Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 280819

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBROT-280819

Rechtbank Rotterdam

Team handel en haven
zaaknummer I rekestnummer: C/10/573716 / HA RK 19-519

Beschikking van 28 augustus 2019

in de zaak van

[ verzoekster ] ,
wonende te [ woonplaats ] ,
verzoekster,
advocaat mr. J, van de Watering te Breda,

tegen

de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
verweerster,
advocaat mr. A.J. Schoonen te Apeldoorn.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als[ verzoekster ] en Achmea.

1.
De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 12 bijlagen,
- het verweerschrift,
- bijlage 13 van [ verzoekster ] , toegezonden bij brief van 1 juli 2019,
- de pleitnotitie van [ verzoekster ] , met bijlage 14,
- de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 3 juli 2019.

2.
De feiten

2.1.
Op 19 november 2018 is [ verzoekster ] op de G.J. de Jonghweg te Rotterdam een verkeersongeval (verder: het ongeval) overkomen, waarbij zij als bestuurder van een rode personenauto Suzuki Swift werd aangereden door een witte auto, bestuurd door [ X ]
(verder: [ X ] ). De laatstbedoelde auto was van het merk en type Volkswagen Transporter (verder: de VW Transporter) en was overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) bij Achmea verzekerd.

2.2.
[ verzoekster ] en de VW Transporter reden op de G.J.de Jonghweg in dezelfde richting. Bij het ongeval raakte het rechterzijscherm uiterst voor (tussen de voorwielkast en het voorste knipperlicht) van de VW Transporter de auto van [ verzoekster ] aan het zij scherm
linksachter ter hoogte van het achterwiel. Op het wegdek zijn remsporen, weglopend naar links, van de VW Transporter aangetroffen.

2.3.
De G.J. de Jonghweg is een voor het openbaar verkeer openstaande weg in de bebouwde kom nabij het centrum van Rotterdam met, in de rijrichting van [ X ] gezien, parkeervakken langs de rechterzijde, waar parallel aan de weg in file geparkeerd kan worden. Op de plek van de aanrijding maakt deze weg een flauwe bocht naar rechts. De maximumsnelheid ter plaatse is 50 km/u. Dichtbij de plaats van de aanrijding bevindt zich een voetgangersoversteekplaats. Aan de overzijde van de weg is daar een gebouw van de Hogeschool Rotterdam gevestigd.

2.4.
[ verzoekster ] en [ X ] hebben een aanrijdingsforumulier ingevuld en ondertekend waar in de auto van [ verzoekster ] wordt aangeduid als auto B en de VW Transporter als auto A. In de op de voorzijde van het aanrijdingsformulier door [ X ] getekende situatieschets is auto B schuin voor, en gezien in de rijrichting met de achterzijde rechts van, auto A weergegeven. Verder is op de voorzijde van dit aanrijdiugsformulier door [ X ] ingevuld:
"Auto B was al aantal meters uit parkeervak weg",
Op het formulier is bij "toedracht" aangekruist het vakje: botste op achterzijde.
Bij "gewonden" is het vakje nee aangekruist.

2.5.
Ten tijde van het ongeval bevond zich in de personenauto van [ verzoekster ] een passagier genaamd [ Y ] .

3.
Het geschil

3.1.
[ verzoekster ] verzoekt na wijziging - samengevat - :
1. te bepalen dat Achmea aansprakelijk is voor de door [ verzoekster ] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade;
2. de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten op € 5.047,94, te vermeerderen met het door [ verzoekster ] verschuldigde griffierecht en met veroordeling van Achmea tot betaling van deze kosten.

3.2.
Achmea voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [ verzoekster ] in haar verzoek, althans afwijzing van het verzochte.

