RBROT 230119
- Meer over dit onderwerp:
(citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBROT-230119 )
Vonnis
Rechtbank Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/545897/ HA ZA 18-228
Vonnis van 23 januari 2019
in de zaak van
1. M
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van A ,
wonende te [ woonplaats ] ,
2. F
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van A ,
wonende te [ woonplaats ] ,
eisers,
advocaat: mr. N.M.I. Bastiaans te Amersfoort,
tegen
1. DE GOUDSE VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Gouda,
2. Z ,
wonende te [ wqoonplaats ] ,
gedaagden,
advocaat: mr. M. van der Bent te Middelburg.
Partijen zullen hierna U qq c.s., De Goudse en Z genoemd worden. De gedaagden gezamenlijk zullen De Goudse c.s. worden genoemd.
1.
De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 februari 2018 met producties 1-9,
- de conclusie van antwoord met producties 1-3,
- de akte aanvullende productie 10 van U qq c.s.,
- de aanvullende producties 11-14 van U qq c.s. ten behoeve van de comparitie,
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 1 oktober 2018 inclusief de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2,
De feiten
2.1.
Op maandag 15 mei 2017 heeft op het kruispunt van Ringweg Randenbroek en de Schuilenburgerweg te Amersfoort (hierna: het kruispunt) een aanrijding plaatsgevonden tussen Z in een auto (Opel Corsa) en A (hierna: A) op een bromfiets.
2.2.
De stoplichten op het kruispunt waren op dat moment buiten werking.
2.3.
A reed op de Schuilenburgerweg en Z op de Ringweg Randenbroek. Het verkeer op de Ringweg Randenbroek heeft voorrang ten opzichte van het verkeer op de Schuilenburgerweg.
2.4.
A heeft als gevolg van bet ongeval ernstig letsel opgelopen waaronder ernstig hersenletsel. Hij is hierdoor in een coma geraakt.
2.5.
De moeder van A (mevrouw M, eiser I) en de opa van A (de heer F, eiser 2) treden op als bewindvoerder voor A en hebben hiervoor op 8 maart 2018 op grond van artikel 1 :349 BW een machtiging van de kantonrechter Midden-Nederland gekregen.
2.6.
U qq c.s. heeft aan Baan Hofman Ongevallenanalyse (hierna: Baan Hofman) de opdracht gegeven om de toedracht van de aanrijding te onderzoeken. ln de rapportage van 26 jun! 2017 staat - voor zover relevant - het volgende:
( ... )
4.8 Helmdracht
Gezien de sporen op het dak van de Opel is de helm in contact gekomen met het dak. Met zekerheid kan worden gesteld dal de bestuurder van de bromfiets de helm droeg op het moment van impact op het dak van de Opel. Zeer waarschijnlijk is deze door de impact afgeslagen. We hebben niet kunnen vaststellen of de riem van de helm vast of voldoende vast heeft gezeten.
( ... )
Conclusies
Voorgaand onderzoek heeft geleid tot de volgende conclusies:
( ... )
• De Opel is van zijn rijstrook naar links uitgeweken en bevond zich half links naast zijn rijstrook op het moment van de botsing.
• De Opel heeft op het moment van de botsing maximaal geremd en bleef remmen tot zijn eindpositie tegen de boom.
( ... )
• De Opel reed op het moment van de botsing met een snelheid tussen de 88 km/u en 110 km/h.
• De bromfiets reed op het moment van de botsing tussen de 29 km/h en 37 km/h.
• Indien de bestuurder van de Opel 1 seconde voor de aanrijding reed met een snelheid van 50 km/h, had deze zonder vaart te minderen door kunnen rijden en was de bromfiets de baan overgestoken op het moment dat de Opel zich op het
conflictpunt bevond.
• Beide voertuigen voeren verlichting ten tijden van de aanrijding.
2.7.
