RBNHO 220720
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBNHO-220720
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8090653 CV EXPL 19-15012
Uitspraakdatum: 22 juli 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[ eiser ] ,
wonende te [ woonplaats ] ,
eiser,
verder te noemen: [ eiser ] ,
gemachtigde: mr. M.H.M. Verbeemen,
tegen
de besloten vennootschap [ gedaagde ] ,
gevestigd te [ vestigingsplaats ] ,
gedaagde,
verder te noemen: [ gedaagde ] ,
gemachtigde: mr. R.H.J. Wildenburg.
1.
Het procesverloop
1.1.
[ eiser ] heeft bij dagvaarding van 1 oktober 2019 een vordering tegen [ gedaagde ] ingesteld. [ gedaagde ] heeft op 26 februari 2020 schriftelijk geantwoord.
1.2.
Bij tussenvonnis van 11 maart 2020 is een mondelinge behandeling gelast, die op 15 juni 2020 heeft plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [ eiser ] heeft een pleitnota overgelegd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [ gedaagde ] bij brief van 2 juni 2020 nadere stukken ingediend.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2.
De feiten
2.1.
[ eiser ] , geboren op [ geboortedatum ] , is van 1984 tot 1 mei 2017 bij [ gedaagde ] in dienst geweest. Hij heeft tijdens zijn dienstverband achtereenvolgens de volgende functies bekleed:
- werknemer smelterij 1984-1989
- werknemer vertinlijn 1989-2003
- heftruckchauffeur 2004-2007
- bedieningsman inspectiebaan 2008-2017
2.2.
Op 31 maart 2003, 6 november 2003 en 3 januari 2004 is [ eiser ] (steeds voor een langere periode) uitgevallen met nekklachten (cervicale HNP).
2.3.
Op 13 januari 2004 heeft de bedrijfsarts de prognose afgegeven dat [ eiser ] blijvend aangewezen is op lichtere werkzaamheden.
2.4.
Vanaf 17 april 2004 is [ eiser ] in het kader van zijn re-integratie tewerkgesteld als heftruckchauffeur. Nadat in een periodieke evaluatie op 11 juni 2004 was vastgesteld dat het werk op de heftruck goed ging en er geen aanwijzingen waren dat [ eiser ] het werk niet
blijvend zou kunnen doen, is hij op 4 augustus 2004 definitief in de functie van heftruckchauffeur geplaatst.
2.5.
Vervolgens is [ eiser ] ook in die functie uitgevallen met nekklachten (nekhernia): van 13 september tot 13 december 2005 en vanaf 4 november 2006.
2.6.
Na de ziekmelding op 4 november 2006 heeft [ eiser ] vanaf 24 november 2006 in het kader van zijn re-integratie diverse andere, vervangende werkzaamheden verricht.
2.7.
Nadat in 2008 door revalidatie- en re-integratiebureau [ X ] was geconstateerd dat lichaamstrillingen, zoals bij heftruck rijden, een ongunstig effect op de nekbelastbaarheid kunnen hebben, is [ eiser ] vanaf 2008 tewerkgesteld als bedieningsman Inspectiebaan 11.
2.8.
In 2011 is [ eiser ] uitgevallen met acute schouderklachten. Door Prof. Dr. [ Y ] (neuroloog bij het [ Z ] , hierna: [ Y ] ) wordt bij brief van 31 januari 2012 vastgesteld dat de pijnklachten in de arm worden veroorzaakt door een amyotrofische schouderneuralgie (zenuwontsteking aan schouder). Deze klachten zijn begin 2013 vrijwel weg.
2.9.
Bij brief van 6 oktober 2013 heeft [ eiser ] [ gedaagde ] aansprakelijk gesteld voor door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van een nekhernia en zenuwontsteking, veroorzaakt door zware werkomstandigheden.
2.10.
In opdracht van [ gedaagde ] heeft [ A ] . Veiligheidskundige bij [ gedaagde ] , op basis van een intern onderzoek, op 24 december 2013 een rapport uitgebracht, waarin ten aanzien van het anoderegelen en de inpakwerkzaamheden als volgt is geconcludeerd:
"( ... ) De heer [ eiser ] geeft aan dat een anode 60 tot 65 kg per stuk weegt. Dit klopt niet. Het juiste gewicht is 49 kg. Voorstelbaar is, dat er lichamelijke klachten optreden in het belaste deel van het lichaam; de onder- en/of bovenledematen.
Dit wordt ook bevestigd door het PMO van sectie 4 en 5 in 2002 en 2005.
Het is voor de arbeidsdeskundige niet aannemelijk dat de fysieke belasting kan leiden tot een nekhernia, omdat de nekwervels bij deze werkzaamheden niet extra worden belast.
Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten heeft in 2007 onderzoek gedaan naar werkgerelateerde risicofactoren voor het ontstaan van een nekhernia (cervicale hernia).