4.
De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [ verzoekster ] berust op artikel 1019w Rv. Dit artikel geeft, indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, ieder van hen de mogelijkheid om de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De
investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.2.
Achmea voert primair als verweer dat [ verzoekster ] niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat er geen sprake is van letsel- of overlijdensschade. Dit verweer faalt. Het is voor de thans te nemen beslissing niet vereist dat duidelijkheid bestaat over de letselschade. De stelplicht waaraan Achmea refereert houdt in dit geval slechts in dat wordt gesteld en toegelicht welk letsel [ verzoekster ] zelf meent door het ongeval te hebben bekomen en dat zij zich in dat verband tot een arts heeft gewend. [ verzoekster ] heeft bij haar verzoekschrift gesteld dat zij door het ongeval een hersenschudding en whiplashachtige klachten heeft opgelopen. Het bestaan van dit letsel is weliswaar niet met medische bescheiden onderbouwd, maar [ verzoekster ] heeft ter zitting verklaard dat zij later op de dag van het ongeval onderweg naar huis klachten kreeg en zich heeft gewend tot de eerste hulp van het ziekenhuis waar een hersenschudding werd geconstateerd. Deze verklaring van [ verzoekster ] vindt steun in de schriftelijke verklaring van [ Y ] , die vermeldt dat hij later hoorde dat [ verzoekster ] onderweg naar huis zich slecht voelde en dat zij zich heeft begeven naar de eerste hulp waar een hersenschudding werd geconstateerd. Verder heeft [ verzoekster ] ter zitting een doosje met pillen van de apotheek en, in berichten op haar telefoon, diverse afspraken met onder meer een revalidatiearts en de afdelingen radiologie en anesthesie van het Dijklander ziekenhuis getoond. Dit alles maakt voldoende aannemelijk dat in de visie van [ verzoekster ] als gevolg van het ongeval sprake is van enig letsel waarvoor zij zich onder doktersbehandeling heeft gesteld. Voor de schade die [ verzoekster ] door dat letsel stelt te lijden houdt zij (de verzekerde van) Achmea aansprakelijk. [ verzoekster ] dient daarom te worden aangemerkt als een persoon als bedoeld in artikel 1019w lid 1 Rv. De zaak is ook, zoals niet tussen partijen in geschil is, geschikt voor behandeling als deelgeschil in de zin van artikel 1019w Rv. Immers, de vraag of Achmea aansprakelijk is Voor de gevolgen van het ongeval houdt partijen verdeeld en blokkeert daarmee de verdere afwikkeling van de schade en een oordeel over dit geschilpunt kan een bijdrage leveren aan het vlot trekken van de onderhandelingen die uiteindelijk kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst.

4.3.
[ verzoekster ] baseert de aansprakelijkheid van Achmea op een onrechtmatige daad van [ X ] . Zij stelt dat [ X ] in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) en artikel f van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gehandeld door te
hard, althans onvoldoende oplettend en voorzichtig te rijden en onvoldoende te anticiperen op de voor hem rijdende auto van [ verzoekster ] waardoor hij van achteren tegen haar auto is aangereden. Dat [ X ] haar auto niet middenachter heeft geraakt is het gevolg van de omstandigheid dat hij onvoldoende snelheid kon minderen en daarom remmend sterk naar links heeft gestuurd. Verder stelt [ verzoekster ] dat zij ten tijde van de aanrijding het parkeervak reeds geheel had verlaten, meer dan drie parkeervakken was gepasseerd en met een snelheid tussen de 20 en 30 kilometer normaal rechts in de rijbaan met de weg mee reed.
Achmea betwist dat. Volgens haar was [ verzoekster ] nog bezig om met haar auto vanuit de parkeerstand de weg op te rijden en heeft zij in strijd gehandeld met artikel 54 RVV. Zij heeft de weg voor [ X ] , die geen reden had om bijzonder oplettend te zijn en ook niet te hard reed, geblokkeerd door plots voor zijn auto uit het parkeervak weg te rijden.

4.4.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [ verzoekster ] de bewijslast van de door haar gestelde toedracht van het ongeval.

4.5.
[ verzoekster ] onderbouwt de door haar gestelde toedracht van het ongeval met de door haar overgelegde schriftelijke verklaring van [ Y ] , haar eigen schriftelijke verklaring en verklaring ter zitting en de door de verzekerde van Achmea op het aanrijdingsformulier
ingevulde tekst "Auto B was al aantal meters uit parkeervak weg". Daarnaast beroept zij zich op het schadebeeld aan de auto's en het remspoor van de VW Transporter dat zichtbaar is op de door [ verzoekster ] als bijlage 9 overgelegde foto (verder: het remspoor). Achmea beroept zich voor de door haar aangevoerde toedracht eveneens op dat schadebeeld en remspoor. Daarnaast beroept zij zich op de op het aanrijdingsformulier weergegeven situatieschets. [ X ] was niet ter zitting aanwezig en van hem is ook geen verklaring overgelegd.

4.6.
Uit het schadebeeld aan de auto's blijkt dat de beide auto's zich op het moment van de aanrijding niet recht achter elkaar maar in een hoek ten opzichte van elkaar bevonden. Deze hoek kan verklaard worden doordat [ verzoekster ] nog bezig was met uitparkeren en daarom schuin op de weg stond, maar ook doordat [ verzoekster ] langzamer dan [ X ] reed, [ X ] dat te laat opmerkte en [ X ] van richting is veranderd toen hij zag dat de dreigende aanrijding niet door remmen te voorkomen was. Tijdens de botsing heeft, aldus [ verzoekster ] , ook de auto van [ verzoekster ] naar links en rechts bewogen, hetgeen het schadebeeld ook kan hebben beinvloed. Voorts blijkt uit het remspoor dat de VW Transporter tijdens het remmen naar links is uitgeweken maar aan het einde van de remweg, waar het linkerwiel de stoeprand van de middenberm/trambaan raakte of bereikte, kort naar rechts is afgeweken. Het remspoor kan verklaard worden door het plotseling moeten reageren op het onverwacht uit een parkeervak komen van een geparkeerde auto door een bestuurder die met gematigde snelheid rijdt; het kan echter evenzeer verklaard worden door het plotseling snelheid moeten verminderen van een bestuurder die te snel rijdt en die te laat een auto voor zich ziet die 20-30 km/u rijdt, zodat stevig geremd en uitgeweken moet worden. Het schadebeeld aan de auto's en het remspoor passen derhalve in de beide voormelde scenario's van de toedracht.

