Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE-180625

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBMNE-180625

vonnis


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/518159/HA ZA 21-169

Vonnis van 18 juni 2025


in de zaak van
[eiser, gedaagde in het verzet].
wonend te Utrecht,
oorspronkelijk eiser, gedaagde in het verzet,
hierna te noemen: [eiser, gedaagde in het verzet],
advocaat: mr. E.J. Dennekamp,
tegen

[gedaagde, eiser in het verzet],
wonend te E. (Turkije),
oorspronkelijk gedaagde, eiser in het verzet,
hierna te noemen: [gedaagde, eiser in het verzet],
advocaat: mr. B.M.E. Drykoningen

1.  De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 april 2024;
- de akte na deskundigenbericht van 12 juni 2024 met producties 13 t/m 18 van [eiser, gedaagde in het verzet];
- de antwoordakte na deskundigenbericht van 4 september 2024 met productie 14 en 15 van [gedaagde, eiser in het verzet];
- het bericht van 15 november met één bijlage van [eiser, gedaagde in het verzet];
- de mondelinge behandeling van 25 november 2024, waarvan door de griffier
aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van [eiser, gedaagde in het verzet].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

. De kern van dit vonnis
2.1. Na de aktes van partijen na een tweetal medische deskundigenberichten wijst de rechtbank nu eindvonnis. Uit de deskundigenrapporten is onvoldoende duidelijk geworden of de mishandeling door [gedaagde, eiser in het verzet] de oorzaak is van de huidige (psychische) klachten van [eiser, gedaagde in het verzet] en in het verlengde daarvan in hoeverre de arbeidsongeschiktheid van [eiser, gedaagde in het verzet] het gevolg is van de mishandeling. Daarom oordeelt de rechtbank dat onvoldoende onderbouwd is dat [eiser, gedaagde in het verzet] ook na 2015 verlies van arbeidsvermogen lijdt. Dit betekent dat het verlies van arbeidsvermogen gelijk blijft aan het oordeel in het tussenvonnis van 30 maart 2022. Het smartengeld wordt begroot op € 15.000,00.

3. Wat voorafging aan dit tussenvonnis
 
3.1. Met betrekking tot dit geschil zijn twee verschillende procedures aanhangig gemaakt, te weten deze verzetprocedure en een verzoekschriftprocedure (C/16/521538/HA RK 21-103) om een voorlopig deskundigenbericht te krijgen (hierna: de verzoekschriftprocedure). In de oorspronkelijke bodemprocedure wordt kort gezegd een schadevergoeding gevorderd door [eiser, gedaagde in het verzet] voor de gevolgen van de mishandeling door
[gedaagde, eiser in het verzet].
3.2. Bij tussenvonnis van 30 maart 2022 (hierna: het tussenvonnis) is bepaald dat deskundigenonderzoeken nodig zijn voor de beoordeling van de door [eiser, gedaagde in het verzet] gevorderde schadeposten verlies van arbeidsvermogen en smartengeld. Bij beschikking in de verzoekschriftprocedure van 30 maart 2022 zijn twee deskundigenonderzoeken bevolen, één deskundigenonderzoek door psychiater dr. Sno en één deskundigenonderzoek door verzekeringsarts drs. Perquin. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dr. Sno ook al in 2017 een deskundigenrapportage over dezelfde kwestie heeft uitgebracht. Deze bodemprocedure is daarom naar de parkeerrol verwezen in afwachting van beide deskundigenrapportages. Partijen hebben zich in de bodemprocedure inmiddels bij akte uitgelaten over de definitieve rapportages en in het verlengde daarvan over de schadeposten verlies van arbeidsvermogen en smartengeld.

4. De verdere beoordeling in de hoofdzaak

De rechter komt niet terug op de beoordeling van het referte-inkomen

4.1. De rechtbank heeft in het tussenvonnis in overweging 3.17 en 3.18 een bindende eindbeslissing genomen over het referte-inkomen van [eiser, gedaagde in het verzet] dat als uitgangspunt moet worden genomen bij de berekening van het verlies van arbeidsvermogen. Deze beslissing houdt in dat het referte-inkomen van [eiser, gedaagde in het verzet] vastgesteld wordt op € 24.000,00 per jaar vanaf 2012. Uit de eisen van een goede procesorde volgt dat de rechtbank in beginsel niet mag terugkomen op een bindende eindbeslissing. Dat is alleen anders als een bindende eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Als de rechtbank terugkomt op een bindende eindbeslissing, moet hij dat motiveren.

4.2. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2024 (hierna: de mondelinge behandeling) heeft [eiser, gedaagde in het verzet] aangevoerd dat het vastgestelde referte-inkomen op een onjuiste manier is berekend en de beslissing op dit punt daarom herzien moet worden. Het referte- inkomen zou berekend zijn door uit te gaan van de daadwerkelijk gegenereerde nettowinst. in 2012 van € 22.324,00 in negen maanden tijd. Vervolgens zou dit omgerekend zijn naar de hypothetische nettowinst in twaalf maanden tijd, wat neerkomt op een bedrag van
€ 29.645,00. Rekening houdend met de belastingdruk wordt uitgegaan van € 24.000,00 per jaar vanaf 2012. [eiser, gedaagde in het verzet] stelt dat dit een verkeerd uitgangspunt is. € 22.324,00 is niet de netto- maar brutowinst in 2012 en deze winst is gegenereerd in zes maanden in plaats van in negen maanden tijd. Daarmee zou bij een juiste berekening de brutowinst op € 44.648,00 per jaar uitkomen. De bijbehorende nettowinst zou dan € 35.406,00 per jaar zijn geweest.
[eiser, gedaagde in het verzet] verwijst hierbij naar productie 6, bijlage 7, pagina 11 van de oorspronkelijke dagvaarding.