De Goudse c.s. heeft aan Bosscha Ongevallenanalyse B.V. (hierna: Bosscha) ook gevraagd de toedracht van het ongeval te onderzoeken en het rapport van Baan Hofman te beoordelen. In het rapport van 15 mei 2017 staat - voor zover relevant het volgende:
II- Politie Utrecht
( ... )
Op 24 oktober 2017 nam de heer H telefonisch contact op. Tijdens dit gesprek heb ik aantekeningen gemaakt. Deze heb ik daarna uitgewerkt naar het volgende verslag:
( ... ) Of de helm dan tijdens de aanrijding ook los moet hebben gezeten kan ik niet met zekerheid zeggen want ik kom natuurlijk niet als eerste bij hel ongeval nadat dit gebeurd is.
Ik kan niet uitsluiten dat iemand de helm heeft losgemaakt.
( ... )
III- Analvse
( ... )
• Vermijdbaarheid
Voor de beoordeling van de vermijdbaarheld is het nodig dat er voor beide betrokkenen kan worden uitgegaan van de snelheden die (binnen redelijke grenzen) van toepassing zijn geweest op het botsmoment en hij nadering van de botsplaats. Ten aanzien van de Opel is er v wat dat betreft wel materiaal dat bruikbaar is voor een analyse van de vermijdbaarheid, maar dat geldt naar mijn mening niet voor de bromfiets. Vandaar dat ik in dit rapport niet nader in ga op de eventuele mogelijkheden van betrokkenen om deze aanrijding te kunnen voorkomen.
( ... )
IV - Conclusies
Het rapport van de heren Baan Hofman geeft geen compleet beeld van de toedracht en is bovendien gebaseerd op een aantal aannames waarover onvoldoende zekerheid bestaat. Op basis van aannemelijke uitgangspunten heb ik berekend dat Z gereden heeft mei een snelheid van 66 á 78 km/u.
A had ter hoogte van de kruising met de Ringweg Randenbroek voorrang te geven aan het verkeerop die Ringweg en terplaatse niet rechtdoor mogen rijden, maar linksaf of rechtsaf moeten slaan.
A heeft een helm gedragen waarvan de sluiting naar alle waarschijnlijkheid niet vast was gemaakt. Het achterlichtvan de bromfiets heeft gebrand. Het is onduidelijk of de koplamp van de bromfiets licht uitstraalde.
2.8. Baan Hofman heeft in een rapport van 10 juli 2018 gereageerd op het rapport van Bosscha. In dit rapport staat - voor zover relevant - het volgende:
( ... )
3. Conclusies
Voorgaand onderzoek heeft geleid tot de volgende conclusies:
• Wij troffen een invoerfout in de formule van de handmatige berekening van de maximum gereden snelheid van de Opel. Deze hebben we bij deze gecorrigeerd en komt op 109.1 km/h.
• Hel verschil in inschatting van de EES-waarde van de Opel op de boom geeft een lagere minimale aanvangssnelheid van 1 km/h. De maximale aanvangssnelheid komt 2.3 km/h lager uit.
• Ten aanzien van de botsplaats, botsconfiguratie en gereden lijn van de Opel bestaat geen verschil van inzicht.
• Dhr. Bosscha heeft een remvertraging in zijn berekening geschat die niet wordt onderbouwd en ver van de werkelijkheid af ligt gezien de referentieproeven.
( ... )
2.9.
Baan Hofman heeft op 10 september 2018 een rapportage gemaakt over de geweldinwerking op het hoofd. In dit rapport staan de volgende conclusies:
( ... )
4. Conclusies
Voorafgaand onderzoek heeft geleid tot de volgende conclusies:
• In de aanrijding met de Opel heeft het hoofd van de bromfietser een (pieklversnelling van 1216 tot 1612 m/s2 ondervonden. De gemiddelde versnelling lag tussen 110,9 en 147,6 G over l5 ms.