4.7.
De schriftelijke verklaring van getuige [ Y ] vermeldt - voor zover hier van belang - :
"[ ... ]
Nadat wij een parkeerplek hadden verlaren en in de tweede versnelling reden tussen de 20 en 30 kilometer werden wij van achteren aangereden [ ... ]
Na de aanrijding zei de bestuurder dat hij ons niet gezien had en bood zijn excuses aan.
[ ... ] Hij gaf ook toe dat het zijn fout was [ ... ]
[ ... ] heeft de tegenpartij het initiatief genomen om het schadeformulier dan maar in te vullen, waarbij hij de melding maakte dat hij heel slecht kon schetsen Maar hij meldde dat als de verzekering er om zou vragen hij de situatie zou toelichten en zijn schuld zou erkennen.
[ ... ] 
"

Met deze verklaring en de door de verzekerde van Achmea op het aanrijdingsforrnulier ingevulde tekst "Auto B was al aantal meters uit parkeervak weg" heeft [ verzoekster ] in beginsel bewezen dat zij ten tijde-van het ongeval met haar auto vanuit het parkeervak reeds volledig de weg was opgereden en dat die bijzondere manoeuvre toen was voltooid. Haar eigen verklaring ondersteunt dat bewijs.

4.8.
Als tegenbewijs heeft Achmea, buiten het schadebeeld en het remspoor, slechts de situatieschets op het aanrijdingsformulier opgevoerd. Gelet op de zeer eenvoudige tekening, waarop de rijbaan, de parkeervakken, de middenberm etc. niet zijn ingetekend doch slechts
twee rechthoeken, met A en B gemerkt, zijn getekend, en gezien de verklaring van [ Y ] , dat [ X ] zei dat hij heel slecht kon schetsen en dat hij als de verzekering er om zou vragen hij de situatie zou toelichten en zijn schuld zou erkennen, is dat onvoldoende om het door
[ verzoekster ] geleverde bewijs te ontzenuwen. In het licht van die verklaring en de door [ verzoekster ] gestelde erkenning van schuld door [ X ] lag het op de weg van Achmea om haar betwisting nader te onderbouwen. Achmea beeft echter geen schriftelijke verklaring van [ X ] ingebracht (en ook niet verzocht om nader tegenbewijs te mogen vergaren of leveren). De kennelijk door [ X ] ingevulde achterzijde van het aanrijdingsformulier, waarover Achmea behoort te beschikken en waarvan op grond van artikel 21 Rv de overlegging door Achmea mocht worden verwacht, ontbreekt evenzeer. Aan die processuele houding van Achmea behoeven echter gelet op het voorgaande geen gevolgtrekkingen te worden verbonden.

4.9.
Het vorenstaande leidt er toe dat met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, en daarom is bewezen, dat [ verzoekster ] ten tijde van het ongeval met haar auto vanuit het parkeervak reeds volledig de weg was opgereden en dat die bijzondere manoeuvre toen was
voltooid. Daarmee is eveneens bewezen dat het ongeval is ontstaan doordat [ X ] zijn auto niet tot stilstand heeft kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was. Immers, vast staat dat [ X ] de auto van [ verzoekster ] van achteren is genaderd, zodat het aan hem was om voldoende afstand te houden en zijn verkeersgedrag op de situatie op de weg voor hem aan te passen. Uit het ontstaan van het ongeval blijkt dat [ X ] dit onvoldoende heeft gedaan en dat hij zijn auto niet tot stilstand heeft kunnen
brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en deze vrij was, zelfs als hij zich (naar [ verzoekster ] overigens betwist) aan de maximumsnelheid hield, Dit betekent dat Achmea jegens [ verzoekster ] aansprakelijk is voor de schade die zij door het ongeval heeft geleden en zal lijden.

