Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 110117

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBLIM-110117

Vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: 5284267 CV EXPL 16-7301

Vonnis van de kantonrechter van 11 januari 2017

in de zaak van
[ eiser ]
wonend [ adres ]
eisende partij,
gemachtigde mr. S.L.R. Hensen,

tegen

de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting [ gedaagde ] ,
gevestigd [ vestigingsadres ]
gedaagde partij,
gemachtigde mr. S.P.F. Verheijen.

Partijen zullen hierna [ eiser ] en [ gedaagde ] genoemd worden.

1.
De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 13 juli 2016, waarin de rechtbank de zaak heeft verwezen naar de kamer voor kantonzaken
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2.
De feiten

2.1.
[ gedaagde ] is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en is gespecialiseerd in behandelingen voor kinderen, jeugdigen, volwassenen en ouderen met psychische of psychiatrische klachten en voor mensen met een verslavingsproblematiek. Daarnaast biedt [ gedaagde ] ook forensische psychiatrie.

2.2.
[ eiser ] , geboren op 12 november 1969, is in september 2010 krachtens een leer-arbeidsovereenkomst bij [ gedaagde ] in dienst getreden.

2.3.
Op 26 maart 2014 is [ eiser ] door een patiënt van de afdeling KD-01 (verblijfsafdeling met een gesloten karakter) in zijn gezicht geschopt. De psyoholoog had kort daarvoor aan deze patiënt meegedeeld dat hem een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. Omdat vermoed werd dat de patiënt agressief zou reageren op deze mededeling was besloten om naast de twee op de afdeling aanwezige verpleegkundigen nog twee extra - op andere afdelingen werkzame - verpleegkundigen bij het gesprek aanwezig te laten zijn.
[ eiser ] , op dat moment werkzaam op afdeling KD-02, was gevraagd te assisteren.
Voorafgaand aan het doen van deze mededeling heeft de behandelaar (psycholoog) van de patiënt met de vier verpleegkundigen het met de patiënt te voeren gesprek voorbereid en het plan van aanpak, de mogelijke risico's en de wijze van handelen besproken. In de binnentuin, waar de patiënt op dat moment verbleef, is de patiënt in kennis gesteld van de maatregel. Daarop maakte de patiënt een gerichte trapbeweging naar een van de verpleegkundige (niet [ eiser ] ), waarop de verpleegkundigen de patiënt, conform de gemaakte afspraak in de voorbespreking, met behulp van de zogenaamde Holdingtechniek hebben vastgehouden. De situatie is vervolgens, nadat de patiënt desgevraagd meedeelde medewerking te verlenen, als veilig genoeg ingeschat. Bij het overeind helpen van de patiënt; heeft de patiënt [ eiser ] tegen de linkerzijde van zijn gezicht geschopt.

2.4.
Direct na het incident heeft [ eiser ] de huisarts bezocht die hem heeft doorverwezen naar het ziekenhuis. Er bleek geen sprake te zijn van een breuk in het jukbeen en door de oogarts zijn geen objectieve afwijkingen geconstateerd.

2.5.
Op 23 april 2014 hebben de bij het incident betrokken medewerkers in een bijeenkomst een zogenaamd retrospectieve analyse uitgevoerd.

2.6.
Op 25 april 2014 heeft [ eiser ] bij de politie aangifte gedaan van zware mishandeling door de patiënt.

2.7.
[ eiser ] heeft [ gedaagde ] op 21 mei 2014 aansprakelijk gesteld voor deswege door hem geleden schade als gevolg van het ongeval. De verzekeraar van [ gedaagde ] , Centramed, heeft de aansprakelijkheid bij brief van 25 september 2014 afgewezen. .

2.8.
De leer-arbeidsovereenkomst is per 1 november 2014 beëindigd.

2.9.
[ gedaagde ] heeft van het incident geen melding gedaan bij de Arbeidsinspectie.
[ eiser ] heeft het arbeidsongeval op27 augustus 2015 gemeld bij de Inspectie SZW, waarop zij op 14 september 2015 een onderzoek haat het ongeval is gestart.

2.10.
Bij brief van 14 september 2015 heeft de Inspectie SZW aan [ gedaagde ] bericht dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een meldingsplichtig arbeidsongeval en dat daarom vooralsnog geen nader onderzoek zal worden ingesteld.

