Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL-051124

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBGEL-051124

BESCHIKKING

RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C1051438608 / HA RK 24-104 / 420 / 816 Beschikking van 5 november 2024

in de zaak van
1. de stichting
STICHTING RIJNSTATE ZIEKENHUIS,
gevestigd te Arnhem,
2. de naamloze vennootschap
VVAA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verzoeksters,
advocaat mr. M.J.J. de Ridder te Utrecht,
tegen
[Verweerster]
wonende te Arnhem,
verweerster,
advocaat mr. M.C.F. de Graaff-Bosch te Utrecht
procederend onder toevoeging met nummer 4PP8407.
Verzoeksters worden hierna gezamenlijk Rijnstate c.s. en, afzonderlijk, Rijnstate en de VvAA genoemd. Verweerster wordt hierna  [Verweerster] genoemd.

1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de mondelinge behandeling van 12 augustus 2024.

2. De feiten
2.1. Vanaf 25 januari 2021 tot 6 juni 2021 heeft  [Verweerster] de polikliniek neurologie van het Rijnstate bezocht vanwege rugklachten . Zij is onder behandeling geweest van neuroloog [neuroloog 1], die met behulp van een MRl-scan de diagnose lumbosacraal radiculair syndroom met neurogene claudicatiecomponent bijj HNP heeft gesteld. Er is gekozen voor een expectatief beleid.
2.2. Op 22 augustus 2022 heeft  [Verweerster] wederom vanwege (lage) rugklachten het
spreekuur van Van Oostrom bezocht. Hij heeft haar advies gegeven over haar fysieke belasting op het werk en terugverwezen naar haar huisarts.
2.3. Op 27 september 2022 heeft  [Verweerster] de polikliniek neurologie gebeld en gesproken met neuroloog [neurloog 2]. Hierover is in het medisch dossier het volgende
opgenomen:
"tel. overleg ivm toename van klachten:
Gisteren paard gereden, toen meer pijn in bil en been, kon alleen maar lopen en liggen, nog
redelijk geslapen.
Nu minder gevoel in de linkerbil, trekt door het been, achter en voetzool.
Wat minder controle over het plassen.
Kan wel op de tenen lopen.
Status na radiculair syndroom S I R>L met neurogene claudicatiecomponent bij HNP L5-
Sl re>li, aanvankelijk verbetering op conservatieve therapie, nu klinisch Sl links
aangedaan.
- weer herstarten pijnstilling
- geïnstrueerd over alarmsymptomen (niet op tenen kunnen lopen, niet kunnen
plassen en doofgevoel andere bil)
- evaluatie 10/10"

2.4. Op10 oktober 2022 heeft  [Verweerster] het spreekuur van neuroloog [neurloog 1] bezocht. Hierover is in het medisch dossier het volgende opgenomen:
"Eind september heeft zij nog gebeld met een collega, toen toename van klachten na
paardrijden, waarna meer pijn juist in li in bil en been. Zij kon alleen maar lopen en liggen,
heeft nog redelijk geslapen. Sindsdien doof gevoel gekregen in de bil en bij schaamlip
links, ook bij ontlasting minder gevoel aan linker zijde. Kan plassen goed ophouden, maar
niet goed tijdelijk onderbreken als zij begonnen is met plassen.
Inmiddels juist minder pijn, wordt erger bij opzij hellen naar links. Geen last meer van re
been.
(...)
De controle over de mictie is onveranderd.
Rugonderzoek: paravertebraal enige drukpijn links en rechts. Zit spontaan in lateroflexie
naar rechts, bij neigen naar links geen duidelijke toename van de uitstraling in het been.
Proef volgens Lasègue aan de symptomatische zijde is negatief. Adductie van het in de
heup gebogen bovenbeen (SI-strain) is pijnlijk laag in de rug.
Aan de benen normale kracht, met steun lukken hakkenloop en tenenloop, kan het
lichaamsgewicht op elk been vanuit gebogen toestand omhoog brengen. De sensibiliteit
wordt nu normaal aangegeven op de voet en onderbeen, wel verminderd aan binnenzijde
bovenbeen/schaam lip I inks.
Reflexen aan de alrnen symmetrisch normaal opwekbaar, KPRs symmetrisch opwekbaar,
APR links levendig opwekbaar, APR rechts normaal opwekbaat', voetzoolreflex
plantairfl exie beiderzijds.
Besproken dat bij ontbreken van veel uitstralingspijn operatieve therapie vaak niet zinvol is. Opnieuw geïnstrueerd over alarmsymptomen (motorische uitval, verandering in kunnen plassen of doofgevoel andere bil)
Vrije order aan polimedewerker: graag TCD plannen na MRI, mag erbij"