4.3. Zoals genoemd in overweging 4.1 komt de rechtbank in principe niet meer terug op een bindende eindbeslissing. Ook nu niet, omdat niet is gebleken dat de bindende eindbeslissing over het referte-inkomen berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Aan het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 24.000,00 ligt namelijk geen specifieke berekening ten grondslag. De rechtbank heeft het referte-inkomen daarentegen gebaseerd op het standpunt van [gedaagde, eiser in het verzet] dat volgens hem op basis van de in het geding gebrachte gegevens uitgegaan kan worden van een netto besteedbaar inkomen van € 24.000,00 per jaar. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen door de constatering dat zij zonder nadere toelichting op de door [eiser, gedaagde in het verzet] ingebrachte inkomensgegevens niet kan vaststellen of (een van) de benaderingswijze(n) van [eiser, gedaagde in het verzet] klopt en [gedaagde, eiser in het verzet] zijn betwisting van de hoogte van het door [eiser, gedaagde in het verzet] gestelde referte-inkomen handhaaft, maar wel een besteedbaar inkomen van € 24.000,00 heeft geaccepteerd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het netto besteedbaar inkomen gebaseerd op een nettowinst van € 35.406,00 ook rond het bedrag van € 24.000,00 zal uitkomen, gelet op de inkomstenbelasting die nog van de nettowinst moet worden afgetrokken. De wijze waarop volgens [eiser, gedaagde in het verzet] het referte-inkomen berekend had moeten worden, heeft dus (nagenoeg) geen invloed op de hoogte van het vastgestelde referte-inkomen.

De rechtbank schuift de deskundigenrapporten niet terzijde

4.4. [eiser, gedaagde in het verzet] heeft aangegeven moeite te hebben met het rapport van drs. Perquin. [gedaagde, eiser in het verzet] heeft juist aangegeven bezwaren te hebben tegen het rapport van dr. Sno. Beide partijen verzoeken de rechtbank de betreffende deskundigenrapporten terzijde te schuiven. De rechtbank geeft aan beide verzoeken geen gehoor. Dit wordt hieronder toegelicht.

Rapportage drs. Perquin

4.5. Allereerst de bezwaren van [eiser, gedaagde in het verzet] tegen het rapport van drs. Perquin. De kritiek van [eiser, gedaagde in het verzet] ziet met name op het punt dat drs. Perquin in zijn rapport aangeeft dat sprake is van inconsistenties en suggereert dat er aanwijzingen zijn voor aggravatie. Volgens [eiser, gedaagde in het verzet] is hiervan geen sprake. Dit is voor [eiser, gedaagde in het verzet] aanleiding geweest om in de concept-fase van het rapport aanvullende vragen te stellen aan drs. Perquin. [eiser, gedaagde in het verzet] kan zich (ook) niet vinden in deze antwoorden. Meer specifiek heeft hij de volgende bezwaren:
1. Drs. Perquin geeft aan dat hij voor de beoordeling van de psychische problematiek geen aanleiding heeft gezien om met dr. Sno te overleggen, terwijl de beoordeling van de psychische beperkingen aanzienlijk zou afwijken van de beoordeling op dit onderwerp door dr. Sno;
2. Drs. Perquin zou de bijlagen (een getuigenverklaring en geneeskundige verklaring van de politie) die meegezonden zijn met de door [eiser, gedaagde in het verzet] gestelde nadere vragen niet bij zijn beoordeling hebben betrokken;
3. Uit het antwoord van drs. Perquin op vraag 2.1 zou blijken dat drs. Perquin de verschillen tussen de beperkingen die hij in zijn rapportage heeft aangenomen en die dr. Sno heeft aangenomen niet aan een beschouwing heeft willen onderwerpen;
4. Uit het antwoord van drs. Perquin op vraag 2.3 zou blijken dat drs. Perquin geen FML heeft willen opstellen zonder zich bij de beoordeling te baseren op de door hem aangegeven inconsistenties, aggravatie en minder bruikbare anamnese;
5. Uit het antwoord op vraag 3.1 zou volgen dat drs. Perquin geen beperkingenprofiel heeft kunnen en/of willen opstellen over de periode tussen de datum van mishandeling en de start van de nierproblematiek;
6. Uit het antwoord op vraag 5.1 zou blijken dat drs. Perquin het niet haalbaar acht om te speculeren over de mogelijkheid dat een onderzoek op een ander vakgebied nog een nader licht kan doen schijnen op de vraag of er in de situatie zonder de mishandeling een kans zou hebben bestaan dat [eiser, gedaagde in het verzet] niet, of op een later moment, te kampen zou hebben gehad met de nierproblematiek;
7. Drs. Perquin zou verschillende inconsistenties constateren waar dr. Sno die niet ziet. Dit geldt bijvoorbeeld voor de inhoud van de ontslagbrief van de spoedeisende hulp in vergelijking met het anamnestisch bewustzijnsverlies;
8. Drs. Perquin noteert in zijn rapportage dat hij over de verschillen in beide rapportages niet kan reflecteren, omdat hij de achtergrond mist om als psychiater één en ander te beoordelen en dit doet [eiser, gedaagde in het verzet] vermoeden dat drs. Perquin van mening is dat de rechtbank de beperkingen die dr. Sno heeft geduid terzijde zou moeten stellen.
Op basis van deze punten zou de rapportage van drs. Perquin onbruikbaar zijn, aldus [eiser, gedaagde in het verzet]. Om die reden verzoekt [eiser, gedaagde in het verzet] de rapportage van drs. Perquin buiten beschouwing te laten.