• De Head Injury Criterion in de aanrijding met de auto heeft tussen 1943 en 3972 gelegen. Bij een waarde van 1000 is 15% kans op ernstig hersenletsel.
• De Head Injury Criterion in het neerkomen van het slachtoffer op straat heeft tussen 299 en 530 gelegen. Bij een waarde van 700 is 5% kans op ernstig hersenletsel.
2.10.
Op 28 september 2018 heeft Bosscha gereageerd op de rapporten van Baan Hofman. In dit rapport staat - voor zover relevant - het volgende:
( ... )
Na het doornemen van het op 10 september uitgebrachte rapport onder kenmerk 170601B wil ik graag het volgende opmerken:
1. In punt 2.4 worden uitspraken gedaan met betrekking de stijfheid van de helm en de kans op letsel. In punt 3.1 lees ik over de gemeten geweldsinwerking op het hoofd etc. Ondergetekende is technisch verkeersongevallenanalist en geen specialist in de biomechanica. Ik kan derhalve ook geen goed gefundeerde, inhoudelijke reactie geven op de getrokken conclusies in hoofdstuk 4.
2. In punt 3.2 wordt gesteld dat de onderwaarde (uit de PC Crash simulatie) van de Pel snelheid (88 km/u) een piekwaarde van 1216 m/s2 oplevert. Nog los van de vraag qf die piekwaarde correct is vastgesteld-en wat die waarde tot gevolg kan
hebben, wil ik graag opmerken dat het uitgangspunt van die berekening is gemaakt vanuit de (minimale) botssnelheid van de auto (door Baan Hofman berekend op 88 km/u) en dat er over dat uitgangspunt geen overeenstemming bestaat of zekerheid te geven is.
3.
Het geschil
3.1.
U qq c.s. vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard:
- te verklaren voor recht dat De Goudse c.s. volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 15 mei 2017,
- De Goudse c.s. te veroordelen om aan A te vergoeden alle door A geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de de regelen der wet, vermeerderd met de wetttelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag dezer dagvaarding tot die der algehele voldoening,
- De Goudse c.s, te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnisven - voor het geval voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke renten over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
U qq c.s. legt aan de vordering ten grondslag dat Z onrechtmatig heeft gehandeld door veel te hard te rijden. A heeft als gevolg hiervan schade geleden.
3.3.
De Goudse c.s. betwist dat Z te hard reed en dat er een causaal verband is tussen de snelheid en de schade. Verder is sprake van eigen schuld omdat A geen voorrang heeft verleend, hij zijn helm niet goed droeg, zijn bromfiets geen voorlicht had en hij rechtdoor ging waar dat niet was toegestaan. De Goudse c.s. concludeert tot afwijzing van de vordering.
4.
De beoordeling
Gereden snelheid
4.1.
Partijen twisten over de vraag hoe hard Z reed op het moment van de aanrijding met A . De gereden snelheid is van belang om te beoordelen of sprake is van een onrechtmatige daad maar ook voor de beoordeling van het causale verband en de eventuele billijkheidscorrectie. U qq c.s. stelt dat Z met een snelheid van 88-109 km per uur heeft gereden (zie 2.6). Deze snelheid is berekend door Baan Hofman op grond van een remvertraging van 6,7-8,5 m/s2 op het asfalt/de stoep en van 4-8 m/s2 in de berm.
De Goudse c.s. betwist met name de remvertraging omdat niet vast staat dat Z vol heeft geremd. Zij gaat uit van de door Bosscha gehanteerde veellagere rem vertraging van 3- 4 ms2 over de volledige remweg en komt uit op een gereden snelheid van 66 tot 78 km/u
(zie 2.7).
4.2.
