Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 190521-2

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBMNE-190521-2

Beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht kantonrechter
locatie Utrecht

zaaknummer: 8502203 UE VERZ 20-143 HV/1316

Beschikking ex artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (deelgeschil) van 19 mei 2021

inzake

[ verzoeker ] ,
wonende te [ woonplaats ] ,
verder ook te noemen [ verzoeker ] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. F.A. Janse,

tegen:

1. de naamloze vennootschap
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Apeldoorn
2. de besloten vennootschap
Pally Biscuits B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
gezamenlijk verder ook te noemen Achmea,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. G.S.E. van Helden.

1.
De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 7 producties, ter griffie ingekomen op 22 mei 2020
- het verweerschrift met 7 producties, ter griffie ingekomen op 3 maart 2021
- de nagezonden producties 8 tot en met 10 van [ verzoeker ] ;
- de op 10 maart 2021 per e-mail nazonden producties 11 en 12 en de op 11 maart 2021 per e-mail nagezonden productie 13 van [ verzoeker ] , ten aanzien waarvan ter zitting is besloten dat zij deel uitmaken van het procesdossier, ondanks het bezwaar daartoe van Achmea;
- de mondelinge behandeling gehouden op 11 maart 2021, waarvan aantekening is gehouden door de griffier en waarbij van de zijde van [ verzoeker ] spreekaantekeningen zijn overgelegd.

1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.
De feiten

2.1.
[ verzoeker ] , geboren op [ geboortedatum ] , is op 26 november 1979 in dienst getreden van Pally Biscuits B.V., een gespecialiseerde bakkerij in een internationale markt van biscuits. [ verzoeker ] werkte daar (nagenoeg) fulltime in de functie van Technisch Operator / Groepsleider toen hem op 26 november 2014 in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval overkwam.

2.2.
Terwijl hij op handen en voeten onder een - door hem daarvoor uitgezette - dozenlift kroop om de robot te repareren en op de grond gevallen kartonnen dozen uit de lift te verwijderen, is de lift door een collega (uitzendkracht) weer in werking gesteld. [ verzoeker ] kwam daarbij met zijn romp klem te zitten tussen de grond en de ronddraaiende naar beneden bewegende stalen vork van de lift. In reactie op het geschreeuw van [ verzoeker ] heeft een andere collega de lift uitgezet, waardoor [ verzoeker ] uit zijn benarde positie kon worden bevrijd.

2.3.
[ verzoeker ] is vervolgens met ernstige pijn over de gehele rug en de linkerhals en met krachtvermindering in de linkerarm voor onderzoek naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis is crushletsel van de thorax en zijn veel kneuzingen geconstateerd.

2.4.
Sinds het ongeval is [ verzoeker ] volledig arbeidsongeschikt vanwege pijn- en bewegingsklachten en later ontstane psychische klachten (onder meer herbelevingen, paniekaanvallen, hallucinaties, slaapproblemen en concentratiestoornissen). Hij is onder behandeling geweest van meerdere artsen en therapeuten. Van 29 augustus 2016 tot 7 september 2016 is [ verzoeker ] opgenomen geweest op een psychiatrische afdeling. Tijdens die opname is op 1 september 2016 een MRI-scan van de hersenen gemaakt en zijn vrij uitgebreide witte stofafwijkingen geconstateerd, vermoedelijk van vasculair-ischemische origine. Deze afwijkingen waren niet gewijzigd ten opzichte van de reeds bij een eerdere MRI-scan op 27 mei 2015 (op verzoek van de KNO-arts) geconstateerde witte stofafwijkingen.

2.5.
Op 13 april 2016 heeft Achmea Schadeverzekeringen N.V., de aansprakelijkheidsverzekeraar van Pally Biscuits B.V., aansprakelijkheid voor het [ verzoeker ] overkomen ongeval erkend.