4.6. De bevindingen van een door de rechtbank benoemde deskundige zijn in principe leidend bij de verdere beoordeling van de zaak. Dit is alleen anders als de motivering en conclusies van de deskundige ondeugdelijk zijn onderbouwd of als sprake is van andere zwaarwegende en steekhoudende bezwaren ten aanzien van de wijze van totstandkoming of de inhoud van het rapport. Dit is een hoge drempel.

4.7. Op basis van de door [eiser, gedaagde in het verzet] genoemde punten kan het rapport van drs. Perquin niet terzijde worden geschoven. Uit deze punten volgt namelijk niet dat de motivering en conclusies van drs. Perquin ondeugdelijk zijn onderbouwd of dat er andere zwaarwegende bezwaren zijn op basis waarvan het rapport terzijde zou moeten worden geschoven. Aan het verzoek van [eiser, gedaagde in het verzet] wordt daarom geen gehoor gegeven. De rechtbank licht haar oordeel toe door in te gaan op de in overweging 4.5 genoemde punten van kritiek:
1. Los van het feit dat [eiser, gedaagde in het verzet] niet concretiseert op welke punten de beoordelingen van de psychische problematiek van elkaar verschillen, kan drs. Perquin niet tot overleg worden verplicht. Uit de opdracht van de rechtbank volgt immers niet dat hij overleg moet voeren met deskundige dr. Sno. Beide deskundigen zijn los van elkaar ingeschakeld en verwacht wordt dat zij vanuit hun eigen expertise rapporteren.
2. Het staat de deskundige vrij om te beoordelen welke stukken hij relevant acht voor de beoordeling van de door de rechtbank gestelde vragen. Dat drs. Perquin de nagestuurde documenten niet bij zijn beoordeling heeft betrokken, is dus niet ondeugdelijk.
3. Drs. Perquin heeft een gedegen antwoord gegeven: "Op basis van alle gegevens, zoals in mijn rapport beschreven en vanuit mijn deskundigheid en vak en rol als verzekeringsarts heb ik de beperkingen beoordeeld. Dat is een ander kader dan hoe een psychiater wellicht naar een en ander kijkt. Ik kan niet reflecteren op het verschil omdat ik de achtergrond mis om als psychiater e.e.a. te beoordelen. (...)" (productie 14 akte na deskundigenbericht van [eiser, gedaagde in het verzet])
4. Drs. Perquin heeft een helder antwoord gegeven: "Nee, dat is niet mogelijk. Mijn beoordeling is zoals in het rapport weergegeven en op basis van de vragen van de Rechtbank. Alle feiten zijn zoals ze zijn en deze waren de basis voor mijn beoordeling." (productie 14 akte na deskundigenbericht van [eiser, gedaagde in het verzet])
Het zou onjuist zijn om een deel van de conclusies uit het onderzoek terzijde te schuiven bij het opstellen van een FML, zonder dat de rechtbank hiertoe opdracht heeft gegeven.
5. Vraag 3.1 bestaat uit een wezenlijk andere vraag dan [eiser, gedaagde in het verzet] in zijn uiting van kritiek doet voorkomen (overweging 4.5 onderdeel 5). Vraag 3.1 van [eiser, gedaagde in het verzet] luidt namelijk: "Zou u een FML kunnen opstellen voor de situatie met mishandeling, maar zonder de dialyseproblematiek." (productie 15 akte na deskundigenbericht van [eiser, gedaagde in het verzet])
Dat de nierinsufficiëntie begin 2015 is gediagnosticeerd, hoeft immers nog niet te betekenen dat deze ziekte daarvoor in het geheel niet bestond. Los hiervan is het antwoord van drs. Perquin valide: "U stelt mij hier een aanvullende vraag die niet aan mij is gesteld door de Rechtbank. De Rechtbank is m.i. de opdrachtgever en het lijkt me niet aan de orde de vraagstelling te veranderen." (productie 14 akte na deskundigenbericht van [eiser, gedaagde in het verzet]) Het is de deskundige immers niet toegestaan vragen buiten de vraagstelling in de beschikking om te beantwoorden.
6. Het antwoord van drs. Perquin: "Hierover speculeren lijkt mij niet haalbaar. Een algemeen verband tussen bloeddruk en PTSS extrapoleren naar een individuele situatie lijkt me lastig. Zeker aangezien dhr. [eiser, gedaagde in het verzet] reeds voor de mishandeling bekend was met de hypertensie. De geciteerde artikelen betreffen PTSD en bloeddruk, niet nierfalen. Of er een kans is lijkt me geen relevante vraag. Hoe groot die kans is zou wellicht relevant kunnen zijn maar dat lijkt me niet te beantwoorden. Een korte Pubmed search op PTSD en en Renal faillure leverde geen hits op. Er was één artikel over PTSD als gevolg van niertransplantatie." (productie 14 akte na deskundigenbericht van [eiser, gedaagde in het verzet])
Dit is een inhoudelijk gemotiveerd antwoord op de vraag van [eiser, gedaagde in het verzet].
7. Het feit dat drs. Perquin inconsistenties constateert en dr. Sno niet, betekent niet dat het rapport van drs. Perquin (op dit punt) ondeugdelijk is. Beide deskundigen met ieder hun eigen expertise hebben niet voor niets naast elkaar de opdracht voor het opstellen van een deskundigenrapportage gekregen. Dit betekent niet dat ze het op elk punt met elkaar eens moeten zijn. Bovendien schrijft drs. Perquin in zijn rapportage expliciet dat hij op geen enkele manier een uitspraak kan doen over de achtergrond van de inconsistenties en dat hij deze dan ook zonder waardeoordeel benoemt.
8. De conclusie die [eiser, gedaagde in het verzet] in overweging 4.5 onder 8 trekt kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank leidt nergens uit af dat drs. Perquin van mening is dat de rechtbank de beperkingen die dr. Sno heeft geduid terzijde zou moeten stellen.