Uit dat onderzoek is gebleken dat:
- Het tillen van zware lasten 50 tot 60 kg op het hoofd, meerdere keren per dag en vijf tot zes dagen in de week, een verhoogd risico geeft op de nekhernia.
-Bus-, vrachtwagen-, taxi-, vuilniswagenchauffeurs en chauffeurs werkend in de haven een hoger risico te hebben op een nekhernia.
Hieruit kan men afleiden dat het tillen van lasten met de bovenledematen geen extra risicofactor is voor het ontstaan van een nekhernia.
( ... ) Volgens de voormalig leidinggevenden van [ eiser ] heeft hij de volgende werkzaamheden uitgevoerd:
- productiemedewerker van 1998 t/m 2003 aan de schaar en inpakwerkzaamheden aan de Elektrolytische Vertin lijn 11.
- heftruckchaiffeur van 2004 t/m 2007
- vanaf 2008 bedieningsman Inspectiebaan 11. (bron: voormalig chef van de wacht [ B ] ).
Deze informatie klopt niet met de werkzaamheden, zoals [ eiser ] die omschrijft. Er vanuit gaande dat de informatie van zijn voormalige leidinggevenden correct is en [ eiser ] incidenteel tinanodes heeft gewisseld en geregeld, wordt het mijns inziens nog onwaarschijnlijker dat de nekhernia veroorzaakt is door tinanodes wisselen en regelen. In de vijf jaren voordat de nekhernia optrad was [ eiser ] namelijk werkzaam aan de schaar en de inpakkerij.
Hierbij werden kleine enkele houten vlonders verplaatst om de geknipte plaatjes op te stapelen tot pakketten, die vervolgens met in gewicht gebalanceerd gereedschap werd ingepakt en gebundeld. Dit is handmatig werk, waarbij mogelijk overbelasting zou kunnen ontstaan door torderend tillen, maar dit heeft geen invloed op de nek. In de PMO- rapportage wordt niet geklaagd over fysiek zwaar werk. ( ... )
Conclusie veiligheidskundige:
Uit dit onderzoek is gebleken dat:
- de werkplekken (genoemd in deel 1 en 2) waren ingericht binnen de voorschriften van de Arbowet.
- er voorlichting en onderricht is gegeven om de werkzaamheden veilig en binnen de voorschriften van de Arbowet en Packaging uit te kunnen voeren.
- het voor de arbeidsdeskundige niet aannemelijk is dat de fysieke belasting kan leiden tot een nekhernia, omdat de nekwervels bij deze werkzaamheden niet extra worden belast.
- gezien het onderzoek gedaan door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, de genoemde werkzaam heden in deel 1 en 2 geen extra risicofactor vormen voor het ontstaan van een nekhernia.
Samengevat
Het lijkt niet aannemelijk dat er een relatie is tussen het ontstaan van de nekhernia bij [ eiser ] en de door hem uitgevoerde werkzaamheden bij Packaging. ( ... )."
2.11.
Bij brief van 8 apri12014 heeft [ Y ] vastgesteld dat de (toegenomen) pijnklachten werden veroorzaakt door een wortelcompressie C6.
2.12.
Bij brief van 13 mei 2014 heeft Cunningham Lindsey, thans Sedgwick namens [ gedaagde ] de aansprakelijkheid afgewezen.
2.13.
Op 9 april 2018 heeft drs. [ C ] (Prof M. Ergonomics) in opdracht van [ eiser ] een rapportage vooronderzoek uitgebracht, waarin de volgende samenvatting is opgenomen:
'[ eiser ] is van 1984 tot 2016 in dienst geweest van [ gedaagde ] (voorheen [ gedaagde 1 ] en [ gedaagde 2 ] ). Hij is zijn loopbaan begonnen bij de smelterij. Fysiek zwaar werk onder fysisch zware omstandigheden. Hierbij werd hij blootgesteld aan zware hand- armtrillingen, moest hij werken in ongunstige werkhoudingen en moest hij regelmatig in hitte werken.
Van 1989 tot 2003 is [ eiser ] werkzaam geweest bij de elektrolytische vertinbaan 11, 12 en 13. Hier werkte hij als anoderegelaar en inpakker. Als anoderegelaar moest hij veel en zwaar tillen en dragen, waarbij de NIOSH normering meer dan twee maal werd overschreden. Ook werkte hij hier weer in ongunstige werkhoudingen. Er werd afgewisseld met de functie van inpakker, maar dit was niet volgens een vast rooster. Soms wisselde het per drie dagen, maar het kon ook gebeuren dat [ eiser ] maanden achtereen op dezelfde werkplek stond. Als inpakker verrichtte hij op vier verschillende stations werkzaamheden, waarbij er elk half uur werd gerouleerd. Het werk had hier een repeterend karakter, met name bij 18 en 28 inpak. Bij pallet en zijkant moest hij nog steeds tillen en zwaar trekken.