2.11.
Op 7 januari 2016 bericht de Inspectie SZW dat zij alsnog een nader onderzoek zal instellen omdat gebleken is dat er sprake is van blijvend letsel bij [ eiser ] .

2.12.
De Inspectie SZW heeft op 2 februari 2016 een (ongevallen)boeterapport opgemaakt.
Daarin concludeert en rapporteert de arbeidsinspecteur voor zover relevant (productie 7 bij exploot van dagvaarding):
"Korte omschrijving overtreding
1. De arbeidsplaats (toevoeging ktr: de binnentuin) was niet veilig toegankelijk en kon niet veilig worden verlaten. De arbeidsplaats was niet zodanig ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk was voorkomen
2. Terwijl gevaar voor veiligheid of de gezondheid van de werknemers op de arbeidsplaats aanwezig was of kon ontstaan, waren voor de werknemers die aan dat gevaar blootstonden of konden blootstaan, geen persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar.

Overtreding van 1. Artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 3.2, lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit ( ... ) 2. Artikel 16 lid 10 van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 8.3, lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
( ... .)
 "

2.13.
In bijlage 6 van voormeld rapport staat als verklaring van de heer [ A ] , vertegenwoordiger van [ gedaagde ] , in antwoord op vragen van de Arbeidsinspectie;
" ( ••• ) Welke trainingen heeft het slachtoffer gevolgd, die gericht zijn op het fysiek ingrijpen bij agressieve patiënten?
Hij heeft de OMA training voor stagiaires en leerlingen afgerond en vervolgens heeft hij één dagdeel van de OMA training gevolgd. Hij had ten tijde van het ongeval nog geen trainingen gehad op daadwerkelijk fysiek ingrijpen. Alle medewerkers hebben de gelegenheid om zich in te schrijven voor de agressie trainingen. De werknemers zijn verplicht deze opleidingen te volgen. Ik weet niet waarom [ eiser ] niet alle trainingen had gevolgd ( ... )

Beschtkte [ gedaagde ] ( ... ) ten tijde van het arbeidsongeval over een ruimte waar, op een vóór de werknemers veilige manier, aan agressieve patiënten mededelingen gedaan konden worden?
Ja er zijn verschillende ruïmtes, zoals de separeerkamer. ( ... )

Heeft de toezichthouder voordat de mededeling aan de patiënt werd overgebracht, gecontroleerd of de juiste voorzorgsmaatregelen / veiligheidsvoorzieningen genomen waren?
Dat was op de dag van het ongeval de verantwoordelijkheid van de teamleidster, mevrouw B. Tot haar taak behoorde niet de controle of [ eiser ] alle noodzakelijke trainingen gevolgd had ( ... )

Heeft [ gedaagde ] naar aanleiding van dit arbeidsongeval maatregelen genomen ?
Als gevolg van het arbeidsongeval zijn een aantal maatregelen genomen. In verband met mogelijk agressief gedrag van patiënten is de bezettingsgraad van het personeel verhoogd.
De fysieke verbinding tussen de afdeling is verbeterd zodat tussen de. afdelingen beter kon worden samen gewerkt.

Zijn door [ gedaagde ] andere maatregelen getroffen om het arbeidsongeval te voorkomen?
Nee, Na het arbeidsongeval is naast de afdeling waar het arbeidsongeval is gebeurd een andere afdeling in gebruik genomen. Hierin worden patiënten opgenomen die als hoog risico agressief worden beschouwd, Op deze afdeling is een fysieke scheiding tussen, verpleger en patiënt mogelijk. "

2.14.
Bij brief van 19 februari 2016 heeft de gemachtigde van [ eiser ] Centramed opnieuw verzocht aansprakelijkheid te erkennen.

2.15.
Bij brief van 3 maart 2016 en herhaald bij brief van 24 maart 2016 heeft Centramed aansprakelijkheid afgewezen.

2.16.
[ eiser ] heeft per 1 april 2016 een werkervaringsplek bij [ gedaagde ] gekregen en vanaf 1 september 2016 een nieuwe leer-arbeidsovereenkomst om zijn opleiding binnen [ gedaagde ] af te maken.