2.5. Op 11 oktober 2022 heeft  [Verweerster] de polikliniek neurologie gebeld. Hierover is in het medisch dossier het volgende opgenomen:
"belt: nu ook doofgevoel bij de anus
MRI (binnen 48 uur aangevr) is pas volgende week gepland.
Lukt niet om polikl snel uit te zoeken en klinisch verslechterd

2.6. Van het bezoek aan de SEH op 11 oktober 2022 is het volgende, voor zover hier van belang, opgenomen in het medisch dossier:
"Caudacompressie?
Is gisteren op de poli geweest bij [neuroloog 1] in verband met sinds 2 weken klachten van verminderd gevoel linker been na paardrijden. Kreeg te horen dat ze een MRI op korte termijn zou krijgen. Zag dat deze pas 19-10 gepland was. Tevens zijn haar klachten toegenomen over de nacht. De schaamlippen voelen nu ook doof aan. Bij aanraken begint de huid van het linker bovenbeen mediaal heel erg te tintelen. Doof gevoel niet altijd tot in het onderbeen. Heel soms, maar 'vooral bij. Dit is toegenomen ten opzichte van gisteren. Moest vanochtend meer moeite doen om te plassen moest hierbij extra kracht zetten. Voor haar idee goed uitgeplast. Bij het afvegen na ontlasting ook minder gevoel bij de anus. Voelt ontlasting wel passeren.
(..)"

2.7. Daarop is een spoed MRI-scan gemaakt en is besloten om  [Verweerster] vanwege een caudacompressie diezelfde dag nog ( I I oktober 2022) te opereren. De operatie die is uitgevoerd betreft een herniotomie L5-S1 links.
2.8.  [Verweerster] heeft op 24 oktober 2022 een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het Rijnstate. ln de bijlage van de klachtenbrief heeft  [Verweerster], voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
"Op 27 september 2022 had ik veel pijn in linkerbeen, brandend en tintelend gevoel in bil en doofheid van de huid tot aan schaamstreek linkerkant. Uitval en krachtverlies in linkerbeen. De tintelingen waren tot in de binnenkant voet. De rugpijn was op dit moment veel minder.
Op 27 september 2022 direct de poli neurologie gebeld, aangeven dat ik pijnklachten heb en doofheid bij bil en schaamstreek. Omdat mijn behandelend arts ([neuroloog 1]) op vakantie was kon ik niet eerder gezien worden dan de afspraak die stond op 10 oktober 2022. Wel heb ik telefonisch contact gehad met de dienstdoende neuroloog.
Advies was om de klachten in de gaten te houden. De klachten mochten zich niet uitbreiden naar de rechterkant en niet erger worden.
Maandag 10 oktober afspraak bij neuroloog [neuroloog 1]. De erge pijnklachten in de rug zijn weg sinds doofheid en pijn (brandend en tintelend gevoel) in de bil, bovenbeen, schaamstreek. Aangegeven dat ik aan de linkerkant geen gevoel heb in bil, schaamlippen en minder bij de anus en kringspier. Dat dit doof aanvoelt, dat ik er hard in kan knijpen zonder dat daar gevoel bij is. Ook heb ik aangegeven dat bij plekken op mijn bil bij aanraking brand en dat ik alleen scheef op een stoel kan zitten, dit omdat de pijn dan te veel opgewekt wordt.
De neuroloog heeft testen gedaan en wil uit voorzorg een MRI die binnen 48u plaats zou moeten vinden. Door de neuroloog werd aangegeven dat het misschien niet zou uitwijzen of dat er wat gedaan zou kunnen worden, maar dan hadden we wel wat uitgesloten. ( ..)
Zowel de orthopeed (orthopeed) als de anesthesist die bij mijn operatie was, gaven aan dat ik al veel te lang met deze uitvalklachten gelopen heb. De neurologen waarbij ik in behandeling ben hebben nooit direct actie ondernomen.
Dr. [orthopeed], orthopeed, zegt als ik hoor dat een patiënt uitval heeft in het gebied bij de bil en schaamlippen dat de alarmbellen dan meteen afgaan en dat er direct tot opereren overgegaan moet worden om de blokkade op te heffen. De neurologen hebben steeds gezegd dat ik moest afwachten. (...)"

