Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 230424

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/GHARL-230424

arrest

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Arnhem

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000022-22

Uitspraak d.d.: 23 april 2024

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 22 december 2021 met parketnummer 05-050309-20 in de strafzaak tegen

[ X ] ,
geboren te [ geboorteplaats ], op [ geboortedatum ] ,
wonende te [ woonplaats, adres ] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.S. van der Biezen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 22 december 2021 door de meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 99 dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, wegens zware mishandeling. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

primair
hij op of omstreeks 1 februari 2020, in de gemeente Ede,
een persoon, genaamd [ Y ] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele kaakbreuk
en/of een aantal uitgeslagen en/of losgeslagen tanden,
althans (blijvende) gebitschade, heeft toegebracht,
door genoemde [ Y ]  met kracht in gezicht en/of tegen het hoofd te stompen;

subsidiair
hij op of omstreeks 1 februari 2020, in de gemeente Ede,
een persoon, genaamd [ Y ] , heeft mishandeld,
door genoemde [ Y ]  met kracht in gezicht en/oftegen het hoofd te stotnpen;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte voor het primair tenlastegelegde feit te veroordelen. Zij heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat uit het proces-verbaal van aangifte en de verklaring van [ getuige Z ]  blijkt dat aangever is geslagen. Uit de letselverklaring blijkt dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen inzake het uitkijken van de camerabeelden volgt dat er te zien is dat er is geslagen en dat de looproute van degene die heeft geslagen, achterhaald kan worden. Er zijn stills gemaakt van de beelden. Hierop is de persoon die heeft geslagen zichtbaar. [ verbalisant D ]  heeft deze persoon herkend als verdachte. Hiermee kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dat verdachte degene is die heeft geslagen. De camerabeelden zijn onduidelijk en uit deze beelden valt niet op te maken wie de persoon is die heeft geslagen. De camerabeelden zijn niet aaneengeschakeld. De looproute is niet te achterhalen. [ getuige W ]  en [ getuige B ]  verklaren dat zij de gehele avond bij verdachte zijn geweest en dat zij niet naar het Kuiperplein zijn gegaan. Het is dan ook niet mogelijk dat verdachte de persoon is die op het Kuiperplein heeft geslagen.

Oordeel van het hof

Er is aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd in de nacht van 31 januari 2020 op 1 februari 2020 in Ede. Aangever heeft verklaard dat hij samen met [ getuige Z ]  het Kuiperplein op liep. Daar kwamen een paar jongens naar aangever toe. Eén van de jongens sprak aangever aan. Aangever reageerde daarop en voordat hij was uitgesproken, kreeg hij uit het niets een klap in zijn gezicht. De jongen sloeg met zijn vuist op de rechteronderkaak van aangever. Aangever verklaart dat hij direct pijn in zijn kaak voelde en merkte dat zijn ondertanden niet meer goed in zijn mond zaten. Een paar tanden waren met wortel en al eruit geslagen en had hij los in zijn mond.

[ getuige Z ]  heeft verklaard dat hij op 1 februari 2020 samen met aangever naar het Kuiperplein liep. Drie jongens liepen naar aangever toe en [ getuige Z ]  zag dat één van de jongens aangever vrijwel direct op het gezicht sloeg. [ getuige Z ]  zag dat de jongen die sloeg ongeveer 17 tot 18 jaar oud was, een normaal postuur had, ongeveer 1,80 meter lang was, een blanke huidskleur had, kort donkerblond haar had en een zwarte trui droeg met witte strepen nabij de schouders. De jongen die sloeg deed dat met kracht.

[ verbalisant W ]  heeft de camerabeelden, die op 1 februari 2020, omstreeks 03:3 1 uur, van het Kuiperplein zijn gemaakt, uitgekeken. Verbalisant heeft de beelden vanaf de mishandeling achteruit afgespeeld om de looproute van de als verdachte aangemerkte persoon te achterhalen. Verbalisant zag dat aangever iets voor 03:31 uur met een ander persoon (het hof begrijpt: [ getuige Z ] ) kwam aanlopen. Verbalisant zag dat een derde persoon naar aangever liep en met hem in gesprek ging. Hij zag dat die persoon uit het niets met flinke kracht, met zijn linker arm dan wel hand of vuist, hard in het gezicht sloeg. Voordat het incident op het Kuiperplein plaatsvond, zag verbalisant [ verbalisant W ]  de als verdachte aangemerkte persoon vanaf de spoorwegovergang richting het Kuiperplein lopen. Dat was omstreeks 03:28 uur.

