Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 200422-2

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBNNE-200422-2

Eerder al op het LSA Letselschade Magazine, nu ook op rechtspraak.nl ECLI:NL:RBNNE:2022:5548

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaaknummer: C/17/182010 HA RK 21/94

beschikking van de kantonrechter van 20 april 2022

in de zaak van

[VERZOEKER]
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
advocaat mr. [Naam] te [plaatsnaam],

tegen

de naamloze vennootschap naar buitenlands recht
ALLIANZ BENELUX N.V., tevens handelend onder de naam ALLIANZ NEDERLAND
gevestigd te Rotterdam,
verweerder,
advocaat mr. A.N.L. de Hoogh te Utrecht.

Partijen worden hierna aangeduid als [[Verzoeker]] en Allianz.

1.
De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 29 december 2021
het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 februari 2022
nadere producties van de zijde van [Verzoeker]
de mondelinge behandeling gehouden op 24 februari 2022
spreekaantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling van beide partijen.

1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald.

2.
De feiten

2.1.
[Verzoeker] is op 31 maart 2019 betrokken geweest bij een aanrijding op de Overijsselselaan te Leeuwarden. Daarbij was eveneens betrokken de heer [naam verzekerde Allianz] (hierna: [Verzekerde Allianz]), een verzekerde van Allianz. [Verzekerde Allianz] reed met zijn auto met aanhangwagen op de rechter rijbaan van de Overijsselselaan - een vierbaansweg met twee rijstroken in beide richtingen - en [Verzoeker] reed achter [Verzekerde Allianz] met zijn Mercedes op de linker rijbaan. De aanrijding heeft plaatsgevonden nadat [Verzekerde Allianz] van de rechter naar de linker rijbaan wisselde om voor te sorteren op een afslag naar links. De linker achterkant van de aanhangwagen van [Verzekerde Allianz] is toen in botsing gekomen met de rechter zijkant van de op dat moment van achteren komende Mercedes van [Verzoeker].

2.2.
[Verzoeker] heeft op 17 april 2019 zijn schade aan de Mercedes, begroot op € 8.849,09, geclaimd bij Allianz. [Verzoeker] heeft niet alleen schade aan de rechterkant van zijn Mercedes opgevoerd, maar ook schade aan de linker voorzijde van zijn voertuig en aan alle velgen van de Mercedes. Op 20 juni 2019 heeft de advocaat van [Verzoeker] zich schriftelijk bij Allianz gemeld met de mededeling dat [Verzoeker] door de aanrijding, naast de voertuigschade, ook letsel zou hebben opgelopen, namelijk nek- en rugklachten en psychische schade.

2.3.
Allianz heeft in haar mail van 12 augustus 2019 de aansprakelijkheid voor het ontstaan van de aanrijding erkend. De geclaimde voertuigschade is toen (nog) niet uitbetaald, omdat Allianz de toedracht van de aanrijding nader wilde laten onderzoeken. Voor dit onderzoek heeft Allianz het bureau Ongevallen Analyse Nederland (OAN) ingeschakeld. In verband met de gestelde letselschade heeft Allianz nadere informatie bij [Verzoeker] opgevraagd.

2.4.
Tussen partijen is vervolgens een discussie ontstaan over de toedracht van de aanrijding en de vraag of alle geclaimde schade aan de Mercedes wel of niet gerelateerd kan worden aan de aanrijding. Waar [Verzoeker] bij de schade-expert van Allianz had gemeld dat hij door de aanrijding naar links moest uitwijken, met als gevolg dat hij in aanraking is gekomen met een paal, heeft OAN in een rapport van 22 juli 2020 geconcludeerd dat botscontact tussen de linker voorzijde van de Mercedes en een paal (in de ongevalslocatie) niet aannemelijk is, omdat in de ongevalslocatie geen palen staan. Ook lijkt het er volgens OAN op dat de schades aan de linker velgen en de rechter achtervelg niet door de aanrijding zijn ontstaan.