2.9. De klachtencommissie van het Rijnstate heeft op 9 februari 2023 de klacht ongegrond verklaard. In de beslissing heeft de klachtencommissie wel een aanbeveling gedaan met betrekking tot de handelwijze rondom een spoedaanvraag voor een MRI indien deze niet binnen de gevraagde termijn kan worden verricht.
2.10. Op 2 mei 2023 heeft  [Verweerster] het Rijnstate aansprakelijk gesteld voor het niet eerder vaststellen van het caudasyndroom.
2.11. In opdracht van de VvAA, de aansprakelijkheidsverzekeraar van het Rijnstate, heeft neuroloog dr. E.M.H. van den Doel op 17 juli 2023 een medisch advies uitgebracht. Hierin komt hij tot de conclusie dat er volgens hem geen sprake is van onzorgvuldig handelen. Uit dit medisch advies wordt het volgende, voor zover hier van belang, geciteerd:
"5. Welke klachten beschreef betrokkene op 27 september 2022 en had het in de rede gelegen om op dat moment aan een cauda syndroom te denken?
Betrokkene gaf aan dat zij een doof gevoel in de bil en bij de schaamlip links heeft, ook bij ontlasting heeft zij een minder gevoel aan de linkerzijde. Ze kan het plassen goed ophouden maar niet goed tijdelijk onderbreken tijdens het plassen. Geconcludeerd wordt dat de controle over de mictie onveranderd is. Dit is dus onvoldoende om direct de diagnose caudasyndroom te stellen, het is wel reden voor aanvullend onderzoek en een weging van een eventuele operatieve behandeling, dit is dan ook gedaan."

2.12. De VvAA heeft als aansprakelijkheidsverzekeraar van het Rijnstate bij brief van 29 augustus 2023 de aansprakelijkheid afgewezen.
2.13. In opdracht van  [Verweerster] heeft medisch adviseur M. Blom op 7 oktober 2023 een advies uitgebracht. Hierin staat, voor zover hier van belang:
"Voor wat betreft de specifiek door u gestelde vragen het volgende. Deels werden deze reeds beantwoord. Op 27-9-2002 had cliënte m.i. wel in persoon beoordeeld moeten worden maar of er toen reeds een operatie indicatie gesteld kon worden is de vraag. Er was m.i. nog onvoldoende om toen te denken aan een caudasyndroom. Het is de vraag of een operatie wel geïndiceerd had moeten worden geacht om eventuele progressie te voorkomen. (...)"

