Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 190820

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBMNE-190820

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht kantonrechter
locatie Utrecht

zaaknummer: 8262956 UC EXPL 20-299 SM/1152

Vonnis van 19 augustus 2020

In de zaak tussen

Vivat Schadeverzekeringen N.V., t.h.o.d.n. Reaal Schadeverzekeringen,
gevestigd in Amstelveen,
verder te noemen Reaal,
eisende partij,
gemachtigde: mr. G.R.M. van den Assum,

en

[ gedaagde ] ,
wonend in [ woonplaats ] ,
verder te noemen [ gedaagde ] ,
gedaagde partij ,
gemachtigde: mr. E.J.M. Lorié (SRK rechtsbijstand).

1. De procedure

1.1. Vivat heeft een vordering ingesteld tegen [ gedaagde ] met een dagvaarding met producties. [ gedaagde ] heeft een verweerschrift met producties ingediend en een tegenvordering ingesteld. Bij e-mail van 19 maart 2020 is aan partijen meegedeeld dat in verband met de beperkte zittingscapaciteit als gevolg van de maatregelen vanwege COVID 19 de kantonrechter heeft besloten dat schriftelijk wordt verder geprocedeerd. Partijen hebben daarna met conclusies van repliek en dupliek op elkaars standpunt en nader ingediende stukken gereageerd.

1.2. De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2. Het geschil

in conventie

2.1. [ gedaagde ] is op 16 november 2016 als bestuurder van een personenauto van achteren aangereden door een andere personenauto. Deze auto was verzekerd bij Reaal.

2.2. [ gedaagde ] reed in de auto van zijn vader. Na de aanrijding werd hij bijgestaan door de Stichting Achmea Rechtsbijstand (hierna: Achmea), de rechtsbijstandsverzekering van zijn vader.

2.3. [ gedaagde ] heeft Reaal op 13 december 2016 aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Reaal heeft de aansprakelijkheid erkend en een voorschot op de schade betaald van in totaal € 3.500.

2.4. In een brief van 6 september 2018 heeft Reaal aan [ gedaagde ] meegedeeld dat uit een door haar ingesteld onderzoek is gebleken dat hij opzettelijk onjuiste opgave heeft gedaan om zo een (hogere) uitkering van Reaal te krijgen. Zij heeft erop gewezen dat zowel op grond van de door haar gehanteerde de polisvoorwaarden als op grond van de wet (artikel 7:941 van het Burgerlijk Wetboek, BW) bij een frauduleuze claim geen enkel recht bestaat op uitkering. Daarom moet [ gedaagde ] de al uitgekeerde voorschotten terugbetalen. Daarnaast stelt Reaal dat zij schade heeft geleden, omdat zij vanwege het handelen van [ gedaagde ] onderzoek heeft moeten doen. Ook de kosten van dit onderzoek moet [ gedaagde ] aan haar terugbetalen.

2.5. Reaal heeft de persoonsgegevens van [ gedaagde ] laten opnemen in de interne en externe registers voor verzekeringsfraude (respectievelijk het incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister).

2.6. Reaal vordert een bedrag van € 8.154,30 (€ 532 vanwege door haar intern gemaakte kosten, € 4.122,30 vanwege onderzoekskosten en € 3.500 vanwege ten onrechte uitgekeerde voorschotten), te vermeerderen met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.

2.7. [ gedaagde ] heeft tegengesproken dat hij bij de behandeling van zijn schadeclaim opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt/fraude heeft gepleegd. Verder wijst hij erop dat artikel 7:941 lid 5 BW waarop Reaal het verval van het recht op uitkering baseert, niet van toepassing is in de verhouding tussen El[ gedaagde ] als benadeelde en Reaal als verzekeraar van de aansprakelijke bestuurder.

in reconventie

2.8. Volgens [ gedaagde ] heeft Reaal met de betaling van € 3.500 de schade die hij heeft geleden door het ongeval niet volledig vergoed. Hij vordert betaling van het restant schadebedrag van € 5.500. Daarnaast vordert hij dat Reaal wordt veroordeeld binnen tien dagen na het wijzen van dit vonnis de inschrijving van zijn gegevens in de registers door te halen en te bepalen dat Reaal een dwangsom verbeurt van € 5.000 voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft.