In deze periode heeft [ eiser ] een nekhernia ontwikkeld, waarmee hij ook is uitgevallen. Nadat hij hersteld was is hij gere-ïntegreerd in de functie van heftruckchauffeur. Hier heeft hij gewerkt van 2004 tot 2007 en is hij meerdere malen opnieuw uitgevallen met een nekhernia en nekklachten. De werkgever heeft [ eiser ] laten re-integreren in een functie die niet passend was en heeft hiermee niet adequaat gehandeld en de zorgplicht geschonden.
De richtlijnen van het NCvB zijn overschreden en er is sprake van een beroepsziekte. Daarnaast blijkt uit meerdere instrumenten dat de fysieke belasting in zijn functie hoog was, waarbij er sprake is van knelpunten in de functie. De NIOSH-normering is veelvuldig overschreden. De werkgever heeft hiermee de zorgplicht geschonden.'
2.14.
Op 17 september 2018 heeft bedrijfsarts [ D ] (hierna [ D ] ), in opdracht van [ eiser ] een medisch advies uitgebracht, waarin - voor zover relevant - de volgende bevindingen zijn weergegeven:
'- De gezondheidsschade bestaat uit pijnklachten in nek en linkerarm door degeneratieve afwijkingen aan de nek met versmalling van beide neuroforamina C5-C6 en compressie C6. Daarnaast heeft betrokkene in 2011 amyotrofische schouderneuralgie ontwikkeld, met blijvende beperkingen (atrofie) van de musculus infra spinatus. Door deze aandoeningen en beperkingen wordt betrokkene door het UWV volledig arbeidsongeschikt beschouwd.
-Degeneratieve afwijkingen aan de nek (slijtage/hernia) 'worden in de literatuur in verband gebracht met nek belastende arbeidsomstandigheden.
-Betrokkene is in zijn werk blootgesteld geweest aan nekbelastende arbeidsomstandigheden. De volgende blootstellingscriteria zijn daarbij overschreden:
Saltsacriteria registatierichtlijn D022; registratierichtlijn 0009 cervicaal radiculair syndroom; NIOSH til index;
-Er is een duidelijke samenhang in tijd. De nek- en schouderklachten zijn ontstaan en toegenomen ten tijde van het dienstverband bij [ gedaagde ] . In april 2004 nemen de nek- en schouderklachten af, nadat hij enige tijd niet meer werkt. In 2006 ontstaan opnieuw toenemende nekklachten na rijden op de heftruck op een slechte vloer. Medio 2007/2008 is betrokkene onnodig blootgesteld geweest aannek/armbelastende heftruckwerkzaamheden. Ondanks dat de bedrijfsarts had geadviseerd deze werkzaamheden niet meer aan te bieden, heeft de werkgever dit toch gedaan, met toenemende gezondheidskiachten als gevolg.
-Andere oorzakelijke of bijdragende factoren zijn niet gedocumenteerd of voldoende uitgesloten.
- Volgens de bedrijfsarts en volgens werkgever zijn de nekklachten in 2006 het gevolg van rijden op een slechte/hobbelende vloer.
- Toepassing van betreffende NCVB registratierichtlijnen leidt tot de conclusie dat de nek- en schouderklachten en daaruit voortvloeiende beperkingen arbeidsgerelateerd zijn '.
2.15.
0p 7 oktober 2019 heeft verzekeringsarts drs. [ E ] (hierna [ E ] ) van Sedgwick, in opdracht van [ gedaagde ] , een rapport uitgebracht op basis van dossieronderzoek. Daarin is - voor zover relevant - de volgende beschouwing opgenomen:
'( ... ) Bedrijfsarts [ D ] gaat zonder dat daar een objectief onderzoek aan ten grondslag ligt uit van een overmatige belastbaarheid. Dat wordt louter gebaseerd op een algemene inschatting van de belasting in de werkzaamheden van betrokkene waaruit geenszins is gebleken dat de arbo-normen zijn overschreden bij de werkgever. Hoogstens kan dus worden geconcludeerd dat er uit de instrumenten van bedrijfsgeneeskundige oorsprong, bedoeld als middelen om preventieve maatregelen in kaart te brengen, blijkt dat de werkgever in samenspraak met de werkgever ingangen heeft te kunnen beoordelen of er mogelijkheden zijn tot risico verlagende maatregelen. Het zijn pertinent geen instrumenten bedoeld om medische causaliteit vast te stellen.
Allereerst zal dus objectief moeten worden vastgesteld of en in hoeverre eventuele arbo- normen zijn overschreden. Ik heb voor deze conclusie onvoldoende basis vanuit de beschikbaar gestelde informatie. Ook de diverse bedrijfsartsen melden dit niet in hun rapportages.