2.6.
Ondanks pogingen daartoe heeft [ verzoeker ] het eigen werk niet kunnen hervatten en heeft ook een tweede spoortraject niet tot hervatting van de werkzaamheden geleid. Sinds 23 november 2016 ontvangt [ verzoeker ] een WGA-uitkering op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid (en een loonverlies ten opzichte van het eigen werk van 100%). Het dienstverband tussen [ verzoeker ] en Pally Biscuits B.V. is per 23 december 2019 met een vaststellingsovereenkomst geëindigd. De in die overeenkomst opgenomen finale kwijting heeft nadrukkelijk geen betrekking op de vorderingen en verweren van partijen in verband met de schadevergoeding als gevolg van het arbeidsongeval.

2.7.
Op 27 februari 2018 heeft neuroloog J.O. Mispelblom Beijer, verbonden aan DC Expertise Centrum te Amsterdam, rapport uitgebracht in de op gezamenlijk verzoek van partijen door hem uitgevoerde neurologische expertise ten aanzien van [ verzoeker ] . Mispelblom Beijer heeft - kort gezegd - geconcludeerd dat bij het neurologisch onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen zijn gevonden en dat niet kan worden gesproken van functieverlies op grond van neurologische stoornissen of beperkingen.
Mispelblom Beijer heeft verder geschreven:
"Betrokkene blijft tot nu pijnklachten houden en daarnaast angstaanvallen, terwijl ook de hallucinaties nog steeds optreden. Verder blijft hij klagen over stoornissen op het gebied van geheugen en concentratie. Bij somatoneurologisch onderzoek worden geen objectiveerbare afwijkingen gevonden. De door hem aangegeven sensibiliteitsstoornissen over de gehele linker lichaamshelft kunnen niet goed worden geobjectiveerd. Opvallend is dat bij de beantwoording van vragen hij antwoordt, dat hij dit niet weet als gevolg van de geheugenstoornissen, maar dat hij daarentegen het beloop van zijn klachten uitgebreid kan vertellen, zonder dat daarbij geheugendefecten opvallen. Het is echter niet uitgesloten dat, als gevolg van de aanwezige witte stofafwijkingen, discrete cognitieve functiestoornissen bij betrokkene zijn opgetreden. Om dit vast te stellen zal neuropsychologisch onderzoek moeten worden verricht. Een relatie tussen de witte stof afwijkingen en het doorgemaakte trauma kan echter niet worden gelegd."

2.8.
Op 1 juli 2018 heeft psychiater M. Kazemier (in samenwerking met psycholoog E. van Rhede), werkzaam bij Medisch Expertise Centrum Rotterdam, op gezamenlijk verzoek van partijen rapport uitgebracht in de door hem uitgevoerde psychiatrische expertise ten aanzien van [ verzoeker ] . Kazemier heeft - kort gezegd - de diagnose PTSS en een persisterende somatische symptoomstoornis gesteld, een PIRS-beperking (Psychiatric Impairment Rating Scale) van 5% en een percentage blijvende invaliditeit (BIPG, Mental and Behavioral Disorders, BIGP) van eveneens 5%. Bij de vaststelling van de percentages zijn de persoonlijkheidsproblematiek en daaraan gekoppeld de neiging tot overrapporteren alsook de somatische symptoomstoornis buiten beschouwing gelaten. Kazemier heeft geschreven: “Diagnostisch in psychiatrische zin is er symptomatologie van een PTSS, met herbelevingen, elders ook wel geduid als hallucinaties, vermijding, een negatief zelfbeeld, angst en prikkelbaarheid, verstoring van de slaap en concentratieproblemen. Daarbij wordt de indruk gewekt dat sprake is van een regressief proces mogelijk in de zin van een (pseudo) dementie, ten gevolge van een gemaskeerde depressie en/of bij de vrij uitgebreide witte stof afwijkingen (zoals aangetoond bij MRT d.d. 27-05 2015), Dat het ongeval dit proces versnelde vanwege een verhoogd spanningsniveau is niet onmogelijk. De cognitieve beperkingen, motorische onhandigheid en depressiviteit zouden in dat geval, althans gedeeltelijk te wijten zijn aan een degeneratief proces. De pijnklachten worden geaccentueerd door zijn angsten en imponeren als een somatisch symptoomstoornis Volgens de DSM 5 is de diagnose als volgt te coderen: Posstraumatische stressstoornis (309.81) en somatisch symptoomstoornis persisterend (300.82);
Differentiaal diagnostisch is, gelet op het feit dat het hier een verzekeringszaak betreft, overwogen het beeld te plaatsen in het kader van malingering. Hier is tijdens het onderzoek wel sprake van een neiging de klachten op nadrukkelijke wijze aan te zetten. Ook tegen het licht van de door betrokkene ingevulde symptoomvalidatietest moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van onderpresteren. De klachten die hij bespreekt zijn divers en weinig specifiek. Ondanks zijn neiging tot overrapporteren ben ik toch van mening dat genoemde klachten althans gedeeltelijk zijn terug te voeren op een classificeerbare stoornis zoals boven beschreven. Met het wegvallen van zijn werk is er sprake van een regressief proces met klachten van vergeetachtigheid en duidelijk wordt dat het hem in grote mate beangstigd. Daarbij neem ik ook in overweging de informatie van de behandelaars waar een vrij ernstig beeld naar voren komt, dat onder meer geleid heeft tot een korte opname op de afdeling psychiatrie ter observatie. Zijn neiging tot overrapportage plaats ik derhalve in een persoonlijkheidskwetsbaarheid met cluster b kenmerken.
Beperkingen
( ... ) Ten gevolge van een PTSS en een somatoforme stoornis zijn er beperkingen in het persoonlijk functioneren te weten concentreren en verdelen van de aandacht, geen stresserende werkzaamheden en in het sociaal functioneren zijn er beperkingen op het gebied van samenwerken, uiten van eigen gevoelens, emotionele problemen van anderen hanteren
.”