3. Het verzoek en het verweer
3.1. Rijnstate c.s. verzoeken de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht te gelasten door een neuroloog. Zij stellen dat de behandeling van  [Verweerster] zorgvuldig is verricht, nu bij de consulten op 27 september en 10 oktober 2022 er nog geen symptomen waren van het caudasyndroom. De behandelend neuroloog heeft aan  [Verweerster] de instructie gegeven bij welke klachten of verandering van klachten zij direct contact met de polikliniek moest opnemen. Deze instructie heeft zij opgevolgd toen zij op 11 oktober 2022, voor het eerst, symptomen van het caudasyndroom kreeg. Zij is toen direct onderzocht en geopereerd. Omdat  [Verweerster] van mening is dat er wel sprake is van een medische fout en daarom het Rijnstate aansprakelijkheid heeft gesteld, hebben Rijnstate c.s, belang bij een deskundigenbericht door een neuroloog omtrent het medisch handelen.
3.2. Volgens  [Verweerster] staat tussen partijen niet ter discussie dat er een deskundigenbericht moet komen,maar wel welke vragen aan de neuroloog moeten worden gesteld.  [Verweerster] voert aan dat er sprake is geweest van een delay in de diagnose caudasyndroom, waardoor zij blijvende schade heeft opgelopen. De door haar tijdens het telefoongesprek op 27 september 2022 met de afdeling neurologie gepresenteerde klachten hadden aanleiding moeten zijn om haar op korte termijn naar het spreekuur te laten komen voor een aanvullend onderzoek, zoals ook de medisch adviseur van Rijnstate c,s. in zijn advies heeft opgenomen. Op 10 oktober 2022 is het volgens  [Verweerster] ook niet goed gegaan, omdat de MRI niet zoals toegezegd en noodzakelijk geacht binnen 48 uur is gepland. De door haar voorgestelde vraagstelling is gebruikelijk bij zaken omtrent medische fouten, aldus  [Verweerster].