2.9. Reaal heeft verweer gevoerd.

3. De beoordeling

Artikel 7:941 lid 5 BW

3.1. Reaal legt aan de terugvordering van de verstrekte voorschotten ten grondslag dat door het doen van onjuiste opgave door [ gedaagde ] het recht op uitkering geheel is vervallen. Zij baseert dit op artikel 7:941 lid 5 BW, op grond waarvan het recht op uitkering vervalt bij - kort gezegd - frauduleus handelen van de verzekerde tegenover de verzekeraar.

Dit artikel is niet van toepassing op de verhouding tussen [ gedaagde ] en Reaal. [ gedaagde ] heeft als benadeelde/slachtoffer Reaal rechtstreeks aangesproken voor de schade die is veroorzaakt door de verzekerde van Reaal (artikel 6 lid 1 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen), maar tussen [ gedaagde ] en Reaal bestaat niet de in artikel 7:941 lid 5 BW bedoelde contractuele verhouding tussen verzekeraar en verzekerde. Ook analoge toepassing van artikel 7:941 lid 5 BW is in de verhouding tussen [ gedaagde ] en Reaal niet mogelijk (zie Hoge Raad 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1103).

3.2. Reaal heeft het ontbreken van causaal verband niet aan haar vordering ten grondslag gelegd. Dat zij van mening is dat [ gedaagde ] geen schade heeft geleden vanwege de geringe impact van het ongeval, kan daarom ook niet leiden tot toewijzing daarvan.

Schadevergoeding vanwege toerekenbare tekortkoming

3.3. Zoals hiervoor is overwogen is er geen contractuele verhouding tussen [ gedaagde ] en Reaal. Een beroep op schadevergoeding vanwege een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de polisvoorwaarden kan daarom geen grondslag zijn voor de vorderingen van Reaal.

Schadevergoeding vanwege onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW)

3.4. Reaal legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [ gedaagde ] opzettelijk niet naar waarheid heeft verteld over zijn klachten die voor het ongeval bestonden (pre-existentie) en over het feit dat hij voor het ongeval al twee maanden arbeidsongeschikt was, zoals volgens haar blijkt uit een rapport van de bedrijfsarts van 30 januari 2017, waarin als eerste ziektedag 21 september 2016 is vermeld.

3.5. Reaal baseert haar stelling dat [ gedaagde ] niet naar waarheid heeft verklaard op de informatie die hij op 18 december 2017 heeft gegeven tijdens een huisbezoek aan hem door de schaderegelaar van Reaal. Zij beroept zich op het rapport van de schaderegelaar (productie 5 van [ gedaagde ] ) waarin is vermeld:
"Pre existentiële klachten Geen Goede gezondheid. Deed aan fitness, september 2016 verkeerde beweging gemaakt op het werk en daardoor rugklachten. Tijdelijk 2 tot 3 weken"

3.6. Volgens [ gedaagde ] heeft hij aan Reaal gemeld dat hij voorafgaand aan het ongeval klachten had. Hij erkent dat hij zich op 26 september 2016 heeft ziekgemeld in verband met deze klachten, maar hij was niet onafgebroken arbeidsongeschikt. Tussentijds was hij beter gemeld, maar omdat binnen vier weken een nieuwe ziekmelding plaatsvond heeft de bedrijfsarts in zijn rapport de datum 21 september 2016 als eerste ziektedag aangehouden.

3.7. Voor toewijzing van de vordering tot schadevergoeding moet Reaal stellen en, zo nodig, bewijzen dat [ gedaagde ] onrechtmatig ten opzichte van haar heeft gehandeld. De kantonrechter is van oordeel dat Reaal te weinig heeft gesteld. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.

3.8. [ gedaagde ] heeft niet verzwegen dat hij kort voor het ongeval klachten had en Reaal heeft niet tegengesproken dat zij voorafgaand aan het huisbezoek beschikte over een advies van de medisch adviseur van Achmea van 29 augustus 2017 (productie 7k van [ gedaagde ] ). In dit advies wordt uitdrukkelijk vermeld dat [ gedaagde ] voorafgaand aan het ongeval klachten had waarvoor hij werd behandeld door de fysiotherapeut.