Daar komt bij dat de beschreven afwijkingen aan de halswervelkolom ook niet objectief in medisch causaal verband te brengen zijn met de verrichte werkzaamheden. Niet alleen beschikken wij niet over een compleet medisch dossier inclusief de voorgeschiedenis, maar ook moet worden vastgesteld dat de afwijkingen alsmede klachten ook veelvuldig voorkomen in de algemene bevolking zonder bijvoorbeeld blootgesteld te zijn aan fysieke werkzaamheden.
Tevens blijken de klachten met conservatieve maatregelen af te nemen en zelfs zodanig te herstellen dat de optie van re-integratie in werk als heftruckchauffeur mogelijk is gebleken. Betrokkene gaf zelfs aan dat het uitstekend ging. Dat er toch episoden met klachten zich herhaalden en uiteindelijk het minder verstandig werd geacht meer definitief te re- integreren in werk als heftruckchauffeur betekent uiteraard niet dat de afwijkingen aan de halswervelkolom door het heftruckwerk zijn verergerd. Het is mij dan ook een raadsel waar mijn collega de stelligheid op baseert dat bedrijfsarts en werkgever het rijden op een hobbelige vloer hiervoor verantwoordelijk hebben gehouden. Men heeft bedoeld dat het rijden op een hobbelige vloer bij klachten van de nek minder verstandig is en daarom is ook uiteindelijk het heftruckwerk als optie weggevallen.
De conclusies van de arbeidsdeskundige van het UWV zijn ook veel te gratuit en zijn makkelijk te trekken met de wetenschap van achteraf .
( ... ) Al met al zijn er onvoldoende objectieve medische gronden voor een causaal verband tussen het ontstaan van de degeneratieve afwijkingen en hernia van de halswervelkolom en de werkzaamheden bij de werkgever.
Vervolgens treden dan in 2011 klachten aan de schouder op berustend op een amyotrofische schouderneuralgie. Bedrijfsarts [ D ] schetst terecht dat de oorzaak van een dergelijk beeld niet met zekerheid is vast te stellen. De diverse mogelijkheden staan los van fysieke belasting en/of werkzaamheden, Dat er een artikel is waarin het beeld wordt beschreven bij fysieke belaste personen is niet alleen geen bewijs voor een causaal verband maar past ook niet eens bij het beloop zoals bij betrokkene daar hij in 2011 reeds langere tijd niet meer duurzaam zwaar fysiek belast werd in het werk. Het is mij dan ook een raadsel op basis waarvan bedrijfsarts [ D ] de stelligheid baseert dat er uitgegaan moet worden van een causaal verband met de werkzaamheden. Daarbij maakt mijn collega een denkfout door uit de lijst factoren die vooraf kunnen gaan aan dit ziektebeeld te concluderen dat deze factoren ook de oorzaak zijn. In meer dan 50 % van de gevallen wordt zelfs helemaal geen voorafgaande gebeurtenis, ziekte of handeling gevonden. Kortom, er is geen enkele reden om het ziektebeeld te relateren aan de werkzaamheden die betrokkene in 2011 verrichte bij [ gedaagde ] .
( ... ) Voor de volledigheid, ik ben dus van mening dat er onvoldoende medisch objectieve gronden zijn om de werkzaamheden verantwoordelijk te houden voor de ontwikkeling van de afwijkingen bij betrokkene die verklarend zijn voor de klachten door de jaren heen. Dit staat dus zelfs nog los van de ontbrekende stukken uit de voorgeschiedenis en het gegeven dat ook psychosociale factoren los van het werk interfererend hebben gewerkt op het welbevinden van betrokkene.
2.16.
Op 11 februari 2020 heeft ing [ F ] van expertise-bureau Adinex, in opdracht van [ gedaagde ] een rapport van bevindingen uitgebracht over de werkomstandigheden bij de vertinlijn (anoderegelen) en als heftruckchauffeur. In het rapport is - voor zover relevant- de volgende conclusie opgenomen:
'( ... ). Alle anodes hebben een gewicht van ca. 49 kg. ( ... ).
Wij hebben tijdens onze inspectie ter plaatste geconstateerd dat de werkwijze van het anode regelen (behoudens de voornoemde twee wijzigingen) identiek is als in de periode 1987- 1009 toen deze werkzaamheden door [ eiser ] werden uitgevoerd.
( ... ) In de periode 2004-2007 heeft [ eiser ] werkzaamheden verricht als heftruckchauffeur.
( ... ) Met de heftruck werden werkzaamheden uitgevoerd in de vertinnerij, die is voorzien van goede vloeren. In de vertinnerij kon met de heftruck goed worden gedraaid, zodat achteromkijken werd voorkomen. Nadat [ eiser ] volledig was hersteld is hij definitief tewerkgesteld als heftruckchauffeur en zijn ook met de heftruck slechts enkele keren werkzaamheden uitgevoerd bij de beitsbaan/koudwals. met een minder goede vloer. Daar btj de beitsbaan/koudwals minder ruimte was om met de heftruck te rijden, moest hier achteruit worden gereden. Na enkele keren hier met de heftruck te hebben gewerkt, heeft [ eiser ] aangegeven dat dit toch te belastend was zodat de afspraak is gemaakt alleen nog met de heftruck in de vertinnerij te werken.