Kazemier heeft aan het slot van zijn rapportage toegevoegd:
De cognitieve functiestoornissen zouden bij nader neuropsychologisch onderzoek nog nader kunnen worden geobjectiveerd al zal deze uitslag nog geen uitspraak kunnen doen over de mate waarin de cognitieve beperkingen zijn terug te voeren op degeneratieve, vasculaire dan wel traumatische laesies in de witte stof dan wel op het ongeval. De vraag is bovendien in hoeverre dergelijk onderzoek in dit stadium goed en betrouwbaar uit te voeren is.

2.9.
Nadat [ verzoeker ] op 22 mei 2020 deze deelgeschilprocedure bij de kantonrechter aanhangig had gemaakt, hebben partijen in onderling overleg nog een neuropsychologisch onderzoek laten uitvoeren en is de behandeling van de zaak aangehouden.

2.10.
Op 9 november 2020 heeft klinisch neuropsycholoog J.F.M. de Jonghe, verbonden aan DC Expertise Centrum te Amsterdam, het conceptrapport uitgebracht in de door hem uitgevoerde neuropsychologische expertise, waarna op 14 december 2020 de definitieve versie is gevolgd. De Jonghe heeft geconcludeerd:
"Conclusie:
Gezien werd een 63-jarige man bekend met fysieke en psychische klachten na bedrijfsongeval in november 2014. In dit onderzoek staat evident onderpresteren en overrapporteren van klachten op de voorgrond. Het bemoeilijkt een betrouwbare beoordeling van uitslagen op reguliere tests waarvan velen afwijkende scores tonen. Inconsistenties worden geobserveerd tussen tests onderling en tussen testscores en de klinische presentatie. Uitslagen sluiten aan bij eerder psychiatrisch onderzoek in maart 2018. Ook toen bleek sprake van overrapporteren van psychische klachten... Bevingen in huidig neuropsychologisch onderzoek bemoeilijken mijns inziens de diagnostiek van eventuele PTSS en stemmings- of angstklachten. Dat gezegd hebbende maakt betrokkene op mij geen sombere of angstige indruk en tijdens onderzoek reageert hij niet of klaagt niet over het zien of horen van zaken die de ander niet waarneemt.
 "

2.11.
Op 18 november 2020 heeft de medisch adviseur van Achmea, [ A ] , naar aanleiding van het expertiserapport van De Jonghe medisch advies uitgebracht. Hij heeft geconcludeerd:
"dat er geen blijvende gevolgen van het ons regarderende ongeval op psychiatrisch gebied aangenomen kunnen worden. Voor het aannemen van een causale relatie tussen het ongeval en aanhoudende klachten is immers een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon noodzakelijk. Daar lijkt wegens de geobjectiveerde onderprestatie en overrapportage geen sprake van te zijn. Er kan afgewikkeld worden op basis van tijdelijk ongemak, zonder functionele invaliditeit (FI) en/of toekomstrisico."