3.
Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven vaststaande feiten vordert [ eiser ] dat - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - :
- voor recht verklaard wordt dat [gedaagde ] jegens hem aansprakelijk is voor de gehele schade die hij als gevolg van het bedrijfsongeval van 26 maart 2014 heeft geleden en zal lijden
- [ gedaagde ] veroordeeld wordt tot betaling van de proceskosten en nakosten.

3.2.
[ eiser ] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [ gedaagde ] wegens schending van haar zorgplicht aansprakelijk is voor de door [ eiser ] in de uitoefening van.zijn werkzaamheden geleden schade op de voet van artikel 7:658 lid 2 BW.

3.3.
[ gedaagde ] voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
Aan de orde is de vraag of [ gedaagde ] aansprakelijk is voor schade die [ eiser ] stelt te hebben geleden en te lijden als gevolg van een ongeval dat hem, naar hij stelt, overkomen is in de uitoefening van zijn werkzaamheden op 26 maart 2014.

4.2.
Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen nagekomen is of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De werknemer dient dus te stellen en bij betwisting zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dit gaat niet zo ver dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken of wat de oorzaak daarvan is, maar maximale concretisering (voor zover binnen zijn bereik) van de stellingname wordt wel van hem verlangd. Heeft de werknemer voldoende gemotiveerd gesteld en zo nodig bewezen dat hij schade heeft opgelopen in de uitvoering van zijn werkzaamheden, dan is de werkgever in beginsel aansprakelijk voor die schade, tenzij deze bewijst dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan dan wel dat de door de werknemer geleden schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet ofbewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.3.
Het is dan ook in de eerste plaats aan [ eiser ] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Tussen partijen.is niet in geschil dat op 26 maart 2014 in de binnentuin van [ gedaagde ] een patiënt van [ gedaagde ] [ eiser ] in zijn gezicht heeft geschopt en dat [ eiser ] op dat moment aan het werk was. Daarmee staat vast dat [ eiser ] een ongeval is overkomen op de werkplek in de uitoefening van zijn werkzaamheden.

4.4.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of [ eiser ] door dit ongeval schade heeft geleden. Uit de door [ eiser ] in het geding gebrachte briefv an zijn oogarts (productie 1 bij exploot van dagvaarding) blijkt dat de oogarts op 3 november, 2015 de diagnose fotofobie (sedert bedrijfsongeval) heeft gesteld, dat hiervoor geen behandeling beschikbaar is en deze lichtschuwheid blijvend is. Voorts kan de kantonrechter uit het bezoekverslag van Centramed (overgelegd als productie 5 bij exploot van dagvaarding) afleiden dat de huisarts een lichte hersenschudding heeft geconstateerd en dat [ eiser ] door een chiropractor behandeld is om de functie van de kaak te verbeteren. Op grond van het vorenstaande vindt de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [ eiser ] enige vorm van schade heeft geleden ten gevolge van het ongeval van 26 maart 2014. Tot welke precieze materiële en immateriële schade dit daadwerkelijk heeft geleid, dient in een later stadium en in een eventueel nog aanhangig te maken schadestaatprocedure aan de orde te komen. In dat kader zal ook de discussie tussen partijen over de omvang van de schade aan de orde kunnen komen. De daarop betrekking hebbende stellingen van partijen zullen in de onderhavige procedure dan ook buiten beschouwing blijven.

4.5.
Nu op grond van het vorenstaande vaststaat dat [ eiser ] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, is [ gedaagde ] aansprakelijk voor de door [ eiser ] geleden schade, tenzij [ gedaagde ] aantoont dat zij de in lid 1 van artikel 7:658 BW genoemde
verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [ eiser ] . Volgens vaste rechtspraak is het daarbij aan de werkgever, in casu [ gedaagde ] , om voldoende feite en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die deze conclusies rechtvaardigen.