Bij het werk als heftruckchauffeur is dus rekening gehouden dat voor [ eiser ] bij deze werkzaamheden het achteromkijken werd voorkomen om de belasting op diens nek te minimaliseren.
( ... ) Op basis van onze bevindingen ter plaatse concluderen wij dat de omstandigheden arbeidsomstandigheden voor het anode regelen de destijds geldende NIOSH-normering niet hebben overschreden. Bij de werkzaamheden wordt slechts kortstondig getild met een gewicht van 17,7 kg waarbij de werknemer recht voor het op te tillen uiteinde van de anode staat waarbij bukken tijdens het tillen niet nodig is. De frequentie van deze handeling tijdens de ploegendienst is beperkt tot kortstondig 30 tot 60 keer in 8 uur. Door de lage frequentie en het lage tilgewicht kan dit niet leiden tot nekklachten. Hierbij merken wij nog op dat [ eiser ] in de periode 1996-2003 het werk van anode regelen niet meer heeft verricht.
De toenmalige teamleiders ( [ G ] , [ H ] en [ I ] ) bevestigen het bovenstaande dat vanaf 1996-2003 [ eiser ] niet meer is ingedeeld bij het anode regelen.
2.17.
Op 1 mei 2020 heeft ing [ F ] van expertise-bureau Adinex, in opdracht van [ gedaagde ] een aanvullend rapport van bevindingen uitgebracht over de werkomstandigheden als inpakker. In het rapport is - voor zover relevant - de volgende conclusie opgenomen:
'( ... ) Onderdeel van het werk als productiemedewerker van [ eiser ] was het verrichten van inpakwerkzaamheden. verricht van 1987 tot 2003. Het werk van de inpakker bestond uit verschillende taken en was gecombineerd met de kleine heftruck. Het knipproces werd bewaakt en ingesteld door een schaarman en daarnaast waren en vier werknemers die elkaar van de uit te voeren werkzaamheden regelmatig aflosten .
( ... ) Werkomstandigheden: Het is van belang dat het werk van de inpakker uit verschillende taken bestond die door de vier werknemers werden afgewisseld. Naast het rijden met de kleine heftruck werd per wacht van acht uur ongeveer 6x een half uur een vlonder van de stapel gepakt en op het andere bordes neergelegd en vervolgens in de stapelaar geschoven en werd 6x een half uur het pakket met geknipte platen ingepakt. Hierbij is het eveneens van belang dat per half uur maximaal 10 pakketten met geknipte platen worden geproduceerd (één vlonder per pakket) zodat het aantal vlonders dat per half uur werd getild door de stapelaar maximaal 10 was (één vlonder per drie minuten).
De tilbelasting was tijdens deze werkzaamheden beperkt te noemen: enerzijds werd tijdens een wacht van acht uur ongeveer 6x een half uur vlonders getild en anderzijds was het tillen niet frequent, maar ongeveer één vlonder per drie minuten in het half uur als stapelaar.
Daarnaast is het gewicht van de vlonders 9,1, 12,6 of 16 kg waarbij de grootste vlonder van ca. 16 kg niet vaak wordt toegepast.
Conclusie
Op basis van onze bevindingen concluderen wij dat de arbeidsomstandigheden voor de inpakwerkzaamheden de destijds geldende NIOSH-normering niet hebben overschreden '.
3.
De vordering
3.1.
[ eiser ] vordert dat de kantonrechter, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat [ gedaagde ] ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade van [ eiser ] , met veroordeling van [ gedaagde ] tot vergoeding van zijn materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van:
1. een bedrag van € 35.000,- als voorschot op de (materiële en immateriële) schade;
2. de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,- en de wettelijke rente vanaf 2 weken na vonniswijzing.
3.2.
[ eiser ] legt aan de vordering ten grondslag - kort weergegeven - dat [ gedaagde ] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die hij tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden. Door zware fysiek belastende werkzaamheden in de smelterij en bij de elektrolytische vertinlijn. heeft [ eiser ] blijvende gezondheidsklachten (nekklachten en nekhernia) gekregen. [ gedaagde ] had dit kunnen voorkomen door de (te) zware werkzaamheden af te wisselen met lichte, minder belastende werkzaamheden, door arbeidstijden aan te passen en geschikte hulpmiddelen in te zetten, maar heeft dát niet gedaan. Toen [ eiser ] reeds getroffen was door een nekhernia werd hij gere-integreerd in de niet passende functie van heftruckchauffeur. Hierdoor is de gezondheid van [ eiser ] extra beschadigd en heeft hij zich definitief moeten ziekmelden. [ gedaagde ] heeft [ eiser ] ook niet voorgelicht en onderwezen over de aan de werkzaamheden verbonden risico's. [ gedaagde ] heeft aldus niet aan haar zorgplicht voldaan.