2.5.
[Verzoeker] is een procedure (een deelgeschilprocedure) gestart bij de rechtbank Noord-Nederland, waarin hij onder andere aan de rechtbank heeft verzocht om te oordelen dat Allianz de nog nader vast te stellen, geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval van 31 maart 2019 dient te vergoeden en om Allianz te veroordelen tot betaling aan [Verzoeker] van de materiële schade ad € 8.849,00 en tot betaling van een voorschot op de verdere schadevergoeding, waaronder immateriële schade, ad € 2.500,00. [Verzoeker] heeft in deze deelgeschilprocedure een voorlopige schadestaat overgelegd, waarin onder meer schadevergoeding is opgenomen ter zake van huishoudelijke hulp gedurende de eerste dertien weken na het ongeval en een post "verlies aan verdienvermogen" voor de periode van 4 maanden na de aanrijding, omdat [Verzoeker] als zelfstandig ondernemer in die periode een vervangende bedrijfsleider voor zijn kledingwinkels zou hebben moeten inschakelen. Bij beschikking van 21 september 2020 heeft de rechtbank het verzoek voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk verklaard (omdat een deelgeschilprocedure niet bedoeld is voor geschillen over vergoeding van voertuigschade) en voor wat betreft de immateriële schade afgewezen. De rechtbank heeft onder andere overwogen dat [Verzoeker] zijn stelling dat hij ten gevolge van de aanrijding op 31 maart 2019 letsel heeft opgelopen onvoldoende adequaat heeft onderbouwd en dat Allianz bovendien terecht vraagtekens heeft geplaatst bij de toedracht van het ongeval.

2.6.
Allianz heeft de schadeclaim van [Verzoeker] vervolgens overgedragen aan haar afdeling Speciale Zaken. Bij brief van 31 december 2020 heeft deze afdeling van Allianz het volgende - voor zover van belang - aan [Verzoeker] en diens advocaat bericht:
Onderzoeksresultaten
Uit het rapport van Ongevallen Analyse Nederland (OAN) blijkt onder andere: dat de botsing geleidelijk ofwel schampend is verlopen;
dat de linker velgen en de rechter achtervelg niet door de aanrijding lijken te zijn beschadigd;
dat bij de rechter voorvelg aftrek van oude schade toegepast moet worden; dat de schade aan de linker voorzijde niet 'vers' lijkt te zijn;
dat de vormgeving van de schade aan de linker voorzijde niet doet denken aan een paalcontact. Daarbij blijkt uit de informatie in het dossier dat op de ongeval locatie geen palen staan.

U heeft namens uw cliënt een deelgeschil gestart. Alle partijen hebben inmiddels kennis kunnen nemen van de uitspraak van de rechtbank.

In de uitspraak is inzake de gestelde letselschade in r. o. 5.5 te lezen:
"Tussen partijen is in geschil of [Verzoeker] letsel heeft opgelopen ten gevolge van de aanrijding. Onder verwijzing naar het rapport van OAN heeft Allianz gemotiveerd betwist dat de door [Verzoeker] gestelde nek- en rugklachten het gevolg (kunnen) zijn van de aanrijding tussen [Verzoeker] en [Verzekerde Allianz]. In het rapport wordt onder meer geconcludeerd dat de botsing mede gezien het gebrek aan intensiteit geleidelijk ofwel schampend zal zijn verlopen. Een abrupte stuurbeweging van de Mercedes naar links kan volgens het rapport niet uit de schade aan de Mercedes worden afgeleid. De rechtbank is met Allianz van oordeel dat uit deze bevindingen in beginsel niet volgt dat partijen dermate hard tegen elkaar zijn gebotst dat aannemelijk is dat [Verzoeker] de door hem gestelde (persisterende) nek- en rugklachten ten gevolge van de aanrijding heeft opgelopen. ( ... )
Uit de brief van de huisarts kan evenmin worden afgeleid dat de klachten persisteren, zoals [Verzoeker] betoogt.
(•)
Indien en voor zover [Verzoeker] met de schriftelijke verklaringen wenst te betogen dat hij psychische klachten ervaart ten gevolge van het ongeval, zijn deze klachten evenmin door een huisarts of andere arts vastgesteld. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [Verzoeker] zijn stelling dat hij ten gevolge van de aanrijding op 31 maart 2019 letsel heeft opgelopen onvoldoende adequaat heeft onderbouwd."