Achmea heeft dit advies overgenomen en heeft [ verzoeker ] voorgesteld om het dossier te sluiten zonder aanvullende betalingen. [ verzoeker ] , althans zijn gemachtigde (na advies van de eigen medisch adviseur van 24 november 2020), heeft daarmee niet ingestemd en heeft de deelgeschilprocedure voortgezet.

2.12.
Achmea heeft aan [ verzoeker ] in totaal € 27.500,00 aan voorschotten op de schadevergoeding betaald.

3.
Het deelgeschil

3.1.
[ verzoeker ] verzoekt de kantonrechter - na wijziging ter zitting - om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat het causaal verband tussen het arbeidsongeval en de door psychiater Kazemier vastgestelde letsel en de hieruit voortvloeiende klachten en beperkingen vaststaat;
- om Achmea te bevelen om alle hierdoor door [ verzoeker ] geleden en te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden, waaronder begrepen het verlies aan verdienvermogen;
- om vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de totale schade binnen zeven dagen na deze beschikking aan [ verzoeker ] een aanvullend voorschot te voldoen van € 26.000,00;
- de kosten van [ verzoeker ] te begroten op € 7.114,15, te vermeerderen met het griffierecht, en Achmea te bevelen dit bedrag binnen zeven dagen na deze beschikking te betalen, met wettelijke rente daarover inzien niet binnen de door de kantonrechter gestelde termijn wordt voldaan.

3.2.
Achmea voert gemotiveerd verweer met als conclusie dat de kantonrechter de verzoeken afwijst en de kosten van dit deelgeschil begroot op maximaal € 5.584,15 inclusief BTW.

3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gelet op dit doel moet de kantonrechter allereerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dan wel, indien dat niet het geval is, het verzoek moet worden afgewezen (artikel 10192 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv).

4.2.
In dit geval twisten partijen - kort gezegd - ten eerste over de vraag of bij [ verzoeker ] (cognitieve) klachten c.q. stoornissen kunnen worden vastgesteld en ten tweede, als dat het geval is, over de vraag of deze in causaal verband staan met het arbeidsongeval. Met een oordeel daarover kán de thans ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen in principe worden voortgezet.

4.3.
Vooropgesteld wordt dat nu [ verzoeker ] stelt dat Achmea gehouden is tot vergoeding van de door hem geleden en te lijden schade, in beginsel op hem de stelplicht en - gelet op de betwisting daarvan door Achmea - de bewijslast rust van deze schade en van het causaal verband tussen ongeval en de schade.

4.4.
Niet in geschil is dat [ verzoeker ] op 26 november 2014 een ernstig ongeval is overkomen en dat zijn leven nadien drastisch is veranderd. [ verzoeker ] werkte vóór het ongeval (nagenoeg) fulltime bij Pally Biscuits B.V., had als hobby het sleutelen aan elektronica en zorgde voor zijn vrouw die de ziekte MS heeft. Hij had geen specifieke medische geschiedenis. Na het ongeval zijn pogingen om het werk te hervatten gestrand, zowel bij de eigen werkgever als in het tweede spoor, doet hij overdag weinig en heeft hij een tijd met een van zijn dochters in een ander huis dan zijn vrouw gewoond, omdat de zorg voor haar te zwaar werd en het hem thuis te druk was. Op dit moment woont hij weer in de echtelijke woning.
Sinds het ongeval is [ verzoeker ] onder behandeling geweest van diverse artsen en therapeuten, zoals een neuroloog, revalidatiearts, psychiater en (klinisch) psycholoog.