3.3.
[ eiser ] beroept zich ten aanzien van de bewijslastverdeling op de in de rechtspraak ontwikkelde arbeidsrechtelijke omkeringsregel.
4.
Het verweer
4.1.
[ gedaagde ] betwist de vordering en voert - kort weergegeven - het volgende aan. Primair betwist [ gedaagde ] dat [ eiser ] schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Het door [ eiser ] geschetste beeld van de verrichte werkzaamheden is niet juist en van nekbelastende werkzaamheden, overbelasting en risicovolle werkomstandigheden was geen sprake. Voor zover de vordering verband houdt met de werkzaamheden in de smelterij geldt bovendien dat deze op grond van artikel 3:310 lid 2 BW is verjaard.
4.2.
De arbeidsrechtelijke omkeringsregel waarop [ eiser ] zich beroept, vindt geen toepassing, omdat het verband tussen de (rnulticausale) klachten van [ eiser ] en de werkomstandigheden te onzeker en te onbepaald is. Het is daarom aan [ eiser ] om het causale verband tussen zijn klachten en de werkomstandigheden bij [ gedaagde ] aan te tonen. Daarin is hij niet geslaagd. Voor bewijslevering is gezien het ontbreken van een gespecificeerd bewijsaanbod door [ eiser ] , geen ruimte.
4.3.
Subsidiair, voor het geval zou worden aangenomen dat de schade wel in de uitoefening van de werkzaamheden is geleden, is [ gedaagde ] daarvoor niet aansprakelijk omdat zij aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan.
4.4.
Indien zou worden geoordeeld dat [ gedaagde ] schadeplichtig is jegens [ eiser ] , dan wordt de door [ eiser ] gestelde schade betwist. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure moet worden afgewezen. Ook de vordering tot betaling van een voorschot moet worden afgewezen, nu niet is gebleken van een (voldoende) spoedeisend belang hierbij.
4.5.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn onvoldoende onderbouwd en moeten daarom worden afgewezen. Subsidiair wordt verzocht de kosten te begroten conform rapport Voorwerk Il.
4.6.
[ eiser ] moet als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
5.
De beoordeling
5.1.
Tussen partijen is in geschil of [ gedaagde ] aansprakelijk is voor de schade die [ eiser ] stelt te hebben geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij [ gedaagde ] .
5.2.
lngevolge artikel 7:658 lid 2 BW is een werkgever jegens een werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij zijn zorgplicht als bedoeld in lid 1 van dat artikel is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. De in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht houdt in dat de werkgever die maatregelen moet nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn functie schade lijdt.
Arbeidsrechtelijke omkeringsregel
5.3.
Het is in het kader van de toepassing van artikel 7:658 BW aan de werknemer om dit causale verband te bewijzen. Wanneer hij echter in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze zogenoemde arbeidsrechtelijke omkeringsregel is nodig dat de werknemer stelt en zo nodig bewijst dat i) hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, én ii) hij lijdt aan gezondheidskiachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.
5.4.
Deze in de rechtspraak ontwikkelde arbeidsrechtelijke omkeringsregel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden kan worden gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsmede door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Voor het vermoeden dat de gezondheidsschade van de werknemer door deze omstandigheden is veroorzaakt is echter geen plaats indien het verband tussen de gezondheidsschade en de gevaarlijke omstandigheden te onzeker of te onbepaald is (HR 7 juni 2013, LJN BZI721 Lansink/Ritsma, zie ook: HR 7 juni 2013, LJN BZ 1717 SVB-arrest).
Ad i. Blootstelling gevaarlijke omstandigheden
5.5.
De kantonrechter zal allereerst beoordelen of is voldaan aan de eerste hiervoor in 5.3 genoemde voorwaarde, dat [ eiser ] is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden.
5.6.