[ verbalisant W ]  omschrijft het signalement van de door hem als verdachte aangemerkte persoon als volgt:
-            Man

-                    Blank

-                    Rond de 20 jaar oud

-                    Normaal tot potig, gespierd postuur

-                    Tussen de 1 .70 meter en 1.80 meter lang

-                    Donkerblond haar met de zijkanten opgeschoren

-                    Zwart vest met witte strepen over de mouwen en schouders
-            Zwart T-shirt met rode opdruk op de borst
-            Witte sneakers met zwarte lijn.

In een aanvullend proces-verbaal merkt [ verbalisant W ]  op dat er gaten lijken te zijn tussen de camerabeelden. Hij verklaart dat dit niet zo is. Dit lijkt zo doordat niet het gehele centrum van Ede is voorzien van camera's. Ondanks dat niet de gehele looproute van de als verdachte aangemerkte persoon op de beelden te zien was, kon dit aan de hand van zijn looptempo wel worden vastgesteld, door hem te volgen vanaf het Museumplein richting de spoorwegovergang en het Kuiperplein.

[ getuige W ]  heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een goede vriend van verdachte is en dat hij die avond bij hem was. Wanneer hem de camerabeelden van de spoorwegovergang worden getoond en wordt gevraagd of hij iemand herkent, antwoordt hij: "Ja, [ X ]  (het hof begrijpt: verdachte) dan. Dat is de rechterjongen."

[ getuige B ]  heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij al een aantal jaar bevriend is met verdachte en dat hij die avond samen met verdachte was. Wanneer hem de camerabeelden van de spoorwegovergang worden getoond en wordt gevraagd of hij iemand herkent, antwoordt hij: "De rechterjongen zou [ X ]  wel kunnen zijn. Ik kan het niet heel goed zien, maar hij lijkt wel op [ X ] . "

[ verbalisant D ]  heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij verdachte op de stills van de camerabeelden heeft herkend. Op grond van deze herkenning heeft [ verbalisant D ]  een proces-verbaal van herkenning opgemaakt.

Uit de aangifte, de verklaring van [ getuige Z ] , de beschrijving van de camerabeelden en het aanvullend proces-verbaal van  [ verbalisant W ]  leidt het hof af dat aangever op 1 februari 2020 in zijn gezicht is gestompt door een persoon. Van die persoon wordt de looproute gevolgd. [ verbalisant W ]  geeft aan dat er gekeken wordt naar de locatie waar de persoon vandaan is gekomen. Hierbij wordt gelet op het signalement van de persoon, in het bijzonder het zwarte vest met de witte strepen op de mouwen, zoals [ getuige Z ]  beschrijft. [ verbalisant W ]  heeft gezien dat de persoon die op het Kuipersplein aangever mishandelde uit de richting van de spoorwegovergang was komen lopen. Op de camerabeelden van de spoorwegovergang kort daarvoor is de persoon met het zwarte vest, duidelijk in beeld. Op deze beelden is verdachte door zijn vrienden, [ getuige W ] en [ getuige B ] , herkend. Het hof stelt vast dat de bewegende beelden, zoals deze ter terechtzitting zijn vertoond, van betere kwaliteit zijn dan de stills, die opgenomen zijn in het proces-verbaal. Het hof stelt vast dat verdachte degene is die op de camerabeelden zichtbaar is en wanneer de looproute wordt gevolgd, de persoon is die aangever in het gezicht heeft gestompt.

Het hof gaat voorbij aan de verklaringen van [ getuige W ]  en [ getuige B ] , voor zover die inhouden dat zij de hele avond in het gezelschap van verdachte waren. Op de beelden van de spoorwegovergang is verdachte te zien in het gezelschap van een andere man. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting en uit de beide getuigenverklaringen volgt dat verdachte en de getuigen die andere man niet herkennen als [ getuige W ]  of [ getuige B ] . Verdachte zegt immers niemand op de beelden te herkennen en de getuigen verklaren alleen verdachte te herkennen. Hieruit volgt dat verklaringen van de getuigen niet juist zijn voor zover zij inhouden dat de getuigen de hele avond in het gezelschap van verdachte waren.

