RBZWB 230724
- Meer over dit onderwerp:
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBZWB-230724
beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rekestnummer: C/02/418823 / HA RK 24-15
Beschikking van 23 juli 2024
in de zaak van
1. [Verzoeker 1], WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER van [Minderjarige X],
wonende te Y,
2. [Verzoeker 2], WETTELIJK VERTEGENWOORDIGER van [Minderjarige X],
wonende te Y,
verzoekers,
advocaat mr. C.C.J. de Koning te Zeist,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Het Buro] BV,
gevestigd te Tilburg,
2. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ NV, gevestigd te 's-Gravenhage,
verweersters,
advocaat mr. W.S. Oostveen-Kouwenhoven te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als [Verzoeker], [Het Buro] en Nationale Nederlanden. [Minderjarige X] zal hierna [Minderjarige] worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift ex art. 1019w Rv, ter griffie ingekomen op 6 februari 2024, met de bijlagen 1-11;
- het verweerschrift ex art. 1019w Rv;
- de mondelinge behandeling op 11 juni 2024;
- de tijdens de mondelinge behandeling door [Verzoeker] ingediende aantekeningen mondelinge behandeling;
- de zittingsaantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling.
2. Het geschil
2.1. [Verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen:
I. dat [Het Buro] aansprakelijk is voor het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021 en [Het Buro] en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Nationale Nederlanden (hoofdelijk) gehouden zijn de daaruit voor [Minderjarige] voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van het openvallen van de diverse schadeposten tot aan de dag der algehele voldoening;
II. dat terzake de kosten van deze procedure, deze begroot dienen te worden op € 6.001,60 - respectievelijk € 7.502,00 indien een verweerschrift wordt ingediend, en € 9.002,40 indien een comparitie van partijen wordt gelast - en [Het Buro] en Nationale Nederlanden hoofdelijk te veroordelen in de betaling van deze kosten, vermeerderd met het verschuldigde griffierecht en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na het geven van de beschikking.
2.2. [Het Buro] en Nationale Nederlanden vragen de rechtbank de verzoeken van [Verzoeker] af te wijzen.
3. Waar gaat deze zaak over?
3.1. Op 18 mei 2021 heeft [Minderjarige] tijdens een gymles letsel opgelopen. [Verzoeker] wil laten vaststellen dat [Het Buro] aansprakelijk is voor het ongeval dat [Minderjarige] is overkomen zodat [Het Buro] en Nationale Nederlanden de schade van [Minderjarige] moet vergoeden. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen. Hierna zal worden uitgelegd waarom.
4. De beoordeling
De feiten
4.1. Tussen partijen staat het volgende vast:
- [Minderjarige] heeft op 18 mei 2021 letsel opgelopen bij een ongeval tijdens een gymles op basisschool [Y] in [Plaats Z].
- [Minderjarige] was tijdens het ongeval 11 jaar en zat in groep 8.
- De gymlessen werden door de school uitbesteed aan [Het Buro].
- De gymles op 18 mei 2021 vond plaats onder leiding van [de gymjuf]. [De gymjuf] was de vaste gymdocent van groep 8.
- [De gymjuf] is in dienst als gecertificeerd sportdocent bij [Het Buro].
- Nationale Nederlanden is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [Het Buro].
- Tijdens de gymles op 18 mei 2021 heeft [de gymjuf] drie activiteiten in de gymzaal uitgezet: handbal (vak 1), kastspringen (steunspringen) met een plank of met een minitrampoline (vak 2) en 'over de kop gaan' (boogjes oefenen en duikelen) (vak 3).
- [Minderjarige] nam deel aan het onderdeel 'steunspringen', waarbij gebruik werd gemaakt van een minitrampoline. Daarbij werd de zogenaamde wendsprong uitgevoerd. Het groepje waarin [Minderjarige] zat, bestond uit 7 à 8 meisjes.