Rapportage dr. Sno
4.8. [gedaagde, eiser in het verzet] heeft juist bezwaren geuit tegen de rapportage van dr. Sno. Volgens [gedaagde, eiser in het verzet] weigert dr. Sno bepaalde inconsistenties in het verhaal van [eiser, gedaagde in het verzet] in te zien, waardoor andere conclusies, in het voordeel van [eiser, gedaagde in het verzet], worden getrokken dan zou moeten. Hierdoor is dr. Sno pleitbezorger van [eiser, gedaagde in het verzet] geworden en voldoet het rapport van dr. Sno niet aan de eisen van objectiviteit en onpartijdigheid en kunnen de nodige vraagtekens bij diens deskundigheid gezet worden, aldus [gedaagde, eiser in het verzet]. [gedaagde, eiser in het verzet] onderbouwt zijn standpunt middels, kort gezegd, de volgende argumenten:
1. Dr. Sno zou onterecht hebben geconcludeerd dat geen sprake is van aggravatie gelet op de aanwijzingen van overrapportage en inconsistenties in het verhaal van [eiser, gedaagde in het verzet] richting zijn behandelaren;
2. De benoeming door dr. Sno van een artikel van de American Heart Association zou [eiser, gedaagde in het verzet] in de kaart spelen bij de onderbouwing van zijn stelling dat er een verband is tussen de psychische klachten als gevolg van de mishandeling en het ontstaan van de nierinsufficiëntie. Het tweede deskundigenrapport van dr. Sno zou daarmee ook voordeliger voor [eiser, gedaagde in het verzet] zijn dan zijn eerste deskundigenrapport uit 2017; 3. Dr. Sno zou onterecht voorbijgegaan zijn aan het selectieve karakter van de beweerdelijke psychische kwetsbaarheid van [eiser, gedaagde in het verzet]. [eiser, gedaagde in het verzet] beweert namelijk enerzijds dat hij blijvende psychische klachten ervaart die hem beperken in het dagelijks leven en anderzijds dat hij over voldoende mentale weerbaarheid beschikt. om de minstens zo aangrijpende zo niet veel aangrijpendere life events het hoofd te bieden, zoals de moord op zijn broer, echtscheiding en de nierinsufficiëntie, aldus [gedaagde, eiser in het verzet].