4.6.
Gesteld noch anderszins is gebleken van opzet of bewuste roekeloosheld van [ eiser ] .

4.7.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [ gedaagde ] heeft voldaan aan haar in artikel 7:658 lid 1 BW omschreven zorgplicht. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het aan [ gedaagde ] als werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen, kort gezegd, dat zij al die maatregelen.heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Nu aan het werken met psychiatrische patiënten inherent is dat gevaar bestaat voor geweld en agressiviteit tegen het personeel en vaststaat dat dit gevaar zich tegenover [ eiser ] heeft verwezenlijkt ligt het op de weg van [ gedaagde ] om te stellen dat zij ervoor heeft zorg gedragen dat aan het vereiste, op de bedoelde structurele gevaren toegesneden, hoge veiligheidsniveau van de werkomstandigheden is voldaan.
Daarbij gaat het in de eerste plaats om de algemene maatregelen tot beveiliging van de werknemers tegen de gevaren van hun dagelijkse omgang met de patiënten, de daartoe gegeven voorlichting, de op die gevaren afgestemde instructies en het toezicht op de naleving daarvan. Daarnaast komt het aan op de specifieke maatregelen en instructies die tevens zijn vereist ter beveiliging van haar werknemers in hun omgang met die patiënten. Zoals de Hoge Raad bij herhaling omtrent artikel 7:658 BW heeft overwogen, is met de zorgplicht van de werkgever niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, ook niet ten aanzien van werknemers wier werkzaamheden hijzondere risico's van ongevallen meebrengen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht kan niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor de door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade (zie HR 12 december 2008, ECLI:NL:BR:2008:BD3129). Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies (zie HR 11 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9225). Indien de werkgever ter onderbouwing van zijn verweer dat hij de in lid 1 van artikel 7:658 BW genoemde verplichtingen is nagekomen voldoende concrete feitelijke gegevens aanvoert, zal van de werknemer mogen worden verlangd dat hij zijn betwisting van dat verweer voldoende concreet motiveert, zij het dat aan die motivering niet zodanig hoge eisen mogen worden gesteld dat in betekenende mate afbreuk wordt gedaan aan de strekking van artikel 7:658 lid 2 BW de werknemer door verlichting van zijn processuele positie bescherming te bieden tegen de risico's van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden (zie HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3017).

4.8.
Waar het de door [ gedaagde ] te treffen algemene veiligheidsmaatregelen betreft, heeft zij betoogd ter bescherming van'[ eiser ] redelijkerwijs te hebben gedaan wat van haar verlangd mocht worden. De kantonrechter volgt haar daarin slechts in zoverre, dat kan worden vastgesteld dat er binnen [ gedaagde ] op beleidsniveau inderdaad voldoende, aandacht was voor de veiligheid van het personeel. Zo is onder meer het omgaan met agressie en geweld protocollair geregeld en vastgelegd in de Notitie Veilig werken in [ gedaagde ] Wat te doen met agressie en geweld? en de Richtlijn grensoverschrijdend gedrag / psychosociale belasting; Verder staat op intrariet een algemene instructie voor medewerkers hoe om te gaan met agressieve patiënten. Voorts beschikt [ gedaagde ] over een veiligheidsmanagementsysteem (VMS) waarin incidenten geregistreerd en vermeld worden en heeft zij een veiligheidsfunctionaris aangesteld. Ten slotte biedt [ gedaagde ] medewerkers de mogelijkheid tot het volgen van agressietrainingen, beschikt iedere verpleegkundige over een alarmpieper en is een risico-inventarisatie en -evaluatie gehouden. Willen evenwel deze maatregelen het beoogde effect sorteren dan is het toezicht op de naleving van.de voorschriften onontbeerlijk, net als. de inscherping van het personeel op onderdelen die onduidelijk blijken. Daaraan heeft het voorafgaand aan het incident Van 26 maart 2014 op relevante onderdelen ontbroken en daarmee is [ gedaagde ] tekortgeschoten in het treffen van maatregelen, die specifiek zijn toegesneden op het risico, verbonden aan de omgang van het personeel met de psychiatrische patiënten. De kantonrechter overweegt ter motivering van dat oordeel het volgende.