Zwaar lichamelijk letsel

Bij de beantwoording van de vraag of het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, neemt het hof de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel in aanmerking.

Uit de geneeskundige verklaring van 3 februari 2020 blijkt dat er bij aangever een dubbele onderkaakbreuk is waargenomen en een operatieve behandeling noodzakelijk was. Daarnaast wordt geconstateerd dat er mogelijk sprake is van blijvend gevoelsverlies in de onderlip. Aangever heeft verklaard dat een aantal kiezen los zaten en dat die door middel van medisch ingrijpen door een chirurg zijn vastgezet. Op 27 september 2021 heeft opnieuw een operatie aan de kaak van aangever plaatsgevonden. Ter terechtzitting is gebleken dat aangever nog steeds verminderd gevoel heeft in de onderlip. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het letsel naar zijn aard zwaar lichamelijk letsel oplevert.

De vraag die het hof dient te beantwoorden is of de verdachte door aangever in het gezicht te stompen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Van vol opzet is het hof niet gebleken.

De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Naar algemene ervaringsregels roept het maken van een stompende beweging tegen het gezicht, de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft iedereen, dus ook de verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans.

Het hof is van oordeel dat verdachte de voornoemde aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft aangever met kracht in het gezicht gestompt. Verdachte heeft verklaard dat hij aan kickboksen heeft gedaan en dat hij aan fitnessen doet. Het hof leidt hieruit af dat verdachte met veel kracht kan slaan en stompen. Die gedraging kan, mede in het licht van voornoemde omstandigheden, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard en het opzet van de verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.

Op grond van het voorgaande komt het hof tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, te weten zware mishandeling.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

primair hij op of omstreeks 1 februari 2020, in de gemeente Ede,
aan een persoon, genaamd [ Y ] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele kaakbreuk
en/of een aantal uitgeslagen en/of losgeslagen tanden,
althans (blijvende) gebitschade heeft toegebracht,
door genoemde [ Y ]  met kracht in het gezicht en/of tegen het hoofd te stompen;

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel              

Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 99 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert de advocaat-generaal een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet nakoming te vervangen door 50 dagen hechtenis.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf en/of maatregel.

Het oordeel van het hof

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof ziet daarin aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft aangever uit het niets met kracht in het gezicht geslagen. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. De ernst daarvan blijkt uit de verklaring van het slachtoffer, die destijds wekenlang slechts vloeibaar voedsel tot zich kon nemen, een beugel moest dragen, niet kon werken of sporten en bovendien tot op de dag van vandaag een gevoelloze plek heeft op zijn kin. Ook is hij zijn onbevangenheid en gevoel van vrijheid bij het uitgaan in Ede kwijt. Verdachte verdient daarom straf.

Bij de strafbepaling heeft het hof gelet op straffen die terzake van zware mishandeling worden opgelegd, die zijn weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden in beginsel het vertrekpunt voor een first offender. Het hof heeft ook kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor mishandeling is veroordeeld.

Bij de bepaling van de straf houdt het hof ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer vier maanden, maar gelet op de beperkte omvang daarvan en het feit dat die vertraging mede is veroorzaakt door het uitvoering geven aan de onderzoekswensen van de verdediging, volstaat het hof met het constateren van die overschrijding.

Alles overwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 99 dagen met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Daarnaast zal het hof een taakstraf van 100 uren, bij niet nakoming te vervangen door 50 dagen hechtenis opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [ Y ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert € 1.388,91 aan materiële schade en € 13.000 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2020. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.

Voorts heeft de benadeelde partij in het hoger beroep een aanvullend verzoek ingediend tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor gestelde nieuwe, pas in hoger beroep bekende, schade van € 705,60 ziektekosten als gevolg van een nieuwe operatie aan de kaak, waarbij het materiaal dat is ingebracht om de kaak na de mishandeling te herstellen, is verwijderd. Deze schade is in eerste aanleg niet gevorderd.