4.9. Ook op basis van de door [gedaagde, eiser in het verzet] genoemde bezwaren kan niet geoordeeld worden dat de motivering en de conclusies van dr. Sno ondeugdelijk zijn onderbouwd of dat er andere zwaarwegende bezwaren zijn op basis waarvan de rapportage terzijde geschoven moet worden. Wel constateert de rechtbank dat het deskundigenrapport van dr. Sno op onderdelen niet sterk gemotiveerd is. Dit is echter niet voldoende om de hoge drempel genoemd in overweging 4.6 te halen. De rapportage van dr. Sno zal daarom niet terzijde worden geschoven. De rechtbank licht haar oordeel toe door in te gaan op de in overweging 4.8 genoemde punten van kritiek:
1. Dr. Sno motiveert zijn conclusie dat geen sprake is van aggravatie door onder meer de inconsistenties, waar mr. Drykoningen namens [gedaagde, eiser in het verzet] in dit kader op wijst, te bespreken en hier een verklaring voor te geven. Ook geeft dr. Sno een inhoudelijk antwoord op de door [gedaagde, eiser in het verzet] nader gestelde vragen op dit punt. Dat niet elke verklaring die dr. Sno geeft even overtuigend is, maakt nog niet dat dit ondeugdelijk is.
2. De benoeming door dr. Sno van het artikel van de American Heart Association met de opmerking dat met dit artikel ondersteuning gevonden kan worden voor de visie van [eiser, gedaagde in het verzet] dat de mishandeling en de daarmee samenhangende problemen het ontstaan van zijn nierproblemen hebben versneld, is opmerkelijk gelet op het feit dat dit artikel over de relatie tussen chronische stress en bloeddruk gaat en niet over de relatie tussen chronische stress en het ontstaan van nierinsufficiëntie. Hierin ziet de rechtbank echter onvoldoende aanwijzingen dat dr. Sno bewust in het voordeel van [eiser, gedaagde in het verzet] rapporteert en dat (daarmee) het gehele rapport van dr. Sno ondeugdelijk is onderbouwd.
3. [gedaagde, eiser in het verzet] heeft over dit punt een aanvullende vraag gesteld aan dr. Sno en dr. Sno heeft
hierop gemotiveerd geantwoord: "Betrokkene is in 2010 gescheiden, onder ander omdat hij steeds meer ruzie had met zijn echtgenote. Hij heeft zelf de scheiding aangevraagd. In 2011 heeft hij via een vriend in Marokko zijn vriendin (1983) ontmoet. Deze vriendin heeft de relatie beëindigd vanwege betrokkene's PTSS klachten. Zijn psychiatrische en fysieke problemen hebben geleid tot een relatiebreuk die eerder dan de echtscheiding in aanmerking zou komen te hebben geleid tot psychische klachten. De moord op zijn broer was in 2006 en hebben voor zover na te gaan niet geleid tot depressieve klachten dan wel noodzaak tot psychiatrische behandeling of begeleiding.
Noch in het rapport d.d. 31-03-2017 noch in het huidige rapport wordt geconcludeerd dat de diagnose terminale nierinsufficiëntie niet tot psychische klachten zou hebben geleid. In het rapport d.d. 31-03-2017 is expliciet vermeld dat "het klachtenpatroon is gecompliceerd door problemen die samenhangen met de nierinsufficiëntie. Mede hierdoor zijn de reeds in het kader van de posttraumatische stressstoornis aanwezige depressieve stemmingsklachten verder geculmineerd en zijn gaan voldoen aan de DSM-IV criteria voor een depressieve episode en stoornis."
In het huidige onderzoek wordt vermeld dat betrokkene de nierinsufficiëntie en de dialyse meer geaccepteerd lijkt te hebben. Deze acceptatie heeft evenwel noch geleid tot een afname van de ernst van de psychopathologie, noch tot een
vermindering van de lijdensdruk."
(productie 13 akte na deskundigenbericht van [eiser, gedaagde in het verzet])
Dit antwoord onderbouwt de stelling van [gedaagde, eiser in het verzet] dat dr. Sno voorbij is gegaan aan het selectieve karakter van de beweerdelijke psychische kwetsbaarheid van [eiser, gedaagde in het verzet] niet.

De rechtbank wijst ook de overige verzoeken van [eiser, gedaagde in het verzet] af

4.10. Subsidiair vraagt [eiser, gedaagde in het verzet] de rechtbank om drs. Perquin de opdracht te geven om inhoudelijk in te gaan op de door [eiser, gedaagde in het verzet] gestelde aanvullende vragen, voor zover drs. Perquin deze vragen niet heeft willen beantwoorden omdat de bijlagen niet zouden zijn meegezonden bij de vraagstelling die de rechtbank had geformuleerd en/of omdat de aanvullend gestelde vragen buiten de vraagstelling van uw rechtbank zou treden. De rechtbank ziet geen vragen die onbeantwoord zijn gebleven door drs. Perquin. Concrete vragen waarvoor dit zou gelden, noemt [eiser, gedaagde in het verzet] niet. Voor zover [eiser, gedaagde in het verzet] doelt op de vragen genoemd in overweging 4.5, verwijst de rechtbank naar overweging 4.7. Ook de overige door [eiser, gedaagde in het verzet] gestelde vragen (productie 15 akte conclusie na deskundigenbericht van [eiser, gedaagde in het verzet]) zijn wel degelijk door drs. Perquin beantwoord. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af. Dat [eiser, gedaagde in het verzet] het niet eens is met de inhoud van deze antwoorden, doet geen afbreuk aan de bruikbaarheid van dit rapport.

4.11. Uiterst subsidiair verzoekt [eiser, gedaagde in het verzet] een deskundigenbericht door een arbeidsdeskundige en een bedrijfseconoom/rekenkundige te bevelen. Ook dit verzoek wijst de rechtbank af. Uit het deskundigenbericht van dr. Sno is namelijk niet duidelijk geworden in hoeverre de huidige (psychische) klachten van [eiser, gedaagde in het verzet] nog een gevolg zijn van de mishandeling. In het verlengde daarvan heeft het deskundigenbericht van drs. Perquin geen duidelijkheid kunnen geven over de relatie tussen de gevolgen van de mishandeling en de arbeidsongeschiktheid. Een deskundigenbericht door een arbeidsdeskundige en/of een bedrijfseconoom is alleen zinvol als hier wel duidelijkheid over bestaat. Voor een nadere toelichting op dit oordeel wordt verwezen naar overweging 4.12 tot en met 4.15 van dit vonnis.