4.10.
Achmea voert als verweer dat er sprake is van eigen schuld van [ verzoekster ] aan het ongeval. Op grond van artikel 150 Rv rust op Achmea de plicht om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit die eigen schuld volgt en bij voldoende betwisting die feiten en omstandigheden te bewijzen. Daarbij dient, gelet op het voormelde bewijs, als uitgangspunt te worden genomen dat [ verzoekster ] ten tijde van het ongeval met baar auto vanuit het parkeervak reeds volledig de weg was opgereden en dat die bijzondere manoeuvre toen was voltooid en zij met een snelheid van ongeveer 20-30 km/u, die ter plaatse, gelet op de verkeerssituatie, in beginsel niet ongepast was, de weg nonnaai volgde. Dat, uitgaande van die situatie, [ verzoekster ] aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen heeft Achmea niet toegelicht. Achmea stelt slechts dat [ verzoekster ] aan het ontstaan van het ongeval heeft bijgedragen omdat zij bij het wegrijden uit een parkeervak geen vrije doorgang heeft verleend aan het overige verkeer en die stelling kan, gelet op het voorafgaande, niet worden gevolgd, Het beroep van Achmea op eigen schuld van [ verzoekster ] faalt daarom.

4.11.
Het verzoek sub I dient op grond van het vorenstaande te worden toegewezen. Het debat over het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde letselschade doet daar niet aan toe of af, de gevorderde verklaring voor recht ziet daarop niet. Dat debat zal buiten
rechte en/of in een later stadium dienen plaats te vinden.

de kosten van het deel geschil

4.12.
Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld,
komen de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking. Deze uitzondering is niet aan de orde nu de aansprakelijkheid van Achmea voor de door [ verzoekster ] ten gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade in dit deelgeschil is vastgesteld.
In dit geval dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden.

4.13.
Volgens opgave van [ verzoekster ] heeft zowel mr. Van de Watering als zijn kantoorgenoot mr. Van der Ven tijd aan het deelgeschil besteed en bedraagt het door mr. Van de Watering gehanteerde uurtarief à 245,00 en het uurtarief van zijn kantoorgenoot€ 185,00, beide te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% BTW. Het betoog van Achmea dat dit uurtarief van mr. Van de Watering bovenmatig is, volgt de rechtbank niet nu mr. Van de Watering een ervaren en gespecialiseerd letselschadeadvocaat is. De rechtbank
zal daarom bij de begroting de voormelde uurtarieven hanteren.

4.14.
Uit de opgave van [ verzoekster ] blijkt verder dat mr. Van der Ven in totaal 6,3 uur aan het deelgeschil heeft besteed en rnr. Van der Watering 11,2 uur, tezamen in totaal 17,5 uur. Achmea betwist dat een totale tijdsbesteding van meer dan 14 uur redelijk is en voert
daartoe aan dat de omvang van het deelgeschil zeer gering is. De rechtbank volgt Achmea hierin. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dit de volgens de opgave door mr. Van der Watering aan het opstellen van de pleitnotitie bestede tijd van 4,8 uur, gelet op de
omvang van de pleitnotitie en de omstandigheid dat deze voor een groot deel herhaling bevat, bovenmatig is. De door mr. Van der Watering aan het deelgeschil bestede tijd wordt daarom nader begroot op 7,7 uur.

4.15.
De reiskosten van een advocaat voor het bijwonen van de zitting plegen in het algemeen te zijn inbegrepen in zijn uurtarief. Het lag dan ook op de weg van [ verzoekster ] om toe te lichten waarom die reiskosten in dit geval in redelijkheid separaat in rekening konden
worden gebracht. Bij gebrek aan die toelichting kunnen de door mr. Van der Watering gedeclareerde reiskosten ad € 40,50 niet worden aangemerkt als kosten die voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Deze zullen daarom door de rechtbank buiten de begroting
worden gelaten.

4.16.
Inclusief kantoorkosten en BTW komen de gemaakte kosten daarmee op ((6,3 x€ 237,28=) € 1.494,86 + (7,7 x € 314,24 =) € 2.419,65=) € 3.914,51 te vermeerderen met het door [ verzoekster ] betaalde griffierecht ad € 81,00. De kosten van het deelgeschil aan de zijde van [ verzoekster ] worden daarom begroot op € 3.995,51. Aangezien Achmea aansprakelijk is voor de schade, zal zij, nu hierom door [ verzoekster ] is verzocht, worden veroordeeld tot betaling van de onderhavige kosten.

5.
De beslissing

De rechtbank

bepaalt dat Achmea aansprakelijk is voor de door [ verzoekster ] ten gevolge van het ongeval van 19 november 2018 geleden en nog te lijden schade,

begroot de kosten als bedoeld in artikel ) 1019aa lid 1 Rv aan de zijde van [ verzoekster ] op€ 3.995,51 (zegge: drieduizend negenhonderd vijfennegentig euro en éénerrvijftig cent) en veroordeelt Achmea tot betaling van deze kosten,

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

wijst af het meer of anders verzochte

Deze beschikking is gegeven door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.

2515/160

Met dank aan de heer mr. J. van de Watering, Arcus Letselschade Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBROT-280819