De klachten en beperkingen - schade

4.5.
[ verzoeker ] heeft gesteld dat hij sinds het ongeval pijn ervaart, angstig is en last heeft van hallucinaties, concentratie-, slaap en geheugenproblemen. De pijnklachten waren meteen na het ongeval aanwezig, de angst- en paniekklachten zijn ongeveer een maand na het ongeval ontstaan en de hallucinaties vanaf medio 2016. Achmea heeft zich, met haar medisch adviseur, op het standpunt gesteld dat niet voldoende aannemelijk is dat [ verzoeker ] cognitieve klachten heeft en dat vanwege de geobjectiveerde onderprestatie en overrapportage in het neuropsychologisch onderzoek niet kan worden uitgegaan van de bevindingen van psychiater Kazemier, te weten een posttraumatische stressstoornis en een somatische symptoomstoornis. Er is volgens Achmea geen sprake van een consistent, consequent en samenhangend klachtenpatroon.

4.6.
De kantonrechter deelt het standpunt van Achmea niet. Het neuropsychologisch rapport van De Jonghe geeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende inzicht in de (totstandkoming van de) daarin getrokken conclusies, in het licht van de eerdere en andersluidende vaststellingen en conclusies van psychiater Kazemier en neuroloog Mispelblom Beijer. De kantonrechter zal uitleggen waarom.

4.7.
Psychiater Kazemier heeft geconcludeerd dat, ondanks dat het beeld door [ verzoeker ] enigszins is aangezet, op basis van de informatie van hem zelf, de feiten die uit het medisch dossier naar voren komen en het eigen onderzoek er patronen zijn te herkennen die kunnen wijzen op een psychiatrische stoornis. De genoemde klachten zijn volgens hem, althans gedeeltelijk, terug te voeren op een (DSM-V) classificeerbare stoornis, namelijk een posttraumatische-stressstoornis (PTSS) en somatisch symptoomstoornis persisterend:
"Gezien het levensverhaal voor het ongeval zijn er nooit problemen geweest betrokkene is altijd een hardwerkende, ijverige man geweest. Na het ongeval heeft hij zelf de controle kwijtgeraakt wat hem angstig maakt en waardoor hij vermijdend is geworden en zijn wereld zo klein mogelijk heeft gemaakt. Zijn neiging de klachten nadrukkelijk te brengen plaatsen wij in het kader van zijn persoonlijkheid.”

4.8.
Zowel de medisch adviseur van [ verzoeker ] (op 1 juni 2018) als de medisch adviseur van Achmea (op 8 juni 2018) hebben geen opmerkingen gemaakt naar aanleiding van het rapport van de psychiater. De medisch adviseur van Achmea heeft zelfs toegevoegd dat het rapport de indruk wekt dat het onderzoek van goede kwaliteit is geweest. Dat neuropsycholoog De Jonghe vervolgens op basis van het geconstateerde overrapporteren en onderpresteren heeft geschreven dat hij uiterlijk geen tekenen van depressie (PTSS), noch psychotische kenmerken ziet en het bestaan van cognitieve stoornissen onwaarschijnlijk acht, heeft de kantonrechter dan ook verbaasd. Het onderpresteren en overrapporteren is namelijk ook door psychiater Kazemier in zijn oordeel betrokken en gekoppeld aan het ziektebeeld. Daarbij komt dat neuropsycholoog De Jonghe in zijn rapport snel en zonder veel uitleg tot zijn conclusie is gekomen, maar daarbij ook heeft geschreven dat door het onderpresteren en de overrapportage van klachten (bij de performance validity tests en symptoomvaliditeitsvragenlijsten) een betrouwbare beoordeling van de uitslagen op reguliere tests (waarvan velen afwijkende scores toonden) bemoeilijkt werd. Dit laatste was al door de psychiater voorspeld ten aanzien van het nog uitvoeren van een neuropsychologisch onderzoek, past ook bij de door hem gestelde diagnose en doet daaraan dus niet af. Dat door de neurologische expertise het onderpresteren is geobjectiveerd, zoals de medisch adviseur van Achmea heeft opgemerkt, maakt dit niet anders. Ook is niet gebleken dat de diagnose van psychiater Kazemier door een collega-psychiater (in een contra-expertise) is onderzocht en/of is betwist of dat Kazemier een reactie heeft kunnen geven op het neuropsycholische rapport van De Jonghe.