[gedaagde, eiser in het verzet] moet een vergoeding van € 60.000.00 van het verlies van arbeidsvermogen betalen

4.12. In het tussenvonnis is in overweging 3.19 al geoordeeld dat het verlies van arbeidsvermogen in de periode na de mishandeling tot 2015 € 60.000,00 bedraagt. Hierop moet € 3.000,00, het bedrag dat in de strafzaak voor het verlies van arbeidsvermogen is toegewezen, in mindering worden gebracht. Dit betekent dat een bedrag van € 57.000,00 resteert. De rechtbank oordeelt dat onvoldoende onderbouwd is dat [eiser, gedaagde in het verzet] na 2015 nog verlies van arbeidsvermogen heeft geleden. Dit oordeel licht de rechtbank hierna toe.

4.13. Uit de tot nu toe overgelegde medische informatie in combinatie met de deskundigenrapporten van dr. Sno en drs. Perquin kan niet met voldoende mate van zekerheid worden afgeleid of [eiser, gedaagde in het verzet] - de mishandeling weggedacht - nog in staat was geweest arbeid te verrichten of juist ook zonder mishandeling volledig arbeidsongeschikt was geweest door de nierinsufficiëntie. De rechtbank acht het naar mate de tijd verstrijkt in ieder geval steeds minder redelijk om de oorzaak van de psychische klachten die [eiser, gedaagde in het verzet] tot op heden ervaart - en waarvan niet is komen vast te staan dat deze (geheel) aan de mishandeling zijn toe te schrijven - toe te rekenen aan de mishandeling door [gedaagde, eiser in het verzet]. Zeker gelet op alle andere life events en omstandigheden (waaronder de gediagnostiseerde terminale nierinsufficiëntie) in het leven van [eiser, gedaagde in het verzet], zoals weergegeven in overweging 4.9.3.

4.14. Los hiervan oordeelt de rechtbank dat [eiser, gedaagde in het verzet] vanaf 2015 geen recht meer heeft op een vergoeding voor het verlies van arbeidsvermogen. De rechtbank heeft voor het oordeel over de looptijd (en daarmee de hoogte) van het verlies van arbeidsvermogen aansluiting. gezocht bij het verzekeringsgeneeskundig rapport van drs. Perquin, waarbij de volgende passages een rol spelen:
"Het is de vraag of hier zelfs een FML aan de orde Is. Bij de noodzaak van 3 keer per week (verzekerde dialyseert zelfs 4 keer, maar dit zou eventueel naar 3 keer kunnen misschien) dialyseren zal in de meeste gevallen sprake zijn van volledige arbeidsongeschiktheid en is dit niet met werk verenigbaar. Er is dan sprake van "GDBM". Geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Een FML wordt in een dergelijke situatie niet opgesteld. (...) Vanwege uw vraag zal ik toch een weergave geven van hoe de FML eruit ziet.
Betrokkene Is aangewezen op een een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is, zonder verhoogd persoonlijk risico, op vaste, bekende werkwijzen (routine afhankelijk). Beperk omgaan met emoties en conflicten, beperk samenwerken, beroepsmatig vervoer, klant/cliënt/patiëntcontact en geen leidinggevende taken. Beperk werk met kans op stoten/verwonden arm, taken met infectiegevaar. Beperk reiken, frequent reiken tijdens werk, duwen/trekken, tillen, dragen, lopen, lopen tijdens werk, trappenlopen, klimmen, staan, geen nachten, maximaal 3-4 uur per dag, 10 uur per week.
(...)
e. Kunt u aangeven welke beperkingen uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
Op basis van hart nu geen duidelijke beperkingen want goed behandeld. Bij nierfalen en dialyse is er wel een verminderde energie te verwachten vanwege minder goede afvoer van afvalstoffen. Hiermee enige beperkingen voor erg mentaal belastend of stresserend werk, geen zware fysieke belasting, pas op met stoten/verwonden van de linkerarm, infectiegevaar, maximaal 3-4 uur per dag op niet behandeldagen/ 10 uur per week. Zie FML 2, zonder ongeval."


Hieruit volgt dat [eiser, gedaagde in het verzet], zonder rekening te houden met de mogelijke lichamelijke en psychische effecten van nierfalen en dialyse op diens arbeidsmogelijkheden, alleen al door het ondergaan van de noodzakelijke medische behandelingen voor de nierinsufficiëntie geen arbeid kan verrichten, anders dan met een therapeutisch doeleinde, vanwege de noodzakelijke frequente en langdurige dialysebehandelingen. Omdat het ontstaan van de terminale nierinsufficiëntie los staat van de mishandeling (zie overweging 3.11 tussenvonnis), doet het er in feite niet toe of [eiser, gedaagde in het verzet] (ook) door de door hem gestelde (psychische) klachten als gevolg van de mishandeling arbeidsongeschikt is. Dat [eiser, gedaagde in het verzet] in theorie nog 10 uur per week zou kunnen werken, maakt dit oordeel niet anders. In 10 uur per week kan [eiser, gedaagde in het verzet] namelijk niet meer geld verdienen dan het bedrag dat hij als uitkering ontvangt. Gelet hierop ziet de rechtbank geen meerwaarde in een aanvullend deskundig onderzoek door een nefroloog.