4.9.
Het aanbieden van agressietrainingen aan het personeel is één ding, erop toezien dat een (nieuwe) medewerker de training tijdig volgt en voltooit is iets anders. Uit de bij het onderzoeksrapport van de arbeidsinspectie gevoegde verklaring (hiervoor onder r.o. 2.13. weergegeven) blijkt dat voorafgaand aan het ongeval geen sprake is geweest van toezicht door de werkgever op het feit of [ eiser ] de vereiste (fysieke) agressietrainingen had gevolgd. Vast staat dat [ eiser ] de Introductietraining Omgaan met Agressie op 1 februari 2011 heeft afgerond en de basiscursus Omgaan met Agressie slechts ten dele (in het midden wordt gelaten of [ eiser ] één of twee dagdelen van de vier) heeft gevolgd. Waarom [ eiser ] op het moment van het ongeval nog geen fysieke agressietraining had gevolgd is onduidelijk. [ gedaagde ] hecht belang aan de verklaring van [ eiser ] dat hij zichzelf voldoende getraind achtte op het gebied van omgaan met escalatie en agressie en stelt dat het afhankelijk is van de (behoefte van de) individuele leerling of van de mogelijkheid om deel tenemen aan de aangeboden cursussen gebruik wordt gemaakt. Daarmee betoogt [ gedaagde ] dat op [ eiser ] als werknemer zelf de verantwoordelijkheid rustte om de. trainingen te volgen; [ gedaagde ] gaat eraan voorbij dal zij, als zijn werkgever, de verplichting heeft erop toe te.zien dat werknemers (tijdig) de vereiste trainingen volgen en ook zelf inschat /nagaat of de werknemer wel voldoende getraind is. Daarbij is van belang dat [ eiser ] zijn werkzaamheden als leerling verpleegkundige verrichte.

4.10.
Tegenover het verweer van [ eiser ] dat de Notitie Veilig werken in [ gedaagde ] Wat te doen met agressie en geweld? en de Richtlijn grensoverschrijdend gedrag / psychosociale belasting hem niet bekend zijn, heeft [ gedaagde ] niet gesteld op welke wijze haar
werknemers in zijn algemeenheid daarvan kennis kunnen nemen, Verder staat met de erkenning van [ gedaagde ] vast dat de notitie na het ongeval is opgesteld. Hoe en op welke wijze de werknemers daarvoor (ten tijde van het ongeval) kennis hebben kunnen nemen van
dit - volgens [ gedaagde ] pas in 2015 opschrift gestelde maar kennelijk daarvoor al bestaande - beleid heeft [ gedaagde ] niet uiteengezet. De werkgever dient er daadwerkelijk op toe te zien dat werknemers kennis nemen van de inhoud van een dergelijk relevante notitie of richtlijn. Zulks volgt ook uit de zorgplicht die hier aan de orde is.

4.11.
Het vorenstaande brengt met zich dat [ gedaagde ] niet of onvoldoende heeft toegezien op de naleving en uitvoering van de op de veiligheid van de werknemer gerichte maatregelen.

4.12.
Daar komt verder bij dat van de bij het arbeidsongeval betrokken patiënt het vermoeden bestond dat deze agressief zou reageren op de mededeling van de psychologe. Gelet hierop was het in dit geval aangewezen om het gesprek niet in de tuin maar in een andere meer geschiktere ruimte te laten plaatsvinden. Het gesprek had in een separeerruimte of achter een scheidingsmuur gevoerd kunnen worden. De Inspectie concludeert in haar rapport dat de arbeidsplaats (lees: de tuin) niet veilig toegankelijk was en dat deze niet veilig kon worden verlaten.

4.13.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat [ gedaagde ] tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht en dientengevolge aansprakelijk is voor de door [ eiser ] geleden en nog te lijden schade. De daartoe strekkende verklaring van recht zal dan ook afgegeven worden.

4.14.
Hetgeen partijen voor het overigenaar voren hebben gebracht, kan niet tot een andere beslissing leiden en behoeft derhalve geen afzonderlijke bespreking.

4.15.
[ gedaagde ] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [ eiser ] worden begroot op:
- dagvaarding· € 98,87
- griffierecht € 79,00.
- salaris gemachtigde € 400.00 (2 punten x € 200,00)
Totaal € 577,87

4.16.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.
De beslissing

De kantonrechter

5.1.
verklaart voor recht dat [ gedaagde ] jegens [ eiser ] aansprakelijk is voor de schade die [ eiser ] als gevolg van het bedrijfsongeval van 26 maart 2014 heeft geleden en zal lijden,

5.2.
veroordeelt [ gedaagde ] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van [ eiser ] worden begroot op € 577,87.

5.3.
veroordeelt [ gedaagde ] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [ eiser ] volledig aan de veroordeling hiervoor onder 5.2 voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, .
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de kosten van dat exploot,

5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra. en in het openbaar uitgesproken.


Met dank aan mevrouw mr. S.L.R. Hensen, Simons & Partners Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBLIM-110117