Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 290419

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBZWB-290419

beschikking 

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken 

Breda 

zaaknummer / rekestnummer / C/02/353835/ HA RK 19-8 

Beschikking van 29 april 2019 

in de zaak van [ verzoeker ] 
wonende te [ woonplaats ] , 
verzoeker, 
advocaat mr. R.H. Vermeeren, 

en 

de naamloze vennootschap 
ACHMEA SCHADEVERZEKERING NV, 
gevestigd te Apeldoorn, 
verweerster, 
advocaat mr. E. Bos-van den Berg. 

Partijen zullen hierna [ verzoeker ] en Achmea worden genoemd 

1. 
De procedure

1.1. 
Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het verzoekschrift voorlopig deskundigenonderzoek, ter griffie ingekomen op 10 januari 2019, met producties genummerd 1 en 2, 
- de (aangetekende) brieven van de griffier van deze rechtbank van 8 februari 2019, 
- het verweerschrift voorlopig deskundigenbericht, ter griffie ingekomen op 20 maart 2019, met 1 productie, 
- de mondelinge behandeling, gehouden op 1 april 2019, 
- de pleitnota aan de zijde van [ verzoeker ] 

2. 
Het verzoek 

2.1. 
[ verzoeker ] verzoekt de rechtbank het in zijn verzoekschrift voorgestelde voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen, met benoeming van prof. dr. L. Visscher tot deskundige en met veroordeling van Achmea in de kosten. 

2.2. 
Achmea voert verweer en verzoekt de rechtbank [ verzoeker ] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek af te wijzen met veroordeling van [ verzoeker ] in de kosten. 

3.
De beoordeling

3.1. 
Ten aanzien van het onderhavige verzoek en de stellingen van partijen, overweegt de rechtbank als volgt. 

3.2. 
Het verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek is gedaan met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 202-207 Rv. 

3.3.
[ verzoeker ] legt aan zijn verzoek - kort samengevat - ten grondslag dat hij als gevolg van een ongeval op 27 mei 2012, veroorzaakt door een verzekerde van Achmea, ernstig hand- en hoofdletsel. heeft opgelopen. Er is sprake van een post traumatische stress stoornis en blijvende invaliditeit van de linker hand. Achmea heeft aansprakelijkheid erkend, maar partijen hebben tot op heden geen overeenstemming bereikt over een aantal schadeposten, met name de hoogte van het smartengeld. [ verzoeker ] wil het smartengeld door de rechtbank vast laten stellen en acht het noodzakelijk dat daaraan voorafgaand nader onderzoek wordt gedaan naar de impact van het letsel op zijn leven. [ verzoeker ] acht het daarbij van belang dat het onderzoek wordt gedaan op grond van de QALY-methodiek die in de gezondheidseconomie wordt gebruikt, maar inmiddels toepasbaar is gemaakt als hulpmiddel bij de bepaling van de hoogte van smartengeld. Achrnea heeft een dergelijk onderzoek geweigerd, omdat zij meent dat deze systematiek niet van 
waarde kan zijn bij de bepaling van smartengeld. 
[ verzoeker ] stelt dat er geen sprake is van enige afwijzingsgrond en dat hij een rechtstreeks belang heeft bij het verzoek, omdat hij het onderzoek wil inbrengen als bewijsmiddel in een procedure tegen Achmea in het kader van een gerechtelijk vaststelling van smartengeld. 