[ eiser ] stelt clat hij de volgende nekbelastende werkzaamheden heeft moeten verrichten:
- 1984-1989 (smelterij):
ca 3,5 tot 4,5 uur achtereen verwijderen van koolstofrestanten met een pneumatische drilboor (hand-arrntrilligen),
5 tot 6 uur per dag aanbrengen van nieuwe laag koolstof met pneumatische stamper (hand-armtrillingen),
scheppen van zand,
- 1989-2003 (vertinlijn):
Anode-regelaar: per dag 64 anodes van 49 tot 55 kg rechtmaken, aan brug hangen en handmatig op plaats duwen in ongunstige werkhouding op schouderhoogte, nek naar achter gebogen en in voorovergebogen houding, waarmee NIOSH-norm van 23 kg ruimschoots werd overschreden,
Inpakker:
• In 30 min 8-15 pallets van 25 kg handmatig en tot schouderhoogte in stapelaar plaatsen, waarmee NIOSH-norm werd overschreden,
• in 30 min 8-15 pallets inpakken en bundelen (repeterende handelingen),
• pallets extra verstevigen (vele nekbewegingen),
• pallets door middel van stang lostrekken (zwaar trekwerk met pakken van 1000-1500 kg),
• ongunstige werkhouding (laag bij de grond, op borsthoogte, de nek in licht gebogen houding)
Heftruckchauffeur:
• Hoofd veelvuldig buigen en draaien
5.7.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij onder (potentieel) schadelijke werkomstandigheden moest werken, verwijst [ eiser ] naar het advies van Heliomare, waarin is vermeld dat Iichaamstrillingen zoals bij heftruck rijden een ongunstig effect op de nekbelastbaarheid kunnen hebben, en het rapport van [ C ] (deels weergegeven hiervoor in 2.13). In laatstgenoemd rapport is onder meer geconcludeerd dat bij de werkzaamheden als anoderegelaar en inpakker de richtlijnen van het NCvB en de NIOSH-
norm veelvuldig zijn overschreden. [ C ] baseert zich daarbij op de literatuur, op het Saltsa-rapport, het Werkhoudingen instrument, waarmee de relatie tussen aandoeningen aan het bewegingsapparaat en arbeidsgerelateerde risicofactoren kan worden vastgesteld.
Volgens deze methode wordt de aandoening van [ eiser ] gekwalificeerd als 'waarschijnlijk arbeidsgerelateerd' , aldus [ C ] .
5.8.
[ gedaagde ] heeft het door [ eiser ] geschetste beeld ten aanzien van de werkomstandigheden betwist en verwezen naar de rapporten van Adinex van 11 februari en 1I mei 2020 (deels weergegeven in 2.16 en 2.17) en het interne rappoli van [ A ] (deels weergegeven in 2.10). Zowel de interne Veiligheidskundige als Adinex hebben geconcludeerd dat de arbeidsomstandigheden voor het anode regelen en de inpakwerkzaamheden de destijds geldende NIOS-normering niet hebben overschreden.
Bij het anoderegelen was volgens Adinex sprake van een tilbelasting van 17,7 kg en bij het inpakken een tilbelasting van 9 tot 16 kg. Verder is geconcludeerd dat de frequentie van de tilbelasting laag bleef doordat de tilwerkzaamheden op roulatiebasis werden verricht en er tussendoor pauzes werden ingelast, zodat er bij het anoderegelen kortstondig 30 tot 60 keer in 8 uur getild moest worden en bij het inpakken ongeveer 6 x een half uur vlonders getild en ongeveer 1 vlonder per drie minuten in het halfuur als stapelaar. Voor wat betreft het werk als heftruckchauffeur is geconstateerd dat - op een enkele uitzondering na - werd gewerkt op goede vloeren waarop goed kon worden gedraaid, zodat achteromkijken (en daarmee nekbelastende bewegingen) werd voorkomen.
5.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de blootstelling van [ eiser ] aan gevaarlijke werkomstandigheden onvoldoende is komen vast te staan. Tegenover de stellingen en rapporten van [ eiser ] I igt de gemotiveerde betwisting van [ gedaagde ] , onderbouwd met de rapporten van Adinex en het interne rapport van de Veiligheidskundige. De conclusies in deze rapporten zijn gebaseerd op werkplekonderzoeken en onderbouwd met fotomateriaal van de te tillen gewichten en van de situatie ter plaatse. Ze sluiten bovendien aan bij hetgeen [ B ] , voormalig chef van de wacht van [ eiser ] , ter zitting heeft verklaard over de werkomstandigheden. Hij verklaarde onder andere - voor zover relevant - dat de anodes 49 kg wegen, dat er in het verleden onderzoeken zijn geweest naar de
werkomstandigheden maar dat het punt van nekklachten nooit naar voren is gekomen, dat er extra personeel was zodat er afgewisseld kon worden en in een dienst van acht uur ongeveer vier uur (afgewisseld met pauzes en andere taken) werk als anoderegelaar of inpakker verricht werd en dat bij het werken als heftruckchauffer op goede, nieuwe vloeren werd gereden. De door [ eiser ] ingebrachte rapporten leggen in het licht van dit alles onvoldoende gewicht in de schaal, nu daarin slechts in algemeenheden en klaarblijkelijk zonder voorafgaand werkplek onderzoek is gerapporteerd, De bevindingen zijn zo te zien enkel gebaseerd op de door [ eiser ] geschetste werkomstandigheden, maar die zijn nu juist niet komen vast te staan door de gemotiveerde betwisting van [ gedaagde ] .
5.10.