4. De beoordeling
4.1. Het verzoek voldoet aan de vereisten die volgens de Hoge Raad (1) volgen uit artikel 202 Rv, hetgeen tussen partijen ook niet ter discussie staat. De rechtbank zal het verzoek dan ook, als ter zake dienend, toewijzen.
4.2. Partijen hebben overeenstemming over de persoon van de te benoemen deskundige. Dr. Kapelle heeft desgevraagd verklaard vrij te staan ten opzichte van partijen en bereid te zijn om als deskundige op te treden in deze zaak.De kostenbegroting van dr. Kapelle komt uit op een bedrag van € 10.980,75 inclusief btw. Partijen hebben de gelegenheid gehad om te reageren op deze kostenbegroting en de daaraan ten grondslag liggende specificatie. Van de zijde van  [Verweerster] is opgenomen dat zij het voorschot buitengewoon fors vindt en geen financiële middelen heeft om deze kosten te dragen. Zij sluit haar reactie af met de opmerking dat zij geen bezwaar heeft tegen de begroting indien Rijnstate c.s. zich bereid verklaren deze kosten op zich te nemen. In het e-mailbericht van 23 september 2024 zijn van de zijde van Rijnstate c.s. eveneens bezwaren opgenomen tegen het gehanteerde uurtarief en de toeslag hoogleraar. In dit bericht is eveneens opgenomen dat er bij de vraag welke partij deze kosten draagt geen grond is om daarvoor af te wijken van de gebruikelijke gang van zaken bij voorlopig deskundigenberichten. Hierna heeft de rechtbank partijen de mogelijkheid geboden om, vanwege de naar voren gebrachte bezwaren, te komen tot een ander voorstel van de persoon van de te benoemen deskundige. Hierop is alleen van de zijde van Rijnstate c.s. een reactie ontvangen, inhoudende dat zij toch kunnen instemmen met de kostenbegroting van dr. Kapelle. Van de zijde van  [Verweerster] is geen reactie meer ontvangen, ook niet op de reactie van Rijnstate c.s. over de vraag wie de kosten moet voldoen. De rechtbank zal daarom overgaan tot de benoeming van dr. Kapelle.
4.3. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de verzoekende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door Rijnstate c.s. moeten worden betaald.
4.4. Ten aanzien van de vraagstelling wordt het volgende overwogen.
4.4.1. Tussen partijen staat ter discussie of het medisch dossier een goede weergave biedt van de door  [Verweerster] gepresenteerde klachten en het moment waarop zij het bestaan van deze klachten naar voren heeft gebracht. Rijnstate c.s. houdt hierin vast aan de weergave in het medisch dossier en  [Verweerster] voert aan dat zij meer informatie heeft gegeven dan dat daarin is opgenomen en verwijst naar de bijlage bij haar klacht (zie onder 2.8). Aan de deskundige zal, zoals ter zitting besproken, worden gevraagd om, mocht er een relevant verschil zitten tussen het medisch dossier en het verhaal van  [Verweerster], de verschillende varianten en de gevolgen daarvan te bespreken. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de deskundige zelf vast gaat stellen welke klacht wanneer naar voren is gebracht. Er moet dus op dit punt worden gesproken over scenario's. In dat kader is het ook van belang dat de deskundige  [Verweerster] zal spreken. De deskundige heeft hiervoor ook kosten in de begroting opgenomen en dit zelf dus al noodzakelijk geacht, waardoor de rechtbank dit niet aan de deskundige hoeft op te dragen, zoals  [Verweerster] heeft verzocht.
4.4.2. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de behandeling van 22 augustus 2022 ook in de vraagstelling wordt meegenomen, onder de voorwaarde dat de deskundige specifiek erop wordt gewezen dat er geen sprake is van een doorlopende behandeling, nu  [Verweerster] op 22 augustus 2022 is terugverwezen naar haar huisarts. De rechtbank merkt op dat het gestelde onzorgvuldig handelen niet ziet op de uitvoering van de operatie, zodat de deskundige de uitvoering van de operatie niet behoeft te beoordelen.
4.4.3. Van de zijde van Rijnstate c.s. is verweer gevoerd tegen de door  [Verweerster] voorgestelde vraagstelling, omdat deze volgens hen specifiek is geschreven voor de situatie van een medische fout bij een bevalling, waar sprake is van verschillende stadia en er consensus bestaat over hoe het in het algemeen hoort te gaan. Volgens de rechtbank valt niet in te zien waarom de door  [Verweerster] voorgestelde vraagstelling niet bij deze gestelde medische fout kan worden toegepast. De rechtbank ziet een meerwaarde om de deskundige feitelijk te laten beschrijven hoe het in dit geval is gegaan, hoe het in het algemeen hoort te gaan en tot slot of de medische behandelingen voldoen aan de voor de beroepsgroep geldende professionele standaard. Indien de omstandigheden zodanig zijn dat de deskundige daar geen eenduidig antwoord op kan geven, omdat er geen consensus in het betreffende vakgebied bestaat, is het aan de deskundige om dat in zijn antwoord op te nemen.
4.4.4. Dat op 10 oktober 2022 een MRI is aangevraagd die volgens de behandelend neuroloog binnen 48 uur had moeten plaatsvinden en dat deze MRI niet binnen 48 uur is ingepland vanwege onduidelijke communicatie binnen de afdelingen, acht de rechtbank niet relevant, omdat vanwege de situatie op 11 oktober 2022 de MRI uiteindelijk alsnog binnen 48 uur heeft plaatsgevonden. Dit neemt niet weg dat wel relevant is wanneer een MRI aangevraagd had moeten worden bij het gepresenteerde klachtenpatroon en binnen welk tijdsbestek deze dan had moeten plaatsvinden.
4.4.5. Voor het overige is de vraagstelling aangepast zoals besproken tijdens de zitting en meer toegespitst op de hier aan de orde zijnde situatie. De vraag of de deskundige vrij staat ten opzichte van partijen weggelaten, aangezien deze vraag in het voortraject al door de rechtbank aan de deskundige is gesteld.
4.5. Van de zijde van  [Verweerster] is in het verweerschrift opgenomen dat zij over beeldmateriaal beschikt die in het medisch dossier hoort.  [Verweerster] zal dit beeldmateriaal aan de deskundige verstrekken en het medisch dossier, waar nodig, compleet maken. Hierbij horen ook de medische stukken van de Bergman Clinics die  [Verweerster] na de zitting aan de rechtbank heeft toegestuurd.  [Verweerster] moet een kopie van deze medische stukken sturen aan de medisch adviseur van Rijnstate c.s.
4.6. De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.7. Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.