4.15. Alhoewel [eiser, gedaagde in het verzet] tijdens de mondelinge behandeling, inmiddels zes maanden geleden, heeft aangegeven dat hij in aanmerking komt voor een niertransplantatie - naar eigen zeggen moet hij nog één of twee tests ondergaan voordat hij groen licht krijgt voor de transplantatie en hij verwacht dat de transplantatie op korte termijn zal plaatsvinden, omdat hij hoog op de wachtlijst voor een donornier staat vanwege het feit dat hij al zeven jaar aan de dialyse zit blijkt nergens uit dat dit daadwerkelijk (op korte termijn) het geval is. Ook de advocaat van [eiser, gedaagde in het verzet], mr. Dennekamp, gaf aan niet bekend te zijn met een dergelijke ontwikkeling. Het oordeel onder 4.14 is daarom gebaseerd op de huidige stand van zaken. In het geval de nierproblematiek in de toekomst daadwerkelijk in een voor [eiser, gedaagde in het verzet] positief opzicht verandert, dan staat het [eiser, gedaagde in het verzet] uiteraard vrij een nieuwe procedure bij de rechtbank aanhangig te maken.

Wettelijke rente

4.16. Verder zal de rechtbank oordelen dat over de aanvullende vergoeding voor het verlies van arbeidsvermogen van € 57.000,00 wettelijke rente betaald moet worden. In het petitum van de dagvaarding is dit weliswaar niet expliciet gevorderd, maar gelet op de wijze waarop de schade door [eiser, gedaagde in het verzet] berekend is - de toekomstige schade is gekapitaliseerd - en de rechtbank slechts een zeer beperkt deel van de gevorderde aanvullende schadevergoeding van € 891.642,00 zal toewijzen, acht de rechtbank dit redelijk.

[gedaagde, eiser in het verzet] moet een smartengeldvergoeding van € 15.000,00 betalen

4.17. [eiser, gedaagde in het verzet] heeft als gevolg van de mishandeling een fractuur in zijn rechterhand, een fractuur in zijn rechterschouder, een snijwond op zijn hoofd en psychische klachten opgelopen. In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat niet duidelijk is of en, zo ja, in hoeverre [eiser, gedaagde in het verzet] nog steeds fysieke en/of psychische schade heeft als gevolg van de mishandeling. Daarom kon de rechtbank op dat moment nog niet vaststellen tot welke smartengeldvergoeding [eiser, gedaagde in het verzet] gerechtigd is boven de € 2.500,00 die in de strafzaak is toegewezen.

4.18. De rechtbank vindt dat [eiser, gedaagde in het verzet] recht heeft op een smartengeldvergoeding van € 15.000,00. Aangezien al eerder een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld is toegewezen resteert een smartengeldvergoeding van € 12.500,00. Dit bedrag wordt hieronder gemotiveerd.

4.19. Bij de begroting van het smartengeld moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waarbij voor de omvang van de smartengeldvergoeding in het bijzonder bepalend is de aard, de ernst en de duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Gelet op de aard van de aansprakelijkheid vindt de rechtbank het passend om (de consultatieversie van) 'de Rotterdamse Schaal' als uitgangspunt te nemen bij bepaling van de hoogte van het smartengeld. Meer specifiek is uitgegaan van de categorie 5.3.d 'gericht schouderletsel' à € 2.500,00 tot 5.000,00, categorie 5.9.h. 'middelzwaar handletsel' à
€ 3.500,00 tot € 8.500,00 en categorie 14.1.c 'Geestelijk letsel middelzwaar' à € 4.000,00 tot € 12.000,00. De rechtbank vindt namelijk dat voldoende is komen vast te staan dat [eiser, gedaagde in het verzet] als gevolg van de mishandeling een breuk in zijn rechterhand en in zijn rechterschouder heeft opgelopen en dat hij aan de mishandeling en de gevolgen daarvan psychische klachten heeft overgehouden. De rechtbank vindt het aannemelijk dat [eiser, gedaagde in het verzet] enkele jaren last heeft gehad van dit letsel en de gevolgen daarvan.