Gezien de onderbouwde stelling van U qq c.s. over de gereden snelheid had het op de weg van De Goudse c.s. gelegen haar betwisting hiervan goed te onderbouwen. De Goudse c.s. voert weliswaar ter onderbouwing aan dat niet vast staat dat Z vol heeft geremd na het ongeluk en dat daarom een remvertraging van maar3-4 m/s' realistisch zou
zijn. De Goudse c.s, onderbouwt echter niet waar zij deze remvertraging op baseert en met
name niet in welke omstandigheden 3 m/2! en in welke 4 m/s2 moeten gelden.
4.3.
Bovendien is door U qq c.s onweersproken gesteld dat de stoeprand en de struiken in de berm een extra vertragende werking hebben, waarmee in de aanname zoals opgenomen in het door De Goudse c.s. ingebrachte rapport van Bosscha van 3 -4 m/s2 geen
rekening is gehouden. Verder is in de beide berekeningen geen rekening gehouden met mogelijk remmen vóór de aanrijding door Z . Tot slot is door De Goudse c.s. niet weersproken dat de remvertraging bij volledige remmen op asfalt veel hoger ligt dan de
remvertraging van 3 m/s2 (tussen de 6, 7-8,5 m/s2) en dat door Z in ieder geval op een deel van de route vol is geremd. Dit alles maakt dat de betwisting van De Goudse c.s. van de door U qq gestelde remvertraging onvoldoende onderbouwd is,in ieder geval
onvoldoende om-aan te nemen dat de door De Goudse c.s. gehanteerde onderwaarde van 3 m/s2 zou gelden.
4.4.
De rechtbank neemt daarom een remvertraging van (minimaal) 4 m/s2 als vaststaand aan. De door Z gereden snelheid komt daarmee op tenminste 78 km per uur en dit zal het uitgangspunt zijn voor de verdere beoordeling.
Onrechtmatige daad
4.5.
Het rijden door Z met een snelheid van tenminste 78 km per uur kwalificeert als onrechtmatig daar de maximaal toegestane snelheid ter plaatse 50 km per uur was. Daar komt nog bij dat Z een kruising passeerde, dat het avond was waardoor het zicht minder was dan bij daglicht en dat de verkeerslichten buiten werking waren en knipperden. Dit laatste betekent 'gevaarlijk punt, voorzichtigheid geboden'.ln deze omstandigheden had Z zijn snelheid dan ook moeten aanpassen naar een snelheid van 50 km per uur of zelfs minder. Door dit niet te doen heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens A . De Goudse c.s. is voor de schade die U qq c.s. als gevolg hiervan lijdt aansprakelijk.
Causaal verband
4.6.
Partijen twisten vervolgens over de vraag of sprake is van causaal verband tussen de onrechtmatige daad (te hard rijden) en de gevolgen daarvan (de aanrijding). U qq c.s. stelt dat sprake is van een causaal verband. A heeft de auto van Z aan de linkerkant geraakt en was de auto dus al bijna voorbij toen hij werd aangereden. Bovendien heeft Z nog naar links uitgeweken op het moment van de aanrijding. De Goudse c.s. betwist dat een causaal verband bestaat.
4.7.
Gezien de onderbouwde stelling van U qq c.s. had De Goudse c.s. ook haar betwisting van het causale verband deugdelijk moeten onderbouwen, De Goudse c.s. voert slechts aan dat de vermijdbaarheid volgens haar niet te bepalen is, omdat de snelheid van
A niet bekend is maar zonder toelichting, die ontbreekt, is het voor de rechtbank niet duidelijk welke invloed de precieze snelheid van A nog heeft in de situatie dat A de auto al bijna voorbij. was. Bovendien is niet betwist dat Z is afgeweken van zijn eigen
rijbaan (mogelijk van schrik) en door de combinatie van een (veel) lagere snelheid en het aanhouden van zijn eigen baan was de aanrijding (eenvoudig) te voorkomen.
4.8.
Nu De Goudse c.s. haar betwisting niet voldoende heeft onderbouwd,is komen vast te staan dat er causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad en de aanrijding. Aan nadere bewijslevering op dit punt wordt niet toegekomen en de vraag of de omkeringsregel van toepassing is hoeft niet te worden beantwoord.