5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
 

Inleiding
Uw onderzoek(s-rapport) heeft als doel dat de jurist over het handelen van de betrokken arts(en) kan oordelen; is er juist gehandeld door de arts? Het handelen van de betrokken arts moet de jurist toetsen aan een norm die geduid wordt als de norm van het goed hulpverlenerschap. Die norm vereist kennis van de medisch professionele standaard en de manier waarop de betrokken arts de geneeskundige behandeling heeft verricht. Om die toets te kunnen doen, is het noodzakelijk dat de jurist door u als medische deskundige wordt voorgelicht, om zo voorzien te worden van feitelijke informatie over de medische praktijk en het handelen van de betrokken arts. U wordt als medisch deskundige niet gevraagd om te oordelen over de aansprakelijkheid. Bij uw beoordeling moet u dan ook uit gaan van objectieve maatstaven. Leeftijd, rang en ervaring van de arts zijn voor de toets niet van belang.
In dit kader worden u onderstaande vragen gesteld. Het zal niet mogelijk zijn om alle vragen met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te geven. Wel wordt gevraagd of u, vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied, de geformuleerde vragen wilt beantwoorden, naar de stand van de wetenschap op het moment waarop de geneeskundige behandeling plaats had, uw antwoorden te motiveren en zo mogelijk te verwijzen naar relevante literatuur.
Het begrip 'medisch professionele standaard' moet u steeds opvatten als het geheel van regels en normen waaraan de hulpverlener is gehouden, die blijken uit de opleiding(s-eisen) voor medici, inzichten en ervaring uit de geneeskundige praktijk, wetenschappelijke literatuur, protocollen en gedragsregels.
Om te komen tot een goede beantwoording van onderstaande vraagstelling verzoekt de rechtbank u kennis te nemen van de onder 4.4 opgenomen overwegingen en uitgangspunten.
 

Algemeen
1. Beschikt u over voldoende feitelijke informatie om een goed onderbouwd oordeel te kunnen vormen over de hierna te stellen vragen? Zo niet, wilt u aangeven welke informatie u nog wilt ontvangen?
2. Wilt u op basis van het dossier een beschrijving geven van de voorgeschiedenis op uw vakgebied bij betrokkene?

Hoe zijn de behandelingen verlopen?
3. Kunt u het verloop van de behandelingen op 22 augustus 2022,27 september 2022, 10 oktober 2022 en 1l oktober 2022 zo uitvoerig mogelijk beschrijven? Wilt u hierbij aandacht besteden aan de mogelijke verschillende scenario's (uitgaande van het medisch dossier dan wel de klachtenbrief van  [Verweerster], productie 3 bij verweerschrift)? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op:
a. de keuzes die op de verschillende momenten zijn gemaakt op basis van wat is besproken en geconstateerd;
b. de aard en de wijze van het onderzoek dat door de neuroloog op op de verschillende contactmomenten werd verricht en aangevraagd;
c. de dossiervorming;
d. de mate van spoed die is gegeven aan de aanvraag voor een MRI op l0 oktober 2022; e. het moment waarop een operatie indicatie werd aangenomen.
4. Voor zover een handeling niet duidelijk is, wilt u dit dan aangeven onder opgave van redenen?

Hoe hoort het in het algemeen te gaan in een situatie als deze? Indien nodig uitgesplitst in scenario's wat betreft het naar voren gebrachte klachtenverloop.
5. Kunt u voor de verschillende contactmomenten bij de behandeling waar het hier om gaat, aangeven waaruit deze moet bestaan volgens de binnen de beroepsgroep bestaande professionele standaard? Wilt u daarbij zoveel mogelijk verwijzen naar richtlijnen, protocollen en literatuur, en de (digitale) vindplaats daarvan vermelden? Bij deze vraag dient u in het bijzonder in te gaan op:
a. de inschatting vooraf wanneer het noodzakelijk is een patiënt bij dit klachtenverloop in persoon te beoordelen;
b. de aard en wijze van de onderzoeken die dienen plaats te vinden bij de beoordeling van een patiënt met dit klachtenverloop;
c. de dossiervorming;
d. het moment voor een MRI aanvraag en welke mate van spoed daaraan moet worden gegeven;
e. wanneer sprake is van een operatie indicatie.
6. Kunt u voor de verschillende contactmomenten bij de behandeling waar het hier om gaat, aangeven of met de bepaalde handelwijze beoogd wordt een specifiek omschreven medisch doel te bereiken? zo  ja, welk doel?
7. Zijn er meerdere mogelijkheden van behandeling? Zo ja voor welke mogelijke behandeling is in dit geval gekozen?
8. Kunt u aangeven of er binnen de beroepsgroep bestaande medisch professionele standaard iets bekend is over het verschil in resultaat van de behandelingen?