4.20. Een optelsom van afzonderlijke bedragen 'per letsel' resulteert niet in een passend totaalbedrag, omdat er een zekere mate van overlap is in de weerslag die het letsel heeft (gehad) op (het leven van) [eiser, gedaagde in het verzet]. Uitgegaan wordt van het proportionaliteitsbeginsel, waaruit volgt dat het bedrag aan smartengeld voor de combinatie van letsels in redelijke verhouding dient te staan tot het 'topbedrag' en de omvang van het smartengeld bij ander letsel. Op basis hiervan komt de rechtbank tot een totale smartengeldvergoeding van € 15.000,00. De rechtbank heeft in dit oordeel, naast de aard en de ernst van het letsel, onder meer meegewogen dat:
[eiser, gedaagde in het verzet] langere tijd arbeidsongeschikt is geraakt, zijn onderneming heeft moeten opgeven en (in eerste instantie) geen sociale voorziening had om qua inkomen op terug te kunnen vallen aangezien hij zelfstandig ondernemer was;
Het letsel en de klachten ook op andere punten in het privéleven van [eiser, gedaagde in het verzet], in ieder geval de eerste paar jaar, invloed heeft gehad;
Het feit dat [eiser, gedaagde in het verzet] het letsel heeft opgelopen doordat hij door [gedaagde, eiser in het verzet] is mishandeld; [eiser, gedaagde in het verzet] naast het in overweging 4.12 genoemde letsel, ook een snijwond op zijn hoofd van tien centimeter heeft opgelopen.
Op basis van het deskundigenrapport van dr. Sno in combinatie met de gemotiveerde betwisting door [gedaagde, eiser in het verzet] onvoldoende is komen vast te staan dat de huidige psychische klachten van [eiser, gedaagde in het verzet] geheel of in overwegende mate door de mishandeling komen. Bovendien is duidelijk geworden dat diverse andere factoren in het leven van [eiser, gedaagde in het verzet] aanwezig zijn die van invloed zijn op diens psychische klachten. Gedoeld wordt op onder meer (de gevolgen van) de nierinsufficiëntie, het stukgaan van de relatie van [eiser, gedaagde in het verzet] en de hoge bloeddruk.

Secundaire victimisatie

4.21. Bij akte na deskundigenbericht vermeerdert [eiser, gedaagde in het verzet] zijn eis met € 15.000,00, omdat hij meent dat sprake is van secundaire victimisatie. [eiser, gedaagde in het verzet] baseert dit standpunt op het gebrek aan erkenning bij [gedaagde, eiser in het verzet] voor het leed dat [gedaagde, eiser in het verzet] hem heeft aangedaan. Hierdoor zouden de klachten van [eiser, gedaagde in het verzet] zijn verergerd.

4.22. Secundaire victimisatie is ook wel aan te duiden als onrechtmatige schadeafwikkeling, die leidt tot een verergering van door het ongeval veroorzaakt leed of schade, ontstaan door het slepende verloop van de zaak en door handelen of nalaten dat in dat kader is toe te rekenen aan de wederpartij. Het beroep op secundaire victimisatie is door [eiser, gedaagde in het verzet] onvoldoende onderbouwd. Het extra leed dat [eiser, gedaagde in het verzet] naar eigen zeggen door [gedaagde, eiser in het verzet] lijdt, volgt namelijk niet uit de stukken in het dossier. De vordering op basis van secundaire victimisatie zal daarom worden afgewezen.

Kosten deskundigen

4.23. [eiser, gedaagde in het verzet] heeft op 6 mei 2021 het verzoekschrift ingediend. Bij beschikking van 30 maart 2022 zijn dr. Sno en drs. Perquin benoemd als deskundige en naar aanleiding daarvan hebben zij de in overweging 4.4 t/m 4.9 besproken rapporten uitgebracht. In diezelfde beschikking is ook geoordeeld dat de rechtbank aanleiding ziet om de kosten van de deskundigen door zowel [eiser, gedaagde in het verzet] als [gedaagde, eiser in het verzet], ieder voor de helft, te laten betalen. [gedaagde, eiser in het verzet] verzoekt in zijn akte van 4 september 2024 de kosten volledig voor rekening van [eiser, gedaagde in het verzet] te laten komen. [eiser, gedaagde in het verzet] heeft in zijn pleitnotities tijdens de mondelinge behandeling het tegenovergestelde bepleit.

4.24.
De rechtbank oordeelt dat de kostenverdeling blijft zoals in de beschikking is bepaald, dus ieder voor de helft. De rechtbank ziet op basis van de inhoud van de rapporten geen aanleiding hiervan af te wijken.

[gedaagde, eiser in het verzet] moet de proceskosten betalen

4.25. [gedaagde, eiser in het verzet] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser, gedaagde in het verzet] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde, eiser in het verzet] niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De proceskosten van [eiser, gedaagde in het verzet] worden begroot op:
- griffierecht € 83.00
- salaris advocaat € 12.257,00 (3,5 punten € 3.502,00)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 12.518,00

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. vernietigt het door deze op 16 december 2020 onder zaaknummer / rolnummer C/16/508704/HA ZA 20-573 gewezen verstekvonnis,

en opnieuw beslissend

5.2. verklaart voor recht dat [gedaagde, eiser in het verzet] op 14 juni 2012 onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [eiser, gedaagde in het verzet] en dat [gedaagde, eiser in het verzet] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die eiser daardoor lijdt,

5.3. veroordeelt [gedaagde, eiser in het verzet] tot betaling aan [eiser, gedaagde in het verzet] van € 57.000,00 als aanvullende vergoeding voor het verlies van arbeidsvermogen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 1 januari 2016, tot de dag van volledige betaling,

5.4. veroordeelt [gedaagde, eiser in het verzet] tot betaling aan [eiser, gedaagde in het verzet] van € 12.500,00 als aanvullende smartengeldvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 14 juni 2012, tot de dag van volledige betaling,

5.5. veroordeelt [gedaagde, eiser in het verzet] in de proceskosten van € 12.518,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [gedaagde, eiser in het verzet] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

5.6. verklaart dit vonnis, met uitzondering van het bepaalde in overweging 5.2, uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter, rechter, bijgestaan door mr. L.M. Tan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2025.

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBMNE 180625