4.9.
Daar komt bij dat ook andere specialisten het overrapporteren en onderpresteren hebben geconstateerd, maar geen van hen de door [ verzoeker ] gepresenteerde klachten als onbetrouwbaar of niet reëel heeft afgedaan.

4.10.
Neuroloog Mispelblom Beijer heeft geschreven dat het opviel dat [ verzoeker ] tijdens het afnemen van de anamnese aangaf dat hij veel niet wist als gevolg van de geheugenstoornissen waarvan hij last had, maar wel zonder veel lacunes over zijn ziektegeschiedenis kon vertellen. Mispelblom Beijer heeft hier verder geen conclusies aan verbonden, behalve dat het naar zijn oordeel niet was uitgesloten dat als gevolg van de aanwezige witte stof afwijkingen discrete cognitieve functiestoornissen bij [ verzoeker ] waren opgetreden (en om dat te kunnen vaststellen neuropsychologisch onderzoek zou moeten worden verricht). Daarnaast heeft ook Mispelblom Beijer geconcludeerd dat gesproken kan worden van een onderlinge samenhang wat betreft de informatie die verkregen is van de onderzochte zelf, de feiten zoals die in het medisch dossier naar voren komen en de bevindingen bij eerder neurologisch onderzoek en het door hem verrichte onderzoek.

4.11.
De door Mispelblom Beijer ook in zijn rapport genoemde psychiater K.S. van den Berg heeft in zijn rapportage van 9 augustus 2016 eveneens geschreven dat differentiaal diagnostisch nog werd gedacht aan een nagebootste stoornis, maar dat dit minder waarschijnlijk werd geacht 'gezien het feit dat tijdens het consult invoelbaar leek dat de patiënt altijd met plezier gewerkt heeft, hij initieel geen financieel belang bij de situatie na het werkongeluk had en de schade procedure tegen zijn voormalig werknemer (bedoeld zal zijn werkgever, toevoeging kantonrechter) niet op zijn eigen initiatief maar op het initiatief van zijn dochter werd gestart'.

4.12.
Op grond van deze omstandigheden, alsmede het beeld dat met betrekking tot de vele bezoeken aan specialisten en therapeuten naar voren komt, is er naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding te twijfelen aan de door psychiater Kazemier ten aanzien van [ verzoeker ] vastgestelde klachten en beperkingen. Dat niet alle klachten direct na het ongeval zijn ontstaan, doet daaraan niet af. Met haar conclusie dat sprake is van tijdelijk ongemak' doet Achmea dan ook geen recht aan het dossier van [ verzoeker ] .

De oorzaak van de klachten en beperkingen - causaal verband

4.13.
Subsidiair, als het bestaan van klachten zou worden aangenomen, heeft Achmea aangevoerd dat niet aannemelijk is dat de klachten zonder ongeval niet zouden hebben bestaan. Volgens haar is er een alternatieve oorzaak voor de klachten aan te wijzen, te weten de witte stofafwijkingen in de hersenen van [ verzoeker ] die op de MRI-scans op 27 mei 2015 en op 1 september 2016 zijn geconstateerd.

4.14.
Ook deze conclusie van Achmea deelt de kantonrechter niet.

4.15.
Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat, voor zover de witte stofafwijkingen al voor het ongeval bestonden, [ verzoeker ] daarvan geen hinder ondervond, Vóór het ongeval leidde hij immers een 'normaal leven'.

4.16.
Uit de overgelegde medische gegevens en rapporten kan niet worden afgeleid dat [ verzoeker ] zonder ongeval ook klachten zou hebben gekregen als gevolg van de witte stofafwijkingen en/of dat juist de witte stofafwijkingen hebben geleid tot de klachten en beperkingen van [ verzoeker ] .

4.17.
Neuroloog Mispelblom Beijer heeft in de eerste plaats gerapporteerd dat er geen neurologische stoornissen zijn vastgesteld (ook niet als gevolg van de witte stofafwijkingen). Weliswaar achtte hij het niet uitgesloten dat als gevolg daarvan discrete cognitieve functiestoornissen bij [ verzoeker ] zijn opgetreden, maar om dat te laten vaststellen heeft hij verwezen naar neuropsychologisch onderzoek. In het verrichte neuropsychologische onderzoek is dit niet geconstateerd.

4.18.
In de tweede plaats heeft psychiater Kazemier weliswaar gerapporteerd dat 'de indruk wordt gewekt dat sprake is van een regressief proces mogelijk in de zin van (pseudo) dementie, ten gevolge van een gemaskeerde depressie en/of bij de vrij uitgebreide witte stofafwijkingen', maar uit zijn rapportage volgt niet dat hij heeft kennisgenomen van het eerdere rapport van neuroloog Mispelblom Beijer. Hij heeft geschreven dat het inschatten van de cognitieve beperkingen, depressiegevoelens en motorische onhandigheid als gevolg van een hersenafwijking een neurologische aangelegenheid is, maar de neuroloog heeft juist geen neurologische beperkingen vastgesteld. Ook de medisch adviseur van [ verzoeker ] , H.J.M. van der Planken, wijst hierop in zijn/haar advies van 17 september 2019, alsmede dat de geconstateerde witte stofafwijkingen toevalsbevindingen waren (en relatief vaak voorkomen onder de oudere populatie).

4.19.
Ook heeft psychiater Kazemier ten aanzien van het regressieve proces geschreven:
"Dat het ongeval dit proces versnelde vanwege een verhoogd spanningsniveau is niet onmogelijk. De cognitieve beperkingen, motorische onhandigheid en depressiviteit zouden in dat geval, althans gedeeltelijk te wijten zijn aan een degeneratief proces.

Dat er geen samenhang is of kan zijn tussen de klachten van [ verzoeker ] en het ongeval volgt hieruit dan ook niet, ondanks dat noch neuroloog Mispelblom Beijer, noch psychiater Kazemier een verband heeft gezien tussen het ongeval en de opgetreden witte stofafwijkingen en deze vermoedelijk van vasculair ischemische origine zijn.

4.20.
Naar het oordeel van de kantonrechter is op grond van deze vaststellingen in voldoende mate komen vast te staan dat er sprake is van een causaal verband tussen het [ verzoeker ] overkomen arbeidsongeval en zijn klachten en beperkingen nadien. Er bestaat geen enkele duidelijkheid over het antwoord op de vraag of en wanneer [ verzoeker ] zonder ongeval hinder zou hebben ondervonden van de geconstateerde witte stofafwijkingen, althans zodanig dat het genoemde causale verband wordt doorbroken. Dit geldt te meer nu algemeen bekend is dat witte stofafwijkingen aanwezig kunnen zijn zonder dat daarvan hinder wordt ondervonden en deze ook kunnen leiden tot andere klachten dan de door [ verzoeker ] gepresenteerde. Nu ook iedere aanwijzing hoe een eventuele proportionele verdeling tussen de klachten als gevolg van het ongeval en de klachten als gevolg van de witte stofafwijkingen zou moeten worden gemaakt, ziet de kantonrechter ook geen aanleiding in deze niet verder onderbouwde stelling van Achmea mee te gaan.

4.21.
Overigens wordt het causaal verband ook niet doorbroken door het [ verzoeker ] eerder overkomen brommerongeval. Uit de medische stukken blijkt dat dit werd veroorzaakt door een paniekaanval, hetgeen past in het ziektebeeld van [ verzoeker ] .

4.22.
Op basis van het voorgaande zal de kantonrechter de door [ verzoeker ] verzochte verklaring voor recht en het verzochte bevel toewijzen.

Voorschot op de schadevergoeding

4.23.
[ verzoeker ] heeft verzocht hem een aanvullend voorschot op de schadevergoeding toe te kennen van € 26.000,00. In het door [ verzoeker ] als productie 13 overgelegde schadeoverzicht (berekend tot en met 2020) is een totale schade van € 54.949,61 opgenomen, waarvan € 46.035,75 berekend is voor het verlies aan verdienvermogen. In het bij verzoekschrift overgelegde schadeoverzicht van in totaal € 32.723,02 (berekend tot en met 2018) bedroeg het verlies aan verdienvermogen nog € 27.435,75 (productie 4). Nu [ verzoeker ] veel financiële gegevens ter onderbouwing heeft overgelegd en Achmea tegen de juistheid daarvan geen (inhoudelijke) bezwaren heeft geuit, gaat de kantonrechter bij de beoordeling van het verzochte voorschot uit van de juistheid van de door [ verzoeker ] gestelde bedragen. Het door [ verzoeker ] verzochte voorschot komt de kantonrechter ook niet bovenmatig voor. Er is op basis van gelijke bedragen na 2018 doorgerekend, de schade die [ verzoeker ] lijdt kent (nog) geen einddatum en de immateriële schade aan de zijde van [ verzoeker ] is nog niet is geconcretiseerd. Het door Achmea in haar verweerschrift nog genoemde argument dat de berekende schade nauwelijks meer bedraagt dan het totaal van de reeds betaalde voorschotten (en daarmee nagenoeg is voldaan) gaat niet meer op, nu dit de situatie tot en met 2018 betrof en de schade nadien is opgelopen. Het verzochte voorschot van € 20.000,00 zal worden toegewezen, waarbij de door [ verzoeker ] verzochte en door Achmea niet betwiste betalingstermijn wordt aangehouden.

Kosten deelgeschil

4.24.
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

4.25.
[ verzoeker ] maakt aanspraak op een bedrag van € 7.114,15 inclusief 6% kantoorkosten en 21% BW. Achmea heeft zich op het standpunt gesteld dat het aantal bestede uren van € 21,2 te hoog is en daarom de dubbele redelijkheidstoets niet kan doorstaan. Zij heeft erop gewezen dat blijkens het door de gemachtigde van [ verzoeker ] opgestelde urenoverzicht al 3,35 uren zijn berekend voordat aan de opstelling van het verzoekschrift werd begonnen. Achmea heeft verder geen (afzonderlijk) verweer gevoerd tegen het uurtarief, waarbij zij uitgaat van € 260,00 per uur, maar wel tegen de berekening van kantoorkosten daarover.

4.26.
Deze zaak betreft naar het oordeel van de kantonrechter een niet per definitie eenvoudig deelgeschil. Het aan dit deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee naar het oordeel van de kantonrechter in overeenstemming, inclusief de tijd die daaraan is besteed voordat het verzoekschrift werd opgesteld. De gemachtigde van [ verzoeker ] heeft gesteld dat ook die tijd betrekking had op de voorbereiding van dit deelgeschil. Achmea heeft dat niet weersproken. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter dan ook worden begroot op 21,2 uren x € 260,00 exclusief BTW en kantoorkosten, derhalve op € 6.669,52 inclusief BTW, te vermeerderen met € 499,00 aan griffierecht. De kantoorkosten worden geacht in het uurtarief te zijn begrepen. Achmea zal tot betaling daarvan aan [ verzoeker ] worden veroordeeld, met de betalingstermijn zoals hierna te vermelden.

4.27.
Omdat tegen een beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil op grond van artikel 1019bb Rv geen hogere voorziening open staat, zal de kantonrechter het verzoek de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, afwijzen.

5.
De beslissing

De kantonrechter:

5.1.
verklaart voor recht dat het causaal verband tussen het arbeidsongeval en het door psychiater Kazemier vastgestelde letsel en de hieruit voortvloeiende klachten en beperkingen vaststaat;

5.2.
beveelt Achmea om alle hierdoor door [ verzoeker ] geleden en te lijden materiële en immateriële schade te vergoeden, waaronder begrepen het verlies aan verdienvermogen;

5.3.
veroordeelt Achmea om vooruitlopend op de definitieve vaststelling van de totale schade binnen 7 dagen na deze beschikking aan [ verzoeker ] een aanvullend voorschot te voldoen van € 26.000,00;

5.4.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 6.669,52 inclusief BTW, te vermeerderen met het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht van € 499,00 en veroordeelt Achmea tot betaling daarvan aan [ verzoeker ] binnen 14 dagen na deze beschikking, en indien niet tijdig wordt betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de 15e dag na deze beschikking tot de dag van volledige betaling;

5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Penders, kantonrechter, is vanwege zijn afwezigheid getekend door mr. J.F. Haeck, en is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021.

Met dank aan de heer mr. F. Janse, Janse Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBMNE-190521-2