3.9. Niet in geschil is dat [ gedaagde ] op 21 september 2016 is ziekgemeld. Uit de medische informatie blijkt dat de huisarts voor de klachten die [ gedaagde ] voor het ongeval ondervond de diagnose “hypertonie van de trapezius” had gesteld en de fysiotherapeut de diagnose “hypertonie van de cwk”. Uit deze medische informatie kan ook worden afgeleid dat [ gedaagde ] werd behandeld vanwege nek- en schouderklachten die volgens de fysiotherapeut verband hielden met stress in de thuissituatie.

Verder blijkt uit deze stukken dat het klachtenpatroon voor het ongeval wisselend was: de eindrapportage van de fysiotherapeut van 27 oktober 2016 vermeldt dat de behandeling na één keer is beëindigd, omdat [ gedaagde ] geen klachten meer had, maar uit het huisartsenjournaal blijkt dat hij op de dag van het ongeval de huisarts bezocht vanwege oplevende klachten (huisartsenjournaal 16 november 2011). Dit wisselende klachtenpatroon is een ondersteuning voor de stelling van [ gedaagde ] dat hij vanaf 21 september 2016 niet doorlopend arbeidsongeschikt was, maar betekent wel dat zijn mededeling tegenover de schaderegelaar dat zijn klachten "tijdelijk”, “drie a vier weken” waren, moet worden genuanceerd. Uit de medische stukken blijkt duidelijk dat de klachten toen het ongeval gebeurde, niet over waren. Maar dat betekent nog niet dat [ gedaagde ] onrechtmatig heeft gehandeld.

De summiere weergave van het gesprek in het rapport van het huisbezoek in december 2017 is onvoldoende om op grond daarvan te kunnen oordelen dat hij opzettelijk onjuiste informatie heeft gegeven. Het is niet duidelijk hoe en in welke context de schadebehandelaar de vraag heeft gesteld over pre-existentie en in hoeverre [ gedaagde ] ervan was doordrongen dat juist zijn gezondheidstoestand vóór het ongeval van belang was. Het huisbezoek heeft plaatsgevonden op 17 december 2017 (en niet op 17 december 2016 zoals Reaal in haar conclusie van repliek vermeldt), dus ruim een jaar na het ongeval. Reaal heeft de stelling van [ gedaagde ] dat hem vóór dit huisbezoek nooit een vraag is gesteld over zijn gezondheidstoestand voorafgaand aan het ongeval niet tegengesproken. Het ging dus om feiten van meer dan een jaar eerder.

3.10. Ook het feit dat [ gedaagde ] zijn klachten tegenover de schaderegelaar anders heeft omschreven dan de huisarts en de fysiotherapeut hebben gedaan en dat hij een oorzaak heeft genoemd die niet in de medische stukken wordt vermeld, betekent niet dat hij fraude heeft gepleegd. [ gedaagde ] heeft op eigen initiatief en/of op verzoek van Reaal medische informatie verstrekt, zodat (de medisch adviseur van) Reaal kon beoordelen of en zo ja, wat de pre existentiële klachten waren. De medisch adviseur van Reaal heeft deze beoordeling ook gedaan in een rapport van 5 maart 2018 en daaruit de conclusie getrokken dat er relevante pre-existentiële klachten waren. Het had dan ook voor de hand gelegen dat Reaal op basis van de informatie die [ gedaagde ] had verstrekt de discussie was aangegaan over de vraag in hoeverre de door hem ervaren klachten (geheel) het gevolg waren van het ongeluk dat hem is overkomen.

3.11. De conclusie is dat Reaal niet heeft aangetoond dat [ gedaagde ] onrechtmatig ten opzichte van haar heeft gehandeld. Daarom is er geen grondslag voor een schadevergoeding door [ gedaagde ] aan Reaal.

Slotsom

3.12. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen worden afgewezen. Reaal wordt in de kosten van [ gedaagde ] in conventie veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 480,00 (2 punten x tarief 240,00) aan salaris gemachtigde.

in reconventie

3.13. In conventie is geoordeeld dat [ gedaagde ] niet opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. Er was dus geen reden zijn persoonsgegevens in heet incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister op te nemen. De vordering tot verwijdering van zijn gegevens uit deze registers zal daarom worden toegewezen.