Inzake de materiële schade wordt in r.o. 5.6 aangegeven:
"Ten aanzien van de gevorderde schade aan het voertuig is de rechtbank bovendien van oordeel dat Allianz terecht vraagtekens heeft geplaatst bij de toedracht van het ongeval, met name de bestaande onduidelijkheid over de snelheid waarmee [Verzoeker] heeft gereden en de rapporten van de schade-expert van Allianz en OAN, waaruit volgt dat [Verzoeker] niet alleen schade ten gevolge van de aanrijding heeft ingediend, maar ook oude schade heeft opgevoerd. Deze onduidelijkheden dragen niet bij aan de overtuiging dat sprake is van schade waaraan Allianz moet bijdragen, gelet op de mogelijkheid van verval van rechten van de zijde van [Verzoeker] indien hij zijn schade bewust omvangrijker heeft gepresenteerd dan in werkelijkheid het geval is geweest."

Conclusie
( ... ) Wij concluderen dat uw cliënt ons opzettelijk dan wel bewust heeft misleid, met het kennelijke doel Allianz te bewegen tot het doen van een onterechte (hogere) schade uitkering. Het geven van een onjuiste voorstelling van zaken is fraude.

2.7.
Allianz heeft de gegevens van [Verzoeker] op grond van (poging tot) fraude opgenomen in haar Interne Verwijzingsregister (hierna: IVR). Allianz is ook deelnemer aan het incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen en heeft de gegevens tevens opgenomen in de databank van de Stichting Centraal Informatie Systeem (CIS), ook het Externe Verwijzingsregister genoemd (hierna: EVR). In de brief van 31 december 2020 is aangegeven dat de gegevens in het IVR geregistreerd worden voor de duur van 8 jaar en de gegevens in het EVR voor de duur van 3 jaar, gerekend vanaf 31 december 2020.

2.8.
[Verzoeker] heeft vervolgens een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland (afdeling kanton) met de bedoeling om opheldering te krijgen over de feitelijke toedracht van het ongeval en hetgeen zich tijdens en in de nasleep daarvan heeft afgespeeld. Dit verzoek is door de kantonrechter bij beschikking van 20 mei 2021 toegewezen, waarna de kantonrechter op 14 oktober 2021 een drietal getuigen heeft gehoord, te weten [Verzekerde Allianz], een persoon die bij [Verzoeker] in de auto zat op het moment van het ongeval en een persoon, een kennis van [Verzoeker], die op het moment van het ongeval in een auto achter die van [Verzoeker] reed. Van de getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt. [Verzekerde Allianz] heeft blijkens het proces-verbaal verklaard dat de auto van [Verzoeker] de stoeprand niet heeft geraakt. Beide andere getuigen hebben verklaard dat de auto van [Verzoeker] door het ongeval tegen de stoeprand is geknald.

Bij brief van 4 november 2021 heeft de advocaat van [Verzoeker] aan Allianz verzocht om de registratie in het EVR per direct te verwijderen, omdat er geen sprake zou zijn van het onterecht claimen van een te hoge schade-uitkering. In deze brief is gesteld dat uit het voorlopig getuigenverhoor duidelijk is geworden dat [Verzoeker] als gevolg van de aanrijding tegen een obstakel aan de linkerzijde - meer in het bijzonder: een hoge stoeprand - is gekomen, zodat ook de schade aan de linkerkant van het voertuig van [Verzoeker] voor vergoeding in aanmerking dient te komen.