- [De gymjuf] heeft aan het begin van de les uitleg gegeven over de activiteiten in de zaal. [De gymjuf] heeft ook de wendsprong uitgelegd en deze sprong voor laten doen door [Leerling 3], een meisje uit het groepje van [Minderjarige]. [Minderjarige] en de andere meisjes uit haar groepje deden vervolgens de wendsprong. [De gymjuf] begeleidde het groepje.
- Op enig moment heeft [Leerling 1] uit het groepje van [Minderjarige] aan [de gymjuf] toestemming gevraagd om een andere sprong te mogen doen, de zogenaamde handstand overslag. [Leerling 1] had turnervaring.
- [De gymjuf] heeft [Leerling 1] toestemming gegeven om de handstand overslag te doen. [Leerling 1] heeft deze handstand overslag ook uitgevoerd.
- [Minderjarige] heeft daarna ook geprobeerd de handstand overslag uit te voeren. Bij de landing gleden haar voeten door, waardoor zij met een harde klap op haar billen terechtkwam. Hierdoor klapte haar bovenlichaam in elkaar, waarbij [Minderjarige] voelde dat er iets in haar rug krakte. [de gymjuf] was op dat moment bij een ander groepje leerlingen.
- Na het ongeval had [Minderjarige] veel pijn. Ze moest hard huilen en kreeg bijna geen lucht. [Minderjarige] is door de huisarts doorverwezen naar het ziekenhuis om foto's te laten maken. Uit de röntgenfoto's bleek dat [Minderjarige] een ruggenwervel had gebroken.
- Op 4 februari 2022 heeft DAS Rechtsbijstand namens [Verzoeker] [Het Buro] aansprakelijk gesteld omdat [Het Buro] onrechtmatig heeft gehandeld.
- Nationale Nederlanden heeft namens [Het Buro] aansprakelijkheid afgewezen.
De standpunten
4.2. [Verzoeker] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [de gymjuf] onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij heeft niet gedaan wat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Volgens [Verzoeker] heeft [de gymjuf] geen instructie, of een onvoldoende en onduidelijke instructie gegeven. Ook heeft zij onvoldoende adequaat toezicht gehouden doordat er geen hulp is verleend bij de oefening. Ten slotte had [de gymjuf] de oefening moeten stilleggen voordat zij wegliep. Omdat [de gymjuf] tijdens het ongeval werkte bij [Het Buro], is [Het Buro] volgens [Verzoeker] op grond van art. 6:170 BW aansprakelijk voor de schade.
4.3. [Het Buro] en Nationale Nederlanden zeggen allereerst dat zij op basis van de feiten niet aansprakelijk zijn. Volgens [Het Buro] en Nationale Nederlanden heeft [de gymjuf] gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakdocent mocht worden verwacht. Als meer bewijs nodig zou zijn om te achterhalen wat er precies is gebeurd, vinden zij dat deze kwestie zich niet leent voor de behandeling in deelgeschil. Tot slot voeren [Het Buro] en Nationale Nederlanden verweer tegen de omvang van de gevorderde kosten van het deelgeschil.
Het toetsingskader
4.4. Partijen verschillen van mening over de vraag of [Het Buro] haar zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank moet beoordelen of [de gymjuf] heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een gymdocent mag worden verwacht. Daarbij is van belang dat een ongeluk tijdens een gymles altijd mogelijk is omdat er risico's zijn. Als er dan ook echt een ongeluk gebeurt, betekent dit niet meteen dat er niet goed is opgelet. In dit geval moet worden bekeken of [de gymjuf] genoeg voorzorgsmaatregelen heeft genomen en veiligheidsinstructies heeft gegeven om ongelukken te voorkomen of het risico en de gevolgen daarvan te beperken. Verder moet worden beoordeeld of [de gymjuf] gedurende de gymles voldoende toezicht heeft gehouden.