3.14. Reaal heeft in de conclusie van antwoord benadrukt dat er geen reden is een dwangsom op te leggen, omdat zij zal voldoen aan een eventuele veroordeling tot verwijdering van de gegevens. In de conclusie van dupliek heeft ze dit nogmaals naar voren gebracht. De kantonrechter ziet geen reden te twijfelen aan deze toezegging. De vordering tot het opleggen van een dwangsom wordt bij gebrek aan belang afgewezen.

3.15. Volgens [ gedaagde ] bedraagt zijn schade in totaal € 7.248,20. Daarvan heeft Reaal een bedrag van € 3.500 betaald. [ gedaagde ] vordert het restant van de schade en verwijst daarvoor naar een schadestaat die op 24 april 2018 is opgesteld.

3.16. Reaal betwist dat [ gedaagde ] schade heeft geleden. Zij wijst erop dat het ongeval slechts een geringe impact had. Deze kunnen de ernst en de duur van de klachten volgens haar niet verklaren. Bovendien had [ gedaagde ] voor het ongeval reeds klachten.

3.17. De kantonrechter is van oordeel dat [ gedaagde ] niet heeft aangetoond dat al de in de schadestaat genoemde kosten (geheel) het gevolg zijn van het ongeval.

3.18. Partijen verschillen van mening over de snelheid waarmee [ gedaagde ] van achteren is aangereden. Volgens Reaal was dat 5 km per uur, volgens [ gedaagde ] 15 tot 20 km per uur. Deze snelheid is niet meer vast te stellen, maar gezien de geringe schade aan beide auto's concludeert de kantonrechter dat de ernst van de botsing niet groot kan zijn geweest. Daar komt bij dat [ gedaagde ] voor het ongeval al klachten had die met wisselend resultaat werden behandeld. Uit de medische stukken (zie hiervoor in 3.9) blijkt dat deze klachten deels hetzelfde waren als de klachten die volgens [ gedaagde ] het gevolg waren van het ongeval. Onder deze omstandigheden kan niet zonder meer worden aangenomen dat al zijn klachten zijn toe te rekenen aan het ongeval. Bovendien betekent het feit dat [ gedaagde ] klachten zegt nog niets over de mate waarin hij als gevolg daarvan beperkt is. Dat moet worden onderzocht en vastgesteld door een onafhankelijke arts.

3.19. De grootste posten in de schadestaat zijn de kosten die [ gedaagde ] heeft gemaakt doordat hij zijn theorie-examen voor de opleiding tot rijinstructeur niet heeft gehaald en de kosten voor huishoudelijke hulp. Op grond wat hier voor is overwogen, heeft [ gedaagde ] niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten (geheel) zijn toe te rekenen aan het ongeval.

3.20. Het voorgaande neemt niet weg dat het wel aannemelijk is dat [ gedaagde ] enige schade heeft geleden. De kantonrechter is van oordeel dat de aan het ongeval toe te rekenen schade (inclusief de immateriële schade), gelet op de geringe impact van het ongeval en de reeds bestaande klachten, zijn vergoed met het reeds betaalde voorschot. De vordering tot betaling van een aanvullend bedrag aan schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.

3.21. Omdat een belangrijk onderdeel van de vordering van [ gedaagde ] is toegewezen, wordt Reaal in diens kosten in reconventie veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 480,00 (2 punten x tarief € 240,00) aan salaris gemachtigde.

4. De beslissing

in conventie

De kantonrechter:

4.1. wijst de vorderingen af,

4.2. veroordeelt Reaal tot betaling van de proceskosten van [ gedaagde ] , tot dit vonnis begroot op € 840 aan salaris gemachtigde,

in reconventie

4.3. draagt Reaal op binnen tien dagen na de datum van dit vonnis de persoonsgegevens van [ gedaagde ] uit het incidentenregister en het Externe Verwijzingsregister te verwijderen,

4.4. veroordeelt Reaal tot betaling van de proceskosten van [ gedaagde ] , tot dit vonnis begroot op € 840 aan salaris gemachtigde,

4.5. wijst het meer of anders gevorderde af,

in conventie en in reconventie

4.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann (kantonrechter) en is in aanwezigheid van mr. S. Meurs (griffier) in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2020.

Met dank aan de heer mr. E.J.M. Lorié, SRK Rechtsbijstand voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBMNE-190820