2.10.
Bij brief van 1 december 2021 heeft Allianz het verzoek tot verwijdering van de registratie(s) afgewezen. Allianz heeft zich daarbij mede gebaseerd op een aanvullend onderzoek dat op verzoek van Allianz is uitgevoerd door OAN en waarover OAN op 8 oktober 2021 heeft gerapporteerd. OAN heeft een analyse gemaakt van een kleine 50-tal crashtesten uit de zogenaamde crashdatabank en literatuuronderzoek gedaan. In het rapport is OAN tot de volgende conclusie gekomen:

Wij menen dat de volgende uitspraken kunnen worden gedaan met betrekking tot de onderhavige casus:
Bij een bij deze aanrijding passende botssnelheid, spitse botshoek en ongeveer 15 centimeter hoge stoeprand zouden - in elke geval - een forse schaafschade in de band, maar ook een relatief forse krasschade in de velgrand te verwachten zijn.

Uit de schadecalculatie van de schade aan de Mercedes blijkt dat de linker voorband niet als beschadigd is opgenomen. Op de foto die van het linker voorwiel is genomen, is geen duidelijk zichtbare ofwel verse krasschade in de velg(rand) aanwezig.

Op basis van al het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het onaannemelijk is dat het linker voorviel van de Mercedes in de opgegeven ongevallocatie de stoeprand heeft geraakt (schampend of hier overheen rijdend). Wanneer dit wel het geval zou zijn geweest, dan zouden duidelijk zichtbare schades aan tenminste de band en meest aannemelijk ook de velg(rand) hierop hebben gewezen.

2.11.
[Verzoeker] heeft zich vervolgens gewend tot Bosscha Ongevallenanalyse te Waddinxveen (hierna: Bosscha). Bosscha heeft enkele door [Verzoeker] overgelegde foto's van de schade beoordeeld. In een e-mail van 23 december 2021 schrijft Bosscha hieromtrent het volgende aan de advocaat van [Verzoeker]:

Ik heb de aanvullende foto's van uw client bekeken. Deze zijn inderdaad van betere kwaliteit. Wanneer ik wat inzoom op de linker voorvelg zie ik sporen van stoeprand contact(en). Deze zien er redelijk fris uit, althans een deel daarvan. Dus er zou wel contact geweest kunnen zijn met de stoeprand in de middenberm, maar daarmee is de geclaimde schade op het linker voorscherm nog steeds niet verklaarbaar, want die lijkt niet veroorzaakt te kunnen zijn door een paal oid. Of er ook schade aan de linker achtervelg kan zijn ontstaan kan ik niet beoordelen.

2.12.
Partijen hebben overleg gevoerd om te komen tot een minnelijke oplossing van het tussen hen gerezen geschil. Een schikking is niet bereikt.

3.
Het verzoek en het verweer

3.1.
[Verzoeker] verzoekt:

1. een verklaring voor recht dat de verwerking van zijn persoonsgegevens door Allianz niet noodzakelijk is voor de belangen van Allianz of andere verzekeraars, dat niet gebleken is van opzet of misleiding en aldus veroordeling van Allianz om de persoonsgegevens van [Verzoeker] binnen 5 werkdagen te verwijderen uit het IVR en EVR en daaruit verwijderd te houden,
II. subsidiair - voor zover de rechtbank oordeelt dat verwerking van de gegevens in het IVR wel noodzakelijk zou zijn - veroordeling van Allianz om zijn persoonsgegevens binnen 5 werkdagen te verwijderen en verwijderd te houden uit het EVR,
III. voor zover de rechtbank oordeelt dat de EVR en/of de IVR-registraties op goede gronden heeft plaatsgevonden, veroordeling van Allianz om de termijn van die registraties te verkorten tot de periode van één jaar;
IV. bij toewijzing van de verzoeken, oplegging door de rechtbank van een dwangsom aan Allianz voor het geval zij in gebreke blijft om gegevens te verwijderen;
V. veroordeling van Allianz om de incassomaatregelen jegens [Verzoeker] voor gemaakte onderzoekskosten te staken en gestaakt te houden;
VI. veroordeling van Allianz in de kosten van deze procedure.