Bij dit alles moet rekening worden gehouden met:
- de aard van de activiteit;
- de ernst van de mogelijke gevolgen;
- de bezwaarlijkheid van voorzorgsmaatregelen of toezicht;
- de kans op schade.
Zorgplicht geschonden?
4.5. Bij de zorgplicht van een gymdocent kunnen drie fasen worden onderscheiden: de voorzorg, uitvoering en nazorg.
4.6. Tussen partijen staat vast dat [de gymjuf] zowel voorafgaand aan het uitvoeren van de wendsprong als tijdens het uitvoeren daarvan zorgvuldig heeft gehandeld. [de gymjuf] heeft [Minderjarige] en haar groepje een duidelijke opdracht en uitleg over de wendsprong gegeven. De sprong is ook voorgedaan. Alle voor de wendsprong benodigde voorzorgsmaatregelen waren getroffen. Ook bij de nazorg van de wendsprong is zorgvuldig gehandeld.
4.7. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of [de gymjuf] zorgvuldig heeft gehandeld bij de uitvoering van de handstand overslag. [Verzoeker] zegt dat dit niet het geval is omdat [de gymjuf] bij deze sprong onvoldoende instructie heeft gegeven en onvoldoende toezicht heeft gehouden.
4.8. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het gebruikelijk is dat de kinderen op hun eigen niveau oefeningen doen. Als een leerling iets meer of anders wil doen dan de opdracht moeten ze daarvoor toestemming vragen. Dit is een duidelijke algemene afspraak die ook bij [Minderjarige] bekend was. Vast staat dat [Leerling 1] uit het groepje van [Minderjarige] tijdens de gymles aan [de gymjuf] toestemming heeft gevraagd om in plaats van de wendsprong de handstand overslag te mogen doen. De handstand overslag maakte geen onderdeel uit van de door [de gymjuf] in de gymles uitgelegde oefeningen op de trampoline. Het is ook een moeilijkere sprong met meer risico's dan de wendsprong. [de gymjuf] heeft [Leerling 1] toestemming gegeven voor het doen van de handstand overslag omdat [Leerling 1] ervaring had met turnen. De rechtbank twijfelt er niet aan dat het de bedoeling van [de gymjuf] was om alleen [Leerling 1] toestemming te geven om de handstand overslag te doen. De vraag is of dat voor [Minderjarige] en de andere leerlingen voldoende duidelijk was. Volgens [Verzoeker] was dat niet het geval en hebben de andere kinderen begrepen dat de toestemming ook gold voor [Minderjarige] en de andere leerlingen. [Het Buro] is het daar niet mee eens. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.9. Door [Verzoeker] zijn verklaringen van klasgenootjes van [Minderjarige] ingediend. Ook [Minderjarige] heeft een toelichting gegeven. Sommige leerlingen weten niet meer precies hoe het is gegaan of wat [de gymjuf] heeft gezegd. Andere verklaringen zijn door ouders namens hun kinderen op papier gezet en bevatten alleen een globale beschrijving. Hoewel de verklaringen van de leerlingen op bepaalde punten uit elkaar lopen, kan uit de verklaringen wel worden opgemaakt dat naast [Leerling 1] in ieder geval ook [Minderjarige] en [Leerling 2] de handstand overslag hebben gedaan. Hierover is tussen partijen ook geen discussie. [Minderjarige] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat zij dacht dat de toestemming om de handstand overslag te doen voor iedereen gold. Dit betekent dat er in ieder geval bij [Minderjarige] en Leerling 2] onduidelijkheid bestond over de toestemming van [de gymjuf] om de handstand overslag te mogen doen.