3.4. 
Achmea voert verweer en stelt - kort samengevat - dat Achmea in 2016 een slotuitkering heeft gedaan en dat er na juni 2016, toen Achmea het verzoek tot het benoemen van prof. dr. L.T. Visscher heeft afgewezen, geen inhoudelijk contact meer tussen partijen is geweest. Het huidige geschil gaat in feite over de vraag of de QALY-methode de aangewezen methode is om het bedrag aan smartengeld te bepalen. Achmea is van mening dat dit niet zo is. De hoogte van het smartengeld wordt door de rechter naar billijkheid vastgesteld en is dus een discretionaire bevoegdheid van de rechter. Bovendien is de QALY-methode niet ontwikkeld voor de vaststelling van smartengeld en is er geen overeenstemming over de financiële waarde van de QALY, zodat ook als QALY wel als onderzoeksmethode wordt geaccepteerd, de waarde per QALY moet worden vastgesteld. 
Achmea stelt daarnaast dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat het verzoek niet ziet op feiten die zich voor bewijslevering lenen, maar om een juridische beoordeling die de rechter zelf kan verrichten, namelijk welk bedrag aan smartengeld passend is. Ook is niet vastgesteld dat de QALY-methode een geschikte methode is om tot begroting van smartengeld te komen. Daartoe zal eerst een civiele procedure moeten worden gevoerd. 
In het geval de rechtbank het verzoek zal toewijzen, dan stemt Achmea in met de vraagstelling en de voorgestelde deskundige. 

3.5. 
Ten aanzien van het onderhavige verzoek en de stellingen van partijen, overweegt de rechtbank als volgt. Een.voorlopig deskundigenonderzoek dient ertoe een partij de mogelijkheid te geven aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die heeft te oordelen over een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek dient, indien het verzoek voldoende concreet en ter zake dienend is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden, in beginsel te worden toegewezen. Afwijzing van een verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek is slechts mogelijk indien zich feiten en omstandigheden voordoen die duiden op strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid dan wel een ander door de rechter geoordeeld zwaarwichtig belang (HR 19 december 2003, NJ 2004,584). 

3.6. 
Het verweer van Achmea komt er in de kern op neet dat de QALY -methode niet geschikt is om de hoogte van smartengeld te bepalen, omdat die methode is ontwikkeld in de farmaco-economie om de kosten en baten van medische behandelingen te vergelijken en om keuzes te maken in behandelmethodes. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet is gezegd dat de methode niet toepasbaar is voor andere doeleinden, zoals het bepalen van de hoogte van het smartengeld. In een bodemprocedure zal uiteindelijk moeten blijken of de metbode geschikt is. Het nut van de QALY -methode voor de vaststelling van de hoogte van het smartengeld is daarom niet op voorhand uit te sluiten, zodat de rechtbank het verzoek toewijst. 

3.7. 
Nu Achmea geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vraagstelling en de voorgestelde deskundige, heeft de rechtbank prof. mr. L. Visscher benaderd om het voorlopig deskundigenonderzoek te verrichten. Hij heeft zich daartoe bereid verklaard. Prof. mr. Visscher heeft de kosten voor het onderzoek begroot op een bedrag van € 7.260,00 inclusief btw. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. 

3.8. 
Ten aanzien van de kosten van de deskundige ziet de rechtbank aanleiding, zoals gebruikelijk in procedures waarin de aansprakelijkheid wordt erkend, te bepalen dat het voorschot vooralsnog door Achmea moet worden gedragen. 

4. 
De beslissing 

De rechtbank 

4.1. 
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vraag: 

Wilt u op basis van het plastisch chirurgisch expertiserapport van drs. R. Feitz d.d. 19 november 2015 een onderzoek doen naar de vermindering van de kwaliteit van leven uitgedrukt in een hoeveelheid euro's per nog te leven levensjaar uitgaande van de gerapporteerde blijvende invaliditeit op basis van de QALY-systematiek en daarbij uw uitgangspunten en uw uitkomsten zo uitgebreid mogelijk motiveren? 

4.2.
Is voornemens tot deskundige te benoemen

de heer prof, mr. L. Visscher, 
verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Law School, 
gevestigd te Rotterdam (postadres: Postbus 1738,3000 DR Rotterdam), 
T: 010-408 16 13,

4.3.
stelt het voorschot voorlopig vast op een bedrag van € 7.260,00 inclusief btw (uurtarief: € 250,00.exclusief btw),

4.4. 
stelt partijen in de gelegenheid zich schriftelijk over het voorschot uit te laten en wel binnen 2 weken na dagtekening van deze beschikking,

4.5. 
houdt de beslissing voor het overige aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.T. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2019. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/RBZWB-290419