Eigen schuld
4.9.
Op grond van artikel 6:101 BW geldt dat voor de schade die (mede) een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend de vergoedingsplicht wordt verminderd in evenredigheid met de mate waarin deze omstandigheid aan de schade heeft bijgedragen (eigen schuld).
4.10.
De Goudse c.s. voert aan dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van A omdat:
- A zijn helm niet of niet goed heeft gedragen,
- A geen voorrang heeft verleend,
- A het inrijverbod heeft: genegeerd,
- en de bromfiets van A geen verlichting had.
De rechtbank zal deze eigen schuld verweren hierna bespreken.
Helm
4.11.
De Goudse c.s, voert aan dat A zijn helm niet goed heeft gedragen en dat een causaal verband bestaat tussen het dragen van de helm en de (Ietsel)schade. U qq c.s. betwist dat de helm niet goed is gedragen en ook dat een causaal verband bestaat tussen het
niet dragen van de helm en de opgetreden schade. U qq c.s. onderbouwt de betwisting van het causaal verband met het rapport van Baan Bofman waaruit blijkt dat het ernstige hersenletsel dat A heen opgelopen moet zijn ontstaan tijdens de (eerste) botsing met de
auto en dus niet te voorkomen was door het dragen van een helm (zie 2.9).
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat De Goudse c.s., gezien de goed onderbouwde betwisting van U qq c.s., haar stelling dat een causaal verband bestaat tussen het niet goed dragen van de helm en het letsel onvoldoende heeft onderbouwd. De Goudse c.s, heeft
tijdens de comparitie naar voren gebracht dat zij onvoldoende tijd heeft gehad om op het rapport van Baan Hofman te reageren. Het rapport van Baan Hofman is twee weken voor de zitting aan De Goudse c .s. toegestuurd en dat geeft voldoende tijd om te reageren, met name omdat op De Goudse c.s. op grond van artikel 150 Rv de verplichting rustte om het causale verband tussen het dragen van de helm en het letsel te stellen, onderbouwen en zo nodig te bewijzen. De Goudse c.s. had daarom op de betwisting van U qq kunnen en moeten anticiperen.
4.13.
De Goudse c.s. stelt nog dat Baan Hofman in haar berekening uitgaat van een snelheid van 88 km per uur in plaats van een snelheid van (tenminste) 78 km per uur (of van de lagere door De Goudse c.s. erkende snelheid). Dit is echter onvoldoende om de gehele
berekening van Baan Hofman te betwisten. Het had op de weg van de De Goudse c.s. gelegen om een onderbouwing te geven waaruit juist blijkt dat het dragen van een helm dit letsel had kunnen voorkomen.
4.14.
Bovendien is niet vast komen te staan dat A zijn helm niet goed heeft gedragen. Dat het bandje van de helm los was op de foto genomen na afloop van het ongeluk is hiervoor onvoldoende, met name omdat de heer H van de politie heeft verklaard dat hij 'niet [kan] uitsluiten dat iemand de helm heeft losgemaakt' (zie 2.7). Bovendien is door De Goudse c.s. erkend dat de helm past in de schade op de auto waaruit blijkt dat A zijn helm in ieder geval ophad toen hij in botsing kwam met de auto.
4.15.
Het beroep op eigen schuld vanwege het niet of niet goed-dragen van de helm zal kortom worden afgewezen.
Voorrang
4.16.
Dat Z op een voorrangsweg reed en dat hij geen voorrang heeft gekregen van A staat tussen partijen niet ter discussie. De Goudse c.s. stelt dat dit mede oorzaak is van het ongeval. U qq c.s. betwist echter dat sprake is van een voorrangsfout. A heeft een inschattingsfout gemaakt als gevolg van de te hoge snelheid van Z .