4.10. De handstand overslag is een beduidend risicovollere sprong en vaststaat dat [de gymjuf] over de handstand overslag geen instructies had gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank had [de gymjuf] duidelijker moeten zijn naar de andere kinderen in het groepje dat de toestemming alleen voor [Leerling 1] gold en de kinderen moeten waarschuwen deze sprong niet te doen. Zeker op het moment dat [de gymjuf] bij een andere oefening moest gaan helpen, had ze dit moeten benadrukken. Volgens [Het Buro] was voldoende dat de kinderen wisten dat ze eerst toestemming moesten vragen als ze iets anders wilden doen. Alleen [Leerling 1] heeft dit gedaan en de kinderen hebben dus tegen die regel in gehandeld. De rechtbank gaat daar niet in mee. De instructies van [de gymjuf] waren in dit geval ontoereikend. [de gymjuf] had moeten controleren of het bij de andere kinderen duidelijk was dat zij alleen de wendsprong mochten doen. Dit heeft zij niet gedaan.
4.11. Verder was er op het moment dat [de gymjuf] wegliep geen vanghulp (meer) bij het uitvoeren van de handstand overslag. Uit de artikelen die door [Verzoeker] zijn ingediend blijkt dat dit bij de handstand overslag noodzakelijk is. [Het Buro] heeft nog aangevoerd dat [de gymjuf] toen zij wegliep zag dat de andere meisjes de wendsprong bleven doen. Als dit wordt aangenomen verandert dit niets aan wat hiervoor is overwogen. Dit betekent namelijk niet dat [de gymjuf] er zonder meer op mocht vertrouwen dat de andere kinderen de handstand overslag niet zouden gaan doen. In de voorzorg en de uitvoering van de handstand overslag heeft [de gymjuf] daarom niet gehandeld zoals van haar als gymdocent verwacht mocht worden.
Conclusie
4.12. Dit betekent dat [Het Buro] haar zorgplicht jegens [Minderjarige] heeft geschonden. [Het Buro] is aansprakelijk voor het [Minderjarige] op 18 mei 2021 overkomen ongeval. De verzoeken van [Verzoeker] kunnen dan ook worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
4.13. Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de benadeelde begroot. Daarbij worden alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW meegenomen. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Begroting kan alleen achterwege blijven, als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank zal de kosten die [Verzoeker] voor deze procedure heeft gemaakt daarom begroten.
4.14. Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de zogenaamde "dubbele redelijkheidstoets" hanteren. Dit betekent dat zowel het inroepen van rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk moeten zijn. [Verzoeker] zegt dat de kosten moeten worden vastgesteld op € 9.002,40. De kosten bestaan uit de advocaatkosten en worden ingeschat op 24 uur met een uurtarief van€ 310,00 (excl btw). Een begroting is aan het verzoekschrift gehecht. Gezien de aard van het deelgeschil en de complexiteit ervan vindt de rechtbank het aantal uren niet te hoog. Ook het uurtarief van€ 310,00 excl btw is redelijk. Daarmee worden de kosten begroot op 24 uur x € 310,00 = € 7.740,00, te vermeerderen met 21% btw en het griffierecht van € 320,00. De gevraagde wettelijke rente zal worden afgewezen omdat van Nationale Nederlanden als verzekeraar mag worden verwacht dat zij de kosten tijdig zal voldoen.
4.15. Omdat de aansprakelijkheid van [Het Buro] is komen vast te staan, zullen [Het Buro] en Nationale Nederlanden worden veroordeeld in de kosten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [Het Buro] aansprakelijk is voor het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 18 mei 2021 en dat [Het Buro] en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Nationale Nederlanden (hoofdelijk) gehouden zijn de daaruit voor [Minderjarige] voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf de dag van het openvallen van de diverse schadeposten tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2. veroordeelt [Het Buro] en Nationale Nederlanden tot betaling van de deelgeschilkosten die aan de zijde van [Verzoeker] zijn begroot op een bedrag van € 7.740,00 (24 uur x € 310,00) te vermeerderen met 21% btw en het griffierecht van € 320,00.
5.3. verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordeling onder r.o. 5.2.
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.M. Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
Met dank aan dhr. mr. C. de Koning, Slot Letselschade voor het publiceren van de uitspraak via LinkedIn.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBZWB-230724