Onder die omstandigheden had van [ eiser ] een nadere onderbouwing verwacht mogen worden, maar die ontbreekt. Zo zijn er geen schriftelijke verklaringen van collega's die in dezelfde periodes bij [ gedaagde ] hebben gewerkt en heeft [ eiser ] geen namen genoemd van collega's die eventueel als getuigen zouden kunnen worden opgeroepen, terwijl dit ter zitting wel ter sprake is gekomen. Gelet hierop kunnen de stellingen van [ eiser ] over de arbeidsomstandigheden bij [ gedaagde ] zoals weergegeven in 5.6 niet als vaststaand worden aangenomen, en is aan de eerste voorwaarde voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet voldaan.
Ad ii) Klachten kunnen zijn veroorzaakt door werkomstandigheden
5.11.
Ook aan de tweede voorwaarde is niet voldaan, omdat naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende is komen vast te staan dat de klachten van [ eiser ] kunnen zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden. Bedrijfsarts [ D ] heeft in zijn rapport (deels weergegeven in 2.14) weliswaar gesteld dat degeneratieve afwijkingen aan de nek in verband worden gebracht met nekbelastende arbeidsomstandigheden, maar daartegenover staat het rapport van verzekeringsarts [ E ] , die heeft uiteengezet dat de degeneratieve afwijkingen en hernia niet objectief in medisch causaal verband gebracht kunnen worden met de verrichte werkzaamheden en dat de klachten ook veelvuldig voorkomen in de algemene bevolking zonder blootgesteld te zijn aan fysieke werkzaamheden.
Dit sluit aan bij het van algemene bekendheid zijnde feit dat nekklachten veelvuldig voorkomen en diverse oorzaken kunnen hebben. Verder heeft [ B ] ter zitting verklaard dat - anders dan rugklachten - nekklachten niet of nauwelijks voorkomen op de werkvloer omdat de nek niet belast wordt bij de werkzaamheden die [ eiser ] beeft verricht. Adinex en [ E ] hebben er tot slot nog op gewezen dat het ook op grond van het tijdsverloop niet aannemelijk is dat de klachten verband houden met de werkzaamheden (anoderegelen tot 1996, waarna pas in 2003 nekklachten en heftruckwerk tot 2006/2007, waarna pas in 2011 een schouderontsteking). In het licht van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het verband tussen de gezondheidskIachten van [ eiser ] enerzijds en de arbeidsomstandigheden anderzijds te onzeker en te onbepaald is.
5 12.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is, waardoor op [ eiser ] de volledige bewijslast rust van zijn stelling dat de schouder- en nekklachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn ontstaan. Pas als hij hierin is geslaagd, komt de vraag aan cle orde of [ gedaagde ] de op haar rustende zorgplicht is nagekomen.
Causaal verband lussen schade en werkomstandigheden
5.13.
Onder verwijzing naar hetgeen in 5.11 is overwogen oordeelt de kantonrechter dat een oorzakelijke relatie tussen de gezondheidsschade van [ eiser ] en de arbeidsomstandigheden bij [ gedaagde ] op basis van het huidige dossier niet kan worden vastgesteld. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [ gedaagde ] (onderbouwd met rapporten van Adinex, de interne Veiligheidekundige en [ E ] en de verklaring van [ B ] ter zitting) en de op [ eiser ] rustende stelplicht, heeft [ eiser ] onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat causaal verband bestaat tussen zijn gezondheidskiachten en zijn werkzaamheden bij [ gedaagde ] .
5 14.
Voor nadere bewijslevering is geen plaats, nu [ eiser ] niet een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod beeft gedaan. Hij heeft geen namen genoemd van collega's die zouden kunnen getuigen over de werkomstandigheden en hij heeft ook anderszins niet concreet gemaakt op welke wijze het benodigde bewijs geleverd zou kunnen worden. Noch heeft hij terzake dienende verklaringen van betrokkenen overgelegd.
Conclusie
5.15.
Nu [ eiser ] niet is geslaagd in de op hem rustende bewijslast ten aanzien van het causale verband tussen de arbeidsomstandigheden en de gezondheidsschade, komt de kantonrechter niet toe aan een verdere beoordeling van de zaak. De vordering van [ eiser ] dient dan ook te worden afgewezen.
Proceskosten
5.16.
[ eiser ] zal in de proceskosten worden veroordeeld omdat hij in het ongelijk wordt gesteld. Het salarisgemachtigde wordt conform het Liquidatietariefvoor kanton begroot op een bedrag van € 960,00 (2,0 punten x tarief € 480,00).
6.
De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de vorderingen af.
6.2.
veroordeelt [ eiser ] in de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [ gedaagde ] tot en met vandaag vaststelt op € 960,00.
6.3.
verklaart vorenstaande proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr D.P. Ruitinga, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Met dank aan mevrouw mr. M.H.M. Verbeemen, Wout van Veen Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze:https://www.letselschademagazine.nl/2020/RBNHO-220720