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat van A niet verwacht mocht worden dat hij rekening hield met de snelheid van Z van tenminste 78 km per uur binnen de bebouwde kom. Het niet verlenen van voorrang is dus geen omstandigheid die aan A kan worden toegerekend. Het beroep op eigen schuld vanwege het niet verlenenvan voorrang zal ook worden afgewezen.
Verlichting
4.18.
Ook de stelling dat A geen verlichting zou hebben gevoerd is onvoldoende onderbouwd door De Goudse c.s .. Bosscha zegt hierover dat 'onduidelijk (is) of de koplamp van de bromfiets licht uitstraalde' omdat de gloeidraad niet is vervormd (zie 2.7). Dat
onduidelijk is of de lamp heeft gebrand is onvoldoende om de stelling te onderbouwen dat de lamp niet heeft gebrand, zodat dit niet is komen vast te staaan. Op grond van artikel 150 Rv kan De Goudse c.s, niet volstaan met suggesties aanvoeren over het branden van de lamp, maar zal ze moeten stellen en onderbouwen dat de lamp niet brandde. Het beroep op eigen schuld vanwege het niet hebben van een werkende koplamp zal ook worden afgewezen.
Het negeren van het inrijverbod
4.19.
Tot slot moet worden beoordeeld ofsprake is van eigen schuld vanwege het negeren van het inrijverbod. Tussen partijen staat niet ter discussie dat A rechtdoor wilde rijden en dat dit niet was toegestaan. De Goudse c.s, stelt dat A als hij rechts- of linksaf was gegaan hij langzamer zou hebben gereden en op een andere positie op de weg. Bovendien zou hij dan de richting van Z op hebben gekeken. U qq c.s, betwist het door De Goudse c.s. gestelde.
4.20.
Ook hier geldt dat De Goudse c.s, onvoldoende heeft onderbouwd dat een causaal verband bestaat tussen het rechtdoor rijden en de aanrijding. Dat A langzamer zou hebben gereden als hij rechts- of linksaf was gegaan, is onvoldoende omeen causaal verband aan te nemen, mede omdat A de auto aan de linkerkant heeft geraakt en de auto dus al bijna voorbij was op het moment van de aanrijding. Als hij langzamer zou hebben gereden dan had dit ongeluk dus niet kunnen worden voorkomen. Het had dan langer geduurd voordat hij de weg was overgestoken. Dat hij Z in dat geval (wellicht) zou hebben gezien is ook onvoldoendeom een causaal verband aan te nemen. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft A niet goed kunnen inschatten hoe hard Z reed vamvege zijn te hoge snelheid.
Onder die omstandigheden maakt het dus niet uit of hij hem heeft gezien of niet,
Conclusie
4.21.
De slotsom is dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van A . De Goudse c.s. is aansprakelijk voor degeheleschade en de rechtbank zal devordering tot vergoeding hiervan toewijzen. Voor het toepassen van de billijkheidscorrectie bestaat geen aanleiding meer. Bij de door U qq c.s. gevorderde verklaring voor recht bestaat geen zelfstandig belang en die wordt daarom afgewezen,
Proceskosten
4.22.
De Goudse c.s, zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van U qq c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 99,91
- griffierecht € 291,00
~ salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten x tarief II à € 543,-)
Totaal € 1.476,91
5.
De beslissing
De rechtbank
- veroordeelt De Goudse c.s. te vergoeden alle door A geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten als gevolg van de aanrijding op 15 mei 2017, nader op te maken bij staat,
- veroordeelt De Goudse c.s. in de proceskosten, aan de zijde van U qq c.s. tot op heden begroot op € 1.476,91,
- veroordeelt De Goudse c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat De Goudse c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijvingaan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst af het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Krijnen en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.
2294/3048
Met dank aan J. Roth, SAP Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak. www.letselschademagazine.nl/2019/RBROT-230119