maar ik weet wel dat hij terugkwam met die packing.
( ... )
( ... ) Ik weet niet of [ eiser ] nog om andere tools heeft gevraagd. Zoals gezegd: ik was daar niet bij en ik heb het incident ook niet meegemaakt.
4.6
Ook heeft [ gedaagde ] er op gewezen dat [ eiser ] nog langere tijd doorgewerkt heeft na het door hem gestelde incident, hetgeen volgens haar lastig valt voor te stellen bij het door hem omschreven knieletsel, en heeft zij aangevoerd dat het ook mogelijk is dat [ eiser ] , die destijds 24 uur per dag aan boord van het schip verbleef en die al eerder knieklachten had ontwikkeld, buiten zijn werkzaamheden om zijn knie heeft verdraaid. Voorts is het zo dat, aldus nog steeds [ gedaagde ] , de 'crewmember' die bij het incident aanwezig was, geen melding heeft gemaakt van het incident, evenmin als de arts aan boord van het schip die [ eiser ] toen zou hebben bezocht. Ook [ eiser ] zelf heeft die dag geen melding gemaakt van het incident bij zijn leidinggevende X en ook onjuist is volgens [ gedaagde ] dat hij zich op 13 mei 2013 zou hebben ziekgemeld. Hij heeft op 9 mei 2013 maar ook daarna zijn reguliere, fysieke, werkzaamheden, gedurende lange dagen, verricht en in die periode op de timesheets of in e-rnails geen melding gemaakt van het gestelde incident, aldus [ gedaagde ] .
4.7
Geoordeeld wordt dat bij deze stand van zaken, zonder nader bewijs, niet vast staat dat [ eiser ] op 9 mei 2013 knieletsel heeft opgelopen bij het uittillen en op de grond zetten van de drive. Op de voet van artikel 150 Rv rust de bewijslast van de juistheid van die stelling op hem. [ eiser ] heeft uitdrukkelijk (getuigen)bewijs aangeboden, onder meer door het (doen) horen van de heer Y en de scheepsarts. Hij zal dan ook worden toegelaten te bewijzen dat hij op 9 mei 2013 knieletsel heeft opgelopen bij het uittillen en op de grond zetten van de drive.
4.8
Volledigheidshalve wordt hierbij overwogen dat voor de door [ eiser ] voorgestane omkering van de bewijslast wegens bewijsnood op dit onderdeel geen aanleiding bestaat. Dat neemt evenwel niet weg dat hier van [ gedaagde ] , die immers anders dan, althans veel meer dan, [ eiser ] in staat moet worden geacht te achterhalen welke 'crewmembers' op 9 mei 2013 aan boord van de 'Noble Globetrotter II' aanwezig waren en welke arts toen aan boord was, mag worden verlangd dat zij, voor zover mogelijk, de namen en contactgegevens van die crewmembers en die scheepsarts verstrekt, opdat [ eiser ] , die daarover immers niet beschikt, in staat is (desgewenst) aan de hand daarvan het van hem verlangde bewijs te leveren.
4.9
Om die reden ziet de kantonrechter aanleiding de zaak eerst naar de hierna genoemde rolzitting te verwijzen opdat [ gedaagde ] dan bij akte opgaaf kan doen van de namen en de contactgegevens van de op 9 mei 2013 aan boord van de 'Noble Globetrotter II' aanwezige crewmembers en scheepsarts. Indien en voor zover [ gedaagde ] daartoe niet in staat is, wordt van haar verlangd dat zij dat bij die akte gemotiveerd en zoveel mogelijk onderbouwd verklaart.
4.10
Vervolgens zal [ eiser ] zich bij (antwoord)akte mogen uitlaten of -en zo ja op welke wijze- hij het van hem verlangde bewijs wil leveren, één en ander als hierna gemeld.
4.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter:
- laat [ eiser ] toe te bewijzen dat hij op 9 mei 2013 knieletsel heeft opgelopen bij het uittillen en op de grond zetten van de drive;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van donderdag 22 juni 2017 te 14.30 uur teneinde [ gedaagde ] de gelegenheid te bieden zich bij akte uit te laten als hiervoor onder 4.9 bedoeld;
- bepaalt dat [ eiser ] zich vervolgens bij (antwoord)akte mag uitlaten over de vraag of, en zo ja op welke wijze, hij voornoemd bewijs wenst te leveren;
- bepaalt dat indien hij dat wil doen door (nadere) schriftelijke bewijsstukken, hij die dan, voor zoveel mogelijk, dadelijk bij die akte in het geding moet brengen;
- bepaalt dat indien hij getuigen wenst voor te brengen, hij in die akte opgave moet doen van de naam en woonplaats van de door hem voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen en die getuigen voor de dan komende drie maanden;
daarbij geldt dat [ eiser ] te zijner tijd zelf heeft zorg te dragen voor een behoorlijke oproeping van de getuigen;
- wijst partijen erop dat de van ieder van hen verlangde akte (in tweevoud) uiterlijk de dag vóór de desbetreffende rolzitting om 12 uur ter griffie ontvangen dient te zijn; ook is het mogelijk de akte op de rolzitting zelf in te dienen, maar in dat geval moet rekening
gehouden worden met een wachttijd;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Met dank aan mr. M.A. Pasma, Abeln Pasma Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2018/rbrot-190517