Toets van deze specifieke situatie aan de professionele standaard
(U moet deze vraag zo feitelijk mogelijk beantwoorden. U hoeft niet aan te geven in hoeverre een eventuele afwijking aanvaardbaar, redelijk of verwijtbaar is.)
9. Kunt u aangeven of naar uw oordeelde behandelend artsen gehandeld hebben in strijd met de op dat moment voor hen geldende professionele standaard?
10. Als er niet volgens de professionele standaard is gehandeld, kunt u dan aangeven in hoeverre dat niet is gebeurd en hoe er anders had moeten en kunnen worden gehandeld?
11 Wanneer moet volgens de professionele standaard bij het gepresenteerde klachtenpatroon (eventueel uit te splitsen in scenario's) een MRI aangevraagd worden en binnen welk tijdsbestek moet de MRI dan plaatsvinden?
12. Zijn er andere onderzoeken die moeten worden gedaan bij het gepresenteerde klachtenpatroon, en zo ja, welke onderzoeken?
13. Op welk moment ontstaat er een operatie indicatie binnen een situatie als deze bij het gepresenteerde klachtenpatroon (eventueel uit te splitsen in scenario's)?

De volgende vragen hoeven alleen beantwoord te worden indien u van  mening bent dat er niet volgens de professionele standaard is gehandeld.
14. Kunt u aangeven wat het onzorgvuldig handelen voor gevolgen heeft gehad op het ziektebeloop, het behandelingsresultaat en de prognose? wilt u uw overwegingen zo duidelijk en uitvoerig mogelijk weergeven?
15. Welke beperkingen ondervindt betrokkene in het dagelijks leven?
16. Welke beperkingen zouden er zijn geweest bij een wél medisch zorgvuldige behandeling? Wat zijn de extra gevolgen van het niet medisch zorgvuldig handelen? 17. Hoe hoog schat u het percentage blijvende invaliditeit, rekening houdend met de AMA normen (laatste editie)?
18. Hoe hoog zou dit percentage zijn geweest bij een wél medisch zorgvuldige behandeling? 19. Is er naar uw mening sprake van een medische eindtoestand? Zo niet, is er een toename te verwachten van het huidige functieverlies en beperkingen in het dagelijks leven? indien er nog een behandeling kan plaatsvinden, wat kan dit betekenen voor de aanwezige klachten c.q. beperkingen?
20. Heeft u nog medische suggesties voor betrokkene of andere opmerkingen die voor deze casus van belang kunnen zijn?

5.2. benoemt tot deskundige:
prof. dr. L.J. Kappelle, neuroloog en verbonden aan het Neuro-Orthopaedisch Centrum,
adres: Prof. Bronkhorstlaan l0-60, 3723 MB Bilthoven,
telefoon: 030-2294261,
emailadres : info@noc.nl,

het voorschot
5.3. stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 10.980,75 inclusief btw,
5.4. bepaalt dat Rijnstate c.s. het voorschot dienen over te maken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
5.5. draagt de griffier op orn de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
5.6. bepaalt dat Rijnstate c.s. hun procesdossier in afschrift aan de deskundige dienen te doen toekomen,
5.1. bepaalt dat  [Verweerster] het medisch dossier inclusief het daarbij behorende beeldmateriaal aan de deskundige en aan de medisch adviseur van Rijnstate c.s. doet toekomen,
5.8. bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
5.9. wijst de deskundige er op dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
- de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
5.10. bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,

het schriftelijk rapport
5.1 l. draagt de deskundige op om uiterlijk 6 maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
5.12. wijst de deskundige er op dat:
- uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
5.13. bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het concept-rapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
5 november 2024.


1 Zie HR 19 december 2003 ECLI:NL:HR:2003:AL86l0

Met dank aan mw. mr. M.G.F. de Graaff, BAEN Advocatuur voor het inzenden van deze uitspraak.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBGEL-051124