Door de benadeelde partij is aangevoerd dat de omstandigheid dat zij zich - gelet op artikel 42 1, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering - niet voor een hoger bedrag tot schadevergoeding kan voegen, niet in de weg staat aan oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inhoudende ook deze nieuwe schade.

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen, met daarbij tevens de aanvullende schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag van € 705,60.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.

Oordeel van het hof

Materiële schade

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is - met de rechtbank - van oordeel dat de volgende schadeposten, die niet betwist zijn, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen:
           kosten ziekenhuisopname € 1 86,25
           reiskosten ziekenhuisbezoek € 65,63
           ziektekosten voor eigen rekening € 885,00
           beschadigde kleding/goederen €40,00
-           verlies arbeidsvermogen € 92,71
           onkosten volleybal € 56,00
           porti € 3,64
           medische informatie huisarts € 59,68

Het hof is van oordeel dat de vordering voor wat betreft bovenstaande schadeposten kan worden toegewezen tot een hoogte van € 1.388,91.

Immateriële schade

Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen waar hij lange tijd last van heeft gehad en nog steeds hinder van ondervindt. De onderkaak van benadeelde is aan beide zijden gebroken. De eerste drie weken kon benadeelde alleen maar vloeibaar voedsel eten en heeft hij veel pijn gehad. Ook kon hij daarna maandenlang alleen maar zachte dingen eten. Het metaal dat aan de buitenzijde van de tanden is geplaatst is na zes weken verwijderd. Er is ook een zenuw beschadigd waardoor benadeelde in een deel van de onderlip en kin geen gevoel meer heeft, ter terechtzitting is gebleken dat hierin nog geen herstel is.

Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof - met de rechtbank - de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 13.000,-.

Proceskosten

De benadeelde partij heeft € 1.086,00 aan proceskosten gevorderd.

Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt is dat gezien de hoogte van het bedrag van de gevorderde hoofdsom de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke Liquidatietarief Kanton. Voor het opstellen en indienen van de vordering en de aanwezigheid tijdens de behandeling ter terechtzitting, zowel bij de rechtbank als bij het hof, kent het hof telkens een punt toe, zodat rekening houdende met het tarief zoals dit gold op de datum van indiening van de vordering een bedrag van (3 x € 406) € 1.218,00 zal worden toegewezen.

Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
 

Verdachte is vanaf 1 februari 2020 wettelijke rente over de toegewezen bedragen van € 1.388.91 en € 13.000,- verschuldigd tot aan de dag van de algehele voldoening.

Het hof ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

Binnen het wettelijk systeem is niet uitgesloten dat, onder omstandigheden, een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor schade die (in eerste aanleg) niet is gevorderd. Het is het hof gebleken dat de schade tot een bedrag van € 705,60 het directe gevolg is van de mishandeling. Het hof zal dit bedrag daarom meenemen in de op te leggen schadevergoedingsmaatregel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 99 (negenennegentig) dagen.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [ Y ]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ Y ]  ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 14.388,91 (veertienduizend driehonderdachtentachtig euro en eenennegentig cent) bestaande uit € 1.388,91 (duizend driehonderdachtentachtig euro en eenennegentig cent) materiële schade en € 13.000,00 (dertienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.218,00 (duizendtweehonderdachttien euro).

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [ Y ] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.094,51 (vijftienduizend vierennegentigeuro en eenenvijftig cent) bestaande uit € 1.388,91 (duizend driehonderdachtentachtig euro en eenennegentig cent) materiële schade (in verband met toegewezen vordering), € 705,60 (zevenhonderdvijf euro en zestig cent) materiële schade (overig) en € 13.000,00 (dertienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 110 (honderdtien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 februari 2020.

Aldus gewezen door mr. M.H.D.M. van Leent, voorzitter, mr. O.O. van der Lee en mr. R. Verkijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.F. de Ruiter, griffier,
op 23 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken

 

Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 april 2024.
 

Tegenwoordig:

mr. S. Bek, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. K. Bektas, griffier.

De voorzitter doet de zaak uitroepen.

De betrokkene is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.

De voorzitter spreekt het arrest uit.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Met dank aan mw. mr. M.G.F. de Graaf-Bosch, BAEN Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/GHARL-230424