3.2.
[Verzoeker] heeft aan het verzoek - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. [Verzoeker] betwist dat hij meer schade claimt dan hij daadwerkelijk heeft geleden en dat hij opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt aan Allianz. De door Allianz gepresenteerde onderzoeksresultaten zijn onvoldoende (concreet) om te dienen als basis voor opname van de persoonsgegevens van [Verzoeker] in het EVR. Allianz heeft geen bewijs geleverd van opzet aan de zijde van [Verzoeker] en ook geen aangifte tegen [Verzoeker] gedaan of een klacht ingediend bij een opsporingsambtenaar van (poging tot) fraude. Zo al geoordeeld zou worden dat niet aangetoond kan worden dat de schade aan de linkerzijde van het voertuig van [Verzoeker] als ongevalsgevolg heeft te gelden, dan betekent dat niet dat [Verzoeker] daarmee Allianz opzettelijk heeft bewogen tot het doen van een hogere uitkering. Zowel [Verzoeker] zelf als twee getuigen hebben verklaard dat de Mercedes door de aanrijding tegen een obstakel c.q. de stoeprand in de linkerberm is aangekomen. Dit in combinatie met de stellige overtuiging van [Verzoeker] dat zijn auto voor het ongeval in een nette en onbeschadigde staat verkeerde, maakt dat [Verzoeker] te goeder trouw ervan uit mocht gaan dat de schade aan de linkerzijde van zijn auto ook door het ongeval is veroorzaakt.

3.3.
De opname van zijn gegevens in het IVR en het EVR heeft grote gevolgen voor [Verzoeker], zoals het risico op opzegging van de polis(sen) bij zijn eigen verzekeraar en het niet kunnen afsluiten van verzekeringen (dan wel tegen een veel hogere premie) bij andere maatschappijen. Daarnaast heeft [Verzoeker] nog immer geen schadevergoeding van Allianz ontvangen, terwijl hij daadwerkelijk schade heeft geleden door een ongeval dat buiten zijn schuld heeft plaatsgevonden en waarvan hij het slachtoffer is. Dit frustreert hem zeer. [Verzoeker] vindt het onterecht dat hij als fraudeur en leugenaar wordt bestempeld enkel omdat hij niet voor alles een verklaring heeft.

3.4.
Allianz heeft hiertegenover het volgende - kort samengevat - aangevoerd. [Verzoeker] heeft opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken gegeven en blijft die geven over de toedracht van de aanrijding en over de schade aan zijn Mercedes, met als doel ten onrechte een hogere schadevergoeding van Allianz te verkrijgen. Hij heeft gepoogd de schade aan de linkerzijde van zijn Mercedes (aan de bumperhoek linksvoor en aan het spatscherm linksvoor) vergoed te krijgen door bewust te verklaren dat hij tegen een paal is gereden, terwijl op de locatie van de aanrijding geen palen stonden. Inmiddels heeft [Verzoeker] dit standpunt losgelaten en gesteld dat hij na de aanrijding tegen een stoep(rand) zou zijn gereden. Ook die stelling strookt volgens Allianz niet met de werkelijkheid. De getuigenverklaringen waarin het standpunt van [Verzoeker] wordt onderschreven zijn volgens Allianz niet betrouwbaar, onder andere gezien de bevindingen van OAN. [Verzoeker] heeft ook opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over zijn gestelde letsel. Zijn stellingen hieromtrent zijn ongeloofwaardig en niet onderbouwd, hetgeen bijdraagt aan de overtuiging van Allianz dat [Verzoeker] opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken over zijn gestelde letsel heeft gegeven. Volgens Allianz is de (poging tot) fraude al met al voldoende komen vast te staan, hetgeen een rechtvaardiging vormt om tot registratie in het IVR en EVR over te gaan. Het proportionaliteitsbeginsel is in acht genomen door een matiging aan te brengen ten aanzien van de duur van de registratie in het EVR, namelijk drie jaar in plaats van de standaard-duur van acht jaar, aldus Allianz.

3.5.
Op de standpunten van partijen zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.

4.
De beoordeling

4.1.
In deze procedure gaat het om de vraag of de registraties die Allianz heeft laten opnemen in het IVR en het EVR rechtmatig zijn.

4.2.
Allianz heeft de registratie in het IVR gebaseerd op de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële instellingen (hierna: de Gedragscode). Op grond van de Gedragscode kunnen, ten behoeve van de veiligheid en integriteit van de financiële sector, persoonsgegevens die betrekking hebben op (onder meer) gebeurtenissen die de zorg en aandacht behoeven van de financiële instelling, worden opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie.

4.3.
De registratie in het EVR is gebaseerd op het Protocol Incidenten waarschuwingssysteem Financiële instellingen 2013 (hierna: het Protocol). Voor vastlegging van gegevens in een incidentenregister is op grond van het Protocol vereist dat sprake is van een (mogelijk) incident, waaronder wordt verstaan een gebeurtenis die als gevolg heeft, of zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van cliënten of medewerksters van een financiële instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota's, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding. Aan het incidentenregister is het EVR gekoppeld, dat via het waarschuwingssysteem van de stichting CIS is te raadplegen door alle deelnemers in de financiële sector. Het EVR bevat uitsluitend verwijzingsgegevens (bijvoorbeeld een naam en geboortedatum of KvK-nummer).

4.4.
Registraties als de onderhavige zijn aan te merken als verwerkingen van persoonsgegevens waarop de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. De opname van persoonsgegevens in het IVR en in het EVR is dan ook slechts gerechtvaardigd indien de registratie in overeenstemming is met deze regelgeving. De Gedragscode en het Protocol bieden naar het oordeel van de rechtbank - en tussen partijen is dit niet in geschil - voldoende waarborgen voor verwerking van persoonsgegevens zoals die door de AVG wordt voorgeschreven en kunnen daarom tot uitgangspunt worden genomen bij de beoordeling van de vraag of opname van de persoonsgegevens van [Verzoeker] in de registers gerechtvaardigd is.

4.5.
Niet in geschil is dat [Verzoeker] op grond van artikel 21 AVG het recht van bezwaar heeft tegen de gegevensverwerking in het IVR en het EVR en in deze procedure kan verzoeken om verwijdering/staking van de verwerking.

4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de registratie van persoonsgegevens in - met name - het EVR en het incidentenregister verstrekkende consequenties kan hebben voor degenen waarop de registratie betrekking heeft. Alle deelnemende financiële instellingen kunnen immers door toetsing in het EVR vaststellen dat er sprake is van opname in het incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Het gevolg daarvan kan zijn dat niet alleen de gegevensverwerkende instelling maar ook andere deelnemende financiële instellingen hun diensten aan de geregistreerde persoon zullen weigeren of deze slechts zullen aanbieden tegen hogere tarieven. Tegen deze achtergrond moeten hoge eisen worden gesteld aan de gronden van Allianz voor opname van de persoonsgegevens van [Verzoeker] in de genoemde registers (zie ook o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:494 en Geschillencommissie Kifid 19 februari 2020, 2021- 0266).

4.7.
Met betrekking tot de registratie in het EVR overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 5.2.1 van het Protocol bepaalt onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen worden opgenomen in het EVR. Kort gezegd is registratie geoorloofd indien sprake is van a) gedragingen van de te vermelden persoon die een bedreiging vormen voor de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector en b) de betrokkenheid van de desbetreffende persoon bij deze gedragingen in voldoende mate is komen vast te staan. Verder is voor registratie vereist c) dat het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen, in de zin dat het belang van opname prevaleert boven mogelijk nadelige gevolgen van de opname in het EVR voor de desbetreffende persoon. Voor het registreren van persoonsgegevens op grond van artikel 5.2.1 onder a en b, is een strafrechtelijke veroordeling van de betrokkene niet vereist. Wel is een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan fraude door de betrokkene vereist (zie HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720).

4.8.
In dit geval staat vast dat [Verzoeker] bij de schadeaangifte in april 2019 heeft vermeld dat hij als gevolg van de aanrijding op 31 maart 2019 tegen een paal in de linker middenberm is gebotst, waardoor er naast de schade aan de rechterkant- ook schade aan de linkerkant van zijn voertuig is ontstaan. In het kader van de deelgeschilprocedure is inmiddels (aan de hand van GPS-gegevens uit de auto van [Verzekerde Allianz]) voldoende komen vast te staan dat op de ongevalslocatie geen paal in de berm heeft gestaan en dat dus geen botsing met een paal kan hebben plaatsgevonden. [Verzoeker] houdt zelf ook niet meer vast aan zijn standpunt dat hij tegen een paal is gebotst. Het vorenstaande betekent dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat [Verzoeker] in eerste instantie aan Allianz onjuiste informatie heeft verstrekt over wat zich op 31 maart 2019 precies heeft afgespeeld en hoe de schade aan de linkerzijde van zijn voertuig is ontstaan.

4.9.
[Verzoeker] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld, gesteund door twee getuigenverklaringen, dat de schade aan de linkerzijde van zijn Mercedes is ontstaan door een botsing met de stoeprand. Allianz heeft deze stelling echter aan de hand van het nadere rapport van OAN gemotiveerd weerlegd. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie in het rapport van OAN (dat het onaannemelijk is dat deze schade is veroorzaakt door een botsing met de stoeprand) deugdelijk is onderbouwd en voortvloeit uit de in het rapport vermelde gegevens uit meerdere crashtesten. De verklaringen van de twee getuigen (bekenden van [Verzoeker]) sluiten niet aan bij het schadebeeld aan de linkerkant van de Mercedes, waarover door OAN is gerapporteerd. Bovendien hebben deze getuigen in het kader van het deelgeschil eveneens een verklaring afgelegd en toen helemaal niets verklaard over een aanrijding met de stoeprand. Dit maakt de getuigenverklaringen onvoldoende betrouwbaar om op basis daarvan aan te nemen dat de Mercedes van [Verzoeker] daadwerkelijk in botsing is gekomen met de stoeprand, met als gevolg dat daardoor de schade aan de linkerkant van het voertuig is ontstaan. De rechtbank stelt voorts vast dat Bosscha alleen heeft aangegeven dat hij op de linker voorvelg sporen heeft gezien die kunnen duiden op stoeprand contact(en). Over de overige schades aan de linkerkant van de auto heeft Bosscha niets gezegd. Daar komt bij dat Allianz gemotiveerd heeft aangevoerd - en [Verzoeker] heeft dat niet weersproken - dat de foto's die Bosscha heeft beoordeeld niet kort na de het ongeval zijn gemaakt, maar van latere datum zijn (gelet op de kilometerstand). Dit maakt dat de verklaring van Bosscha niet voldoende is om de conclusies uit het rapport van OAN tegen te spreken.

4.10.
[Verzoeker] is niet eerder met het scenario van de stoeprand naar voren gekomen dan nadat was gebleken dat geen botsing met een paal kon hebben plaatsgevonden. Dit in combinatie met de ontoereikende onderbouwing voor de gestelde botsing met de stoeprand brengt de rechtbank tot het oordeel dat [Verzoeker] bewust onjuiste informatie blijft geven over de toedracht van de aanrijding met de bedoeling om de schade aan de linkerkant van de Mercedes vergoed te krijgen. Voor zover het voor [Verzoeker] in de hectiek van de gebeurtenissen rondom het ongeval niet (meteen) duidelijk was hoe de schade aan de linkerzijde van zijn voertuig was ontstaan en of die al dan niet kon worden gerelateerd aan het ongeval, had het op zijn minst op zijn weg gelegen om hierover open kaart te spelen bij (de schade-beoordelaar van) Allianz, waarna verder onderzocht had kunnen worden hoe de schade aan de linkerkant van de auto kon zijn ontstaan. Door dit niet te doen heeft [Verzoeker] de verdenking van opzettelijke misleiding op zich geladen, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te blijven.

4.11.
De rechtbank voegt aan het vorenstaande nog het volgende toe. In het kader van het deelgeschil is reeds geoordeeld dat voor de gestelde letselschade een voldoende onderbouwing ontbreekt. Sindsdien zijn er geen aanvullende gegevens en of stukken boven tafel gekomen, waarmee [Verzoeker] deze schade nader heeft onderbouwd. Ook met betrekking tot de aanvullende materiële schade die [Verzoeker] stelt te hebben geleden als gevolg van het ongeval (een huishoudelijke hulp en een vervangende arbeidskracht) heeft [Verzoeker] enkel stellingen ingenomen, zonder deze nader te onderbouwen. Deze houding van [Verzoeker] werkt niet in zijn voordeel en draagt bij aan de verdenking dat [Verzoeker] opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven.

4.12.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat de gedragingen van [Verzoeker] een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan fraude in de zin van art. 5.2.1 onder a en b van het Protocol opleveren, namelijk het opzettelijk misleiden van Allianz teneinde haar te bewegen tot het betalen van een hogere schade-uitkering. Dit kwalificeert als een gedraging die een bedreiging kon vormen voor de (financiële) belangen van Allianz en brengt mee dat de persoonsgegevens van [Verzoeker] mogen worden opgenomen in het EVR. De omstandigheid dat Allianz ervan heeft afgezien om aangifte te doen jegens [Verzoeker] dan wel een klacht in te dienen bij het Openbaar Ministerie doet hieraan niet af. Uit een annex bij het Protocol blijkt dat er situaties denkbaar zijn waarbij (nog) geen aangifte wordt gedaan bij politie, maar waarbij opname in het EVR wel geboden is (o.a. is genoemd de situatie waarin het doen van aangifte leidt tot onnodige stigmatisering). Het doen van aangifte is op zich dan ook geen vereiste voor opname in het EVR.

4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is het proportionaliteitsbeginsel in dit geval niet geschonden. [Verzoeker] heeft voor wat betreft de nadelige gevolgen van de registraties aangevoerd dat hij het risico loopt op opzegging van de polis(sen) bij zijn eigen verzekeraar en dat hij vervolgens niet een verzekering zou kunnen afsluiten (of tegen een veel hogere premie) bij andere maatschappijen. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit risico zich inmiddels heeft verwezenlijkt en overigens is de registratie in het EVR beperkt tot een periode van drie jaar. [Verzoeker] kan na afloop van de registratie in het EVR in beginsel nog bij andere verzekeraars dan bij Allianz zijn risico's onderbrengen. De belangen van Allianz bij opname van de gegevens van [Verzoeker] in de registers wegen in dit geval daarom zwaarder dan die van [Verzoeker]. Dat Allianz, tot grote frustratie van [Verzoeker], nog steeds niet tot uitkering van de schade van [Verzoeker] is overgegaan, kan niet worden aangemerkt als een gevolg van de registratie. Dit komt voort uit de ontstane onduidelijkheid over de toedracht van het ongeval. Overigens heeft Allianz zich bereid verklaard om een schikking te treffen met [Verzoeker], maar daarop is hij niet ingegaan.

4.14.
De registratie in het IVR is gelet op het vorenstaande in overeenstemming met het (gerechtvaardigde) doel waarvoor dit register is ingesteld, namelijk de veiligheid en integriteit van de financiële sector. [Verzoeker] kan zich als gevolg van de registratie in het IVR gedurende acht jaar na de datum van registratie niet bij Allianz en haar dochterondernemingen verzekeren. De gevolgen hiervan zijn voor [Verzoeker] - die geen verzekeringen bij Allianz heeft lopen - niet dermate verstrekkend dat deze registratie daardoor niet proportioneel geacht kan worden.

4.15.
De conclusie is dat de verzoeken van [Verzoeker] onder I tot en met IV niet voor toewijzing in aanmerking komen.

4.16.
Het verzoek van [Verzoeker] om Allianz te veroordelen om de incassomaatregelen jegens [Verzoeker] voor gemaakte onderzoekskosten te staken en gestaakt te houden valt buiten de grenzen van het onderhavige verzoek ex artikel 21 AVG en zal reeds om die reden worden afgewezen.

4.17.
[Verzoeker] is in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten tot heden aan de zijde van Allianz stelt de rechtbank vast op € 1.126,00 voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 563,00).

5.
De beslissing

De rechtbank

5.1.
wijst de verzoeken af;

5.2.
veroordeelt [Verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Allianz vastgesteld op € 1.126,00.

Deze beschikking is gegeven door mr. J. